Gillis en de Stoa



Yüklə 311,6 Kb.
Pdf görüntüsü
səhifə9/12
tarix17.11.2018
ölçüsü311,6 Kb.
#80268
1   ...   4   5   6   7   8   9   10   11   12

anti-intellectualistische tendensen van de stroming, die hun wortels in Thomas à 

Kempis’ Navolging van Christus zouden hebben,

74

 strookten niet met het 



humanistische ideaal van all-round geleerdheid. Humanisten die zich desondanks tot 

de stroming aangetrokken voelden, koesterden dan ook intellectualistische 

interpretaties, waarin kennis en redelijkheid hoger werden aangeslagen.  

Onder de geïnteresseerde humanisten bezet Coornhert een belangrijke plaats.

75

 

Voor Coornhert is onze natuur niet zó verdorven dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot 



enig goed en geneigd tot alle kwaad, zoals Calvinisten het rond die tijd begonnen te 

noemen;


76

 volgens hem is de mens van nature juist tot het goede geneigd. Menselijk 

kwaad spruit voort uit onverstand of slechte gewoonte en wordt pas zonde zodra men 

uit ‘willend onverstand’ (verwaande onwetenheyd)

77

 handelt. God straft hen die 



kunnen, maar verzuimen; niet hen die het aan middelen ontbreekt.

78

 Nu mag de mens 



dan wel tot het goede geneigd zijn, maar om het goede ook daadwerkelijk te doen is 

wel nodig dat de mens zich – via een wedergeboorte – bewust wordt van zijn 

inwendig godsvuur, zodat hij zijn gemoet vindet van godlijcken aert.

79

 Door middel 



van een eerlijke zelfkennis moet hij tot zijn eigenlijke (goddelijke) natuur en zo tot 

‘ware liefde’ gebracht worden. Kennis is dus van eminent belang en het is dan ook 

niet verwonderlijk dat Coornhert de menselijke wil in rationele termen vat; de wil 

wordt niet door externe factoren gedreven, maar ‘laat zich bij het verkiezen en 

toestemmen raden door de rede, de kennis en het oordeel’.

80

 De rede is een 



heerlycken ghave Godes, het voncxken des gemoeds dat de mens met God verbindt, en 

is verleend om te spueren na ’tghoede. Maar omdat de rede goed of slecht gebruikt 

kan worden, navenant de juistheid van haar kennis, moet zij geoefend en onderwezen 

worden. Gebeurt dit goed, dan werdt de Reden volmaackt, een betemster der 



hertstochten ende een leydsterre des levens.

81

 De rede heeft aldus een cruciale positie: 



Het is de reden waar duer de mensche natuurlyck is gheneghen tot het ghoede en tot 

dat warachtigh is. Daarwerts wyst zy (als een zeynsteen [kompas] na het noorden) die 

bestieringhe des menschelycken levens.

82

 Uit deze ideeënconstellatie komt Coornherts 



beroemde en beruchte perfectisme of leer der volmaakbaarheid voort; de gedachte dat 

de mens, zij het langzaam, tot volmaaktheid opklimmen kan.

83

De leer van de Stoa vertoont een met Coornherts spiritualisme opvallend 



vergelijkbare gronddynamiek: de mens heeft via de rede intrinsiek deel aan God (de 

‘Wereldrede’ of Logos), maar laat door onwetendheid zijn oren gewoonlijk hangen 

                                                 

74

 Hamilton 1981, p. 7. 



75

 Zie bijvoorbeeld De la Fontaine Verwey 1976, p. 219-271. 

76

 Zie de Heidelbergse Catechismus, 3



e

 zondag, vraag en antwoord 8. De catechismus verschijnt vanaf 

1563 in vele drukken en bereikt in dat jaar ook al – vertaald en wel – de Nederlanden. 

77

 D.V. Coornhert, Zedekunst dat is Wellevenskunste, vermids waarheyds kennisse van den mensche, 



van de zonden ende van de deughden/ Nu alder eerst beschreven int Neerlandsch, [s.l.] 1586, Bk. III, 

iv, 15. 


78

 Zie bv. Zedekunst, Bk. I, i, 18. 

79

 Geciteerd in Bonger 1978, p. 183. De bedoelde wedergeboorte is trouwens geen eenmalige 



gebeurtenis, maar een kwestie van life long learning

80

 Bonger 1978, p. 187. 



81

 Zedekunst, Bk. II, ii. 13. 

82

 Zedekunst, Bk. II, ii. 14. 



83

 Terzijde zij vermeld dat hier wel wat kanttekeningen geplaatst kunnen worden. De bedoelde 

volmaaktheid is niet absoluut en houdt dan ook geen vergoddelijking in, zoals bepaalde andere 

spiritualistische personen of sekten dat hielden. Bovendien is er voor Coornhert zeker geen sprake van 

volledige zelfstandigheid in deze voortgang naar het goede: zo is hij duidelijk de mening toegedaan dat 

Christus onontbeerlijk is voor de wedergeboorte. Zie voor deze punten Bonger 1978, resp. p. 194v. en 

183. 

 

17




naar de passies; via rationele zelfkennis kan de mens echter weer op het schone pad 

der deugd geraken en al oefenend stapsgewijs tot morele perfectie opklimmen. Het is 

dus niet zo gek dat Coornhert de Stoa zo welwillend tegemoet treedt; met zijn 

intellectueel geïnterpreteerde spiritualisme vindt hij in de stoïcijnen veel 

herkenningspunten.

84

Nu is het niet mijn doel om het ‘intellectuele spiritualisme’ van de zestiende 



eeuw neer te zetten als een soort crypto-stoïcisme. Überhaupt wordt de Stoa er in het 

onderzoek naar het denken van de vijftiende en zestiende eeuw makkelijk met de 

haren bij getrokken; de kennelijke plooibaarheid van deze oude denkstroming nodigt 

snel tot gemakzucht uit. Maar dat de Stoa goed in de spiritualistische kraam van 

denkers als Coornhert te pas kwam, is wel zeker; zeker als men bedenkt dat het 

spiritualisme in een nogal kwaaiere reuk stond dan de Stoa, welks receptie zelfs in de 

volkstaal al een lange traditie kende. Het is dus heel goed denkbaar dat juist 

Coornherts spiritualistische inborst hem tot vertaling van stoïsch georiënteerd 

materiaal dreef. In elk geval vormt het een aannemelijke verklaring voor het 

enthousiasme waarmee Coornhert de Stoa ter hand neemt en plaatst het zijn 

vertalingen van Boëthius, Cicero en Seneca tegen een geloofwaardige achtergrond. 

Laten we ook niet vergeten dat precies deze drie werken Coornherts eerste vertalingen 

zijn (samen met een gedeeltelijke vertaling van de Odyssea in 1561).

85

 Waarom koos 



hij bijvoorbeeld niet voor Augustinus of een andere kerkvader, wier werk tenslotte de 

aanleiding was geweest om überhaupt Latijn te leren, ook al was hij de dertig al 

gepasseerd?

86

 



De hypothese dat de Stoa-receptie van de zestiger jaren samenhangt met het 

intellectueel-spiritualisme krijgt nog meer reliëf als we bezien hoe de kaarten bij de 

twee andere vertalers zijn verdeeld. Helaas is er over Gillis en Beresteyn veel minder 

bekend dan over Coornhert. Wat ook weer niet wil zeggen dat we met lege handen 

staan. Integendeel: het lijkt wel zeker dat beide vertalers zich in een spiritualistisch 

milieu ophielden. 

Van Marcus Antonius Gillis (van Diest) weten we bitter weinig. Biografisch 

materiaal is summier en de studie van zijn werk beperkt zich hoofdzakelijk tot 

letterkundig ‘vergelijkend-waren-onderzoek’ van technische aard. We weten dat hij 

zoon was van Gillis (Aegidius) Coppens van Diest (ca. 1496-1572?), die vanaf 1533 

lid was van het Antwerpse Sint Lucas-gilde voor kunstenaars en kunstambachtlieden 

en in de Scheldestad als Boeckprintere werkzaam.

87

 Clair rekent pa tot de 



belangrijkste boekdrukkers van Antwerpen ten tijde van Plantijns entree (rond 

1555)


88

 en zijn fonds laat dit ook wel zien: tussen circa 1539 en 1573 produceert 

Gillis van Diest vele boeken over vele onderwerpen en in verschillende talen.

89

 Met 



                                                 

84

 Ook vindt men bij Coornhert de klassiek-stoïsche morele driedeling der dingen in goed, slecht en 



indifferent – waarbij de indifferente (‘middelbaere’) dingen ‘van selfs den hebber niet baten, noch den 

ontbeerder niet quader en maeckt’. Zie Bonger 1978, p. 185. De kritiek die Coornhert ook op de Stoa 

had (ja, op wie had de eigenzinnige Hollander nu géén kritiek!) wordt hier buiten beschouwing gelaten. 

85

 Deerste twaelf boecken Odysseæ, dat is de dolinghe van Vlysse,/ bescreuen int Griecx door den poeet 



Homerum ...; nv eerstmael wten Latijne in rijm verduytscht door Dierick Coornhert, Haarlem 1561 (Jan 

van Zuren). 

86

 Zie bv. Bonger 1978, p. 26. 



87

 Zie Olthoff 1891, p. 21 & 25; Hoppe 1948, p. 213. Voor de gegevens over de Gillissen en het Sint 

Lucas-gilde zie ook Rombouts 1864-1876 en wel de jaren 1533 (p. 120, incl. noot 3), 1572 (p. 248) en 

1573 (p. 251). 

88

 C. Clair 1960, p. 17v. 



89

 Zie bv. De Reiffenberg 1848, tome V, p. 441v.; Olthoff 1891, p. 25. 

 

18



Yüklə 311,6 Kb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   4   5   6   7   8   9   10   11   12




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə