Gillis en de Stoa



Yüklə 311,6 Kb.
Pdf görüntüsü
səhifə6/12
tarix17.11.2018
ölçüsü311,6 Kb.
#80268
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   12

 

Pleij stelt voor om het werk van de rederijkers op te vatten als ‘uiting van een 

dynamisch vroeg-humanisme in de Lage Landen’.

46

 Deze visie fundeert hij op de 



herkenning van een aantal (neo)stoïsche uitgangspunten die de rederijkers van de 

vijftiende eeuw met dit humanisme zouden delen. Hier wordt dan natuurlijk het 

humanisme van eigen bodem bedoeld, dat tot in de zestiende eeuw niet al te veel van 

doen heeft met de classicistische uitbundigheid van over de Alpen, maar haar wortels 

eerder vindt in introspectieve vroomheidsbewegingen als de Moderne Devotie.  

Naast het opvoeren van de rede als ‘het remediërende wapentuig tegen de 

grillen van Fortuna’,

47

 signaleert Pleij een neo-stoïsche overeenkomst tussen 



rederijkerij en vroeg-humanisme in de grote nadruk op persoonlijke introspectie. 

Slechts via een accurate en deemoedige zelfkennis kan de mens tot zichzelf komen en 

worden de passies aan de rede onderworpen. Tenslotte ziet Pleij ook stilistische 

overeenkomsten. Zo bedienen de rederijkers zich graag van het voertuig van de 

allegorie.

48

 Hierin is de dichter-figuur aan ellendige somberheid ten prooi of zelfs aan 



regelrechte melancholie onderhevig, om vervolgens door een personificatie van de 

Rede doortastend bij de kladden gepakt en tot de orde geroepen te worden. Hierdoor 

tot zinnen gebracht, schrijft de dichter over zijn herwonnen levenslust en betoont hij 

zich een gewillig doorgeefluik van de pasverworven wijsheden die hem zo succesvol 

uit zijn ellendige staat haalden en hem nu tot zoveel voordeel strekken. Deze 

allegorische figuur doet sterk denken aan Boëthius’ De consolatione philosophiae

een werk van weliswaar veel ouder datum (zesde eeuw na Christus), dat echter juist in 

de vijftiende eeuw tweemaal in het Middelnederlands wordt vertaald.

49

 Strikt 


genomen is deze invloedrijke dialoog geen Stoïsche tekst; Boëthius heeft vrijelijk 

geput uit christelijke, platoonse/platonistische en andere bronnen. Maar de tekst bevat 

belangrijke stoïsche elementen;

50

 historisch gezien is Boëthius voor het christelijke 



Westen zelfs een van de belangrijkste doorgeefluiken van stoïsche ideeën geweest. 

Wèl direct uit stoïsche stal is Der foertuynen troest (1512), een bewerking van een 

Franstalige uitgave van Seneca’s De remediis fortuitorum.

51

 In deze bewerking door 



Thomas van der Noot wordt de aard van Fortuna dialogisch onder de aandacht 

gebracht door de personificaties van rede (Relijckeyt) en gevoel (Ghevoelijcheyt). 

Onnodig te vermelden dat de rede zich via stichtelijke terechtwijzingen troostend 

jegens Ghevoelijcheyt opstelt. Als rederijkse teksten met een duidelijk stoïsche inslag 

noemt Pleij verder nog De stede der vrauwen (1475), het Ridderboec (ca. 1415), het 

Exempel van Redene en de Broesche Mensche (tweede helft vijftiende eeuw) en het 

Boeck van den pelgherym (bekend zijn vijftiende-eeuwse handschriftelijke kopieën 

van deze veertiende-eeuwse tekst, alsook drukken in 1486, 1498 en 1512).

52

 In al 


deze werken komt de lezer volgens Pleij hetzelfde beeld tegen van de introspectieve 

rede als remedie tegen eigen passie en fortuinlijke willekeur, aangepast aan context en 

belevingswereld van de beter gesitueerde laatmiddeleeuwse burger. Pleij: ‘Heel 

bewust [wordt] het door de middeleeuwen getransporteerde Klassieke gedachtegoed 

der Stoïci aangepast en toegesneden op de eigen actualiteit van de stedelijke 

                                                 

46

 Pleij 1985, p. 67. 



47

 Pleij 1985, p. 83. 

48

 Pleij 1985, p. 66. 



49

 Eén uitgave betreft de 1485-incunabel door de Gentse drukker Arend de Keysere, met zeer uitgebreid 

commentaar van de anonieme vertaler. Zie bijvoorbeeld Goris 2000. 

50

 Zie bijvoorbeeld Brouwers inleiding bij zijn Boëthius-vertaling (Brouwer 2000, p. 43v.). 



51

 Zie over dit werk Pleij 1982 en dan met name p. 27-28 en 34v. 

52

 Pleij 1985, p. 75, incl. noot 16. 



 

11



gemeenschappen in de Lage Landen’.

53

 Bovendien, ook in verhalende stedelijke 



teksten (romans, novellen) zouden deze (neo)stoïsche lijnen te herkennen zijn.

54

  



Dit stedelijk stoïcisme van de vijftiende eeuw is gericht op de stadse elite. 

Voor deze materiële en intellectuele bovenlaag van de stedelijke populatie in de Lage 

Landen is de door rederijkse teksten voorgespiegelde oefening in redelijkheid (of het 

spreken daarover) tegelijk ook een onderscheidingsmiddel; een instrument waarmee 

zij zich kan afzetten tegen lagere stedelijke klassen, die hun soelaas eerder zoeken bij 

modern-devotionele lectuur van meer catechetische en praktisch-instruerende aard.

55

 

De belangrijkste vaststelling voor de situering van Gillis’ proloog is dat stoïsche 



elementen al vanaf de dertiende eeuw een belangrijke rol spelen in de volkstalige 

traditie van de Lage Landen. De dragende gedachte is dat de mens opgeroepen moet 

worden het leven op rationele wijze op zich te nemen; de passies dienen ingetoomd en 

beteugeld te worden. Bovendien is Mate de deugd die vóór alles moet worden 

nagestreefd: 

 

Hi es gheboren in rike gevouch,  



Die hem selven es ghenouch.

56

 



In de vijftiende eeuw wordt, zoals gezegd, aan deze benaderingswijze een nieuwe 

dimensie toegevoegd, als ook het fortuin in de redelijke locus of control getrokken 

wordt. De actualiteit van de laatmiddeleeuwse of vroegmoderne stedelijke 

samenleving maakt het probleem van de wisselvalligheid en oneerlijkheid van het 

leven hoogst actueel en een stoïsche oplossing daarvan via redelijke controle erg 

aantrekkelijk. Bovendien wordt de stoïsche gerichtheid op introspectie door de 

rederijkers hernieuwd naar voren gehaald, netjes in de pas met het contemporaine 

streven van Moderne Devoten en neo-stoïsch gerichte vroege humanisten. 

En in een tijd waarin het alledaagse leven zich kenmerkte door een ‘wankele 

stemming van ruwe uitgelatenheid, hevige wreedheid, innige vertedering’, zoals 

Johan Huizinga dat zo mooi schildert,

57

 valt er voor de Stoa, met haar nadruk op 



gelijkmatigheid en redelijke beheersing, natuurlijk ook nog wel winst te behalen.  

 

 



Zestiende-eeuwse taalliefde en voortschrijdend burgerschap 

 

Met zijn Hantboecxken voegt Gillis zich dus in een volkstalige traditie die tot de 



dertiende eeuw teruggaat. Net als voorheen is er kennelijk behoefte aan de stoïsche 

waarden van mate, redelijkheid en berusting. Gillis brengt zijn vertaling in een tijd die 

ook bijna schreeuwt om de stoïsche remedie. In het begin van de zestiger jaren van de 

zestiende eeuw is de Reformatie zich nog volop aan het ontvouwen, terwijl de 

Opstand al aan de deur staat. Oorlog en vrede liggen dicht bij elkaar, gaan soms hand 

in hand. Roeriger tijden zijn er voor de Nederlanden nauwelijks denkbaar en de 

situatie brengt ook voor de hogere stadse kringen grote onzekerheden en risico’s met 

zich mee. Immers, kooplui zijn voor hun handel sterk afhankelijk van stabiliteit en 

                                                 

53

 Pleij 1985, p. 85. 



54

 Pleij 1985, p. 85 en 87. 

55

 Pleij 1985, p. 66. 



56

 Spiegel historiael, eerste partie, boek 8, kap. 36 (Seneca van ghematen), r. 13-14; De Vries/Verwijs 

1863, dl. I, p. 415. 

57

 Huizinga 1999, p. 13. 



 

12



Yüklə 311,6 Kb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   12




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə