Inspiratie en het gezag van de Bijbel


IX. WAT BLIJFT ER TENSLOTTE OVER?



Yüklə 0,88 Mb.
səhifə21/24
tarix13.11.2017
ölçüsü0,88 Mb.
#9982
1   ...   16   17   18   19   20   21   22   23   24

IX. WAT BLIJFT ER TENSLOTTE OVER?


Als men alle kritiek van de kritici bij elkaar zou voegen, dan zouden er in de Schrift maar heel weinig authentieke verzen, ware boeken en aanvaardbare leerstellingen overblijven.

Er is trouwens niets nieuws onder de zon. Gaussen gaf meer dan honderd jaar geleden de volgende samenvatting van de houding van de rationalisten die hun eigen verstand boven de bijbel stellen. ‘Zij zeggen dat er een vermenging van verschillende elementen is in het Woord van God. Zij sorteren het, zij verbeteren het en dan komen ze u met de bijbel in de hand zeggen, dat Christus niet God is, dat er geen wederopstanding van het vlees is, geen Heilige Geest, geen duivel, dat er geen demonen bestaan, dat er geen hel is, geen verzoeningsdood van Jezus Christus, dat de mens van nature niet verdorven is, dat er geen eeuwige straf is, dat er geen wonderen zijn, ja zelfs dat Jezus Christus geen werkelijkheid is’.203

Is dit niet een samenvatting van alle twijfel die tegenwoordig aan de dag wordt gelegd, een versterkte echo van de oude vraag van de verleider in de hof van Eden: ‘God heeft zeker wel gezegd?’ (Gen. 3:1). Dit is zeer zeker de mening van Professor R. A. Finlayson: ‘De huidige theologische opvatting heeft het historisch geloof van de kerk opgegeven. Het laat de christelijke godsdienst beroofd van zijn gezag­hebbende bron en de gelovige zonder een verstaanbare basis voor zijn geloof ... Een kenmerk van deze beweging is, dat het gezag van de Schrift vervangen wordt door de ervaring en de verlichting van de mens ... Deze breuk tussen het geloof en de realiteit van de feiten brengt ons alleen maar op het vage terrein van het ‘doen alsof’, en maakt het geloof even onwerkelijk als een dagdroom. Men kan zien, dat dit in werkelijkheid een poging is om een basis van vertrouwen te scheppen in bepaalde geestelijke feiten en begrippen van de bijbel, zonder het goddelijke gezag of zelfs de historische betrouwbaarheid van de bijbel te aanvaarden ... Dit alles verklaart niet hoe wij, als hetgeen in de bijbel geschreven staat niet betrouwbaar is, kunnen vertrouwen op een daarop gebaseerde geestelijke ervaring ... Op geen enkel ander terrein van de wetenschap of van het menselijk denken is de waarheid gebaseerd op subjectieve ervaring die verstoken is van objectieve realiteit. En toch is dit wat men ons biedt als basis voor de religie.204

X. EEN ONJUISTE REDENERING!


In de praktijk zijn vele kritische theologen gelukkig niet logisch. Na verklaard te hebben, dat veel bladzijden van de bijbel mythologisch en foutief zijn, aarzelen zij vaak niet om die tot onderwerp te maken van een ijverige en diepgaande bijbelstudie. Deze mensen hebben kennelijk een waterdichte afscheiding in hun hersenen die het mogelijk maakt, dat ontkenning samenwoont met de schoonste bevestigingen. Dat behoort bij de dialectiek en bij de existentiële spanning die tegenwoor­dig in de mode is.

Professor Brunner schrijft: ‘Het wordt algemeen aangenomen, dat de verhalen van Genesis 1-12 niet historisch maar mythologisch zijn. Dit belet mij echter in het geheel niet er het Woord en de openbaring van God in te ontdekken’.

Professor Jacques Ellul heeft een studie van ongeveer 100 bladzijden uitgegeven over de profeet Jona. In het hele eerste gedeelte toont hij aan, dat het verhaal niet historisch is. Jona is een legendarische figuur, de vis heeft niet bestaan, alles in verband met Ninevé is bepaald onjuist, de stad heeft geen berouw gehad, God is nooit op zo’n manier opgetreden; als men gelooft in het wonder van Jona, wil dat zeggen (ondanks de bevestiging van de Here, Matth. 12:39-41), dat men meer in papier gelooft dan in Jezus Christus! Vervolgens laat de heer Ellul het kritische probleem stilzwijgend terzijde, en wijdt hij de rest van zijn geschrift aan een opbouwende en positieve bijbelstudie van de vier hoofdstukken van het boek.205

Het schijnt dat de moderne theologen, vooral Barth, zonder de minste moeite deze omkering maken. Zij beroepen zich voortdurend op de woorden en de gedeelten van de Schrift die ‘niet het Woord van God zijn’ en die men niet als ‘bewijsteksten’ zou behoren te gebruiken. Dit moet ons niet verbazen; in feite is het onderscheid niet te maken en niemand kan dit vage Woord van God nader omschrijven. Gelukkig blijft de tekst van de Schrift dezelfde, en Barth bijvoorbeeld gebruikt die vaak, net zoals een verdediger van de woordelijke inspiratie zou doen. Met een merkwaardig verhangen van de bordjes verwijten dege­nen die ons zo onlogisch toeschijnen ons dat we rationalisten zijn. In de vorige eeuw was het precies andersom. De vrijzinnigheid beroemde zich op het onfeilbare menselijke verstand, en maakte de evangelische christenen belachelijk, omdat zij zouden weigeren na te denken en bang waren voor de wetenschap. Nu maakt de dialectiek en het irrationele opgang. Degenen die, vanwege hun geloof, niet bereid zijn zuivere logica en evenwichtige redenering op te geven, worden ervan beschuldigd alles te rationaliseren. Haalt men dan de dingen niet door elkaar? Het was nooit Gods bedoeling het verstand dat Hij ons Zelf heeft gegeven uit te schakelen. Maar dit verstand moet vernieuwd worden en het moet zich onderwerpen aan Zijn Geest en aan Zijn Woord: ‘Gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is’ (Rom. 6:17). God wil immers dat wij Hem liefhebben ‘met geheel ons verstand’ (Matth. 22:37). Wij moeten Hem een redelijke eredienst bieden (een logische, zoals er in het Grieks staat; Rom. 12:1); Hij wil dat wij vervuld worden met wijsheid en geestelijk inzicht (Col. 1:9; 2 Tim. 2:7; 2 Thess. 2:2; Hand. 26:25). Op deze manier zullen wij goed verstand verwerven (Spr. 3:4). Wij kennen de beperkingen van dit verstand en daarom willen wij het volledig aan de openbaring onderwerpen. De goddelijke wijsheid is volmaakt; zij verlicht, zij geeft inzicht en leidt in alle waarheid. Deze wijsheid is in Christus en in de bijbel het ‘ja’ van God. Zij kan niet tegelijkertijd ‘ja’ en ‘nee’ zijn (2 Cor. 1:19-20).

XI GAAN DE EVANGELISCHE CHRISTENEN UIT VAN EEN NIET-WETENSCHAPPELIJK A PRIORI TEN OPZICHTE VAN DE BIJBEL?

Dat is nog een grief die de moderne theologen tegen ons hebben. Zij zeggen tegen ons: ‘Jullie draaien rond in een vicieuze cirkel. Eerst stellen jullie je leer van de inspiratie en de onfeilbaarheid van de Schrift vast; en vervolgens halen jullie uit die geïnspireerde bijbel teksten die de inspiratie bewijzen. Iemand die de wetenschap beoefent onderzoekt eerst de feiten zonder een vooropgezet idee, vervolgens leidt hij daar een wet uit af als het kan. Op deze manier moet men de bijbel onder­werpen aan een wetenschappelijk onderzoek en vervolgens eerlijk de resultaten daarvan aanvaarden’.

Nogmaals, wij zouden dit compliment gemakkelijk terug kunnen geven. Het lijkt ons dat S. van Mierlo dit voortreffelijk doet in La Révélation Divine.206 Hier volgt in hoofdzaak hetgeen hij ervan zegt: ‘Het is waar, dat de man van wetenschap een kritische houding aanneemt, als hij de waarheid zoekt door het onderzoek van de natuurverschijnselen. Maar hij past een dergelijke methode niet toe op de natuur in haar geheel. Voor hem is de natuur a priori waar en vormt een begrijpelijke eenheid. Men kan zelfs spreken van het diepe geloof dat de geleerden hebben in de eenheid van de schepping. De fysicus bekritiseert de natuur niet als hij stuit op een schijnbare fout of op een tegenstrijdigheid. Hij onder­zoekt, vergelijkt, probeert te begrijpen en doet veel moeite om tot de waarheid te komen die hij veronderstelt te bestaan. Als hij geconfron­teerd wordt met verschijnselen die volgens hem ongeloofwaardig zijn of in strijd met andere verschijnselen, dan besluit hij dat de fout bij hemzelf moet liggen. Hij verbetert zijn beoordeling, herziet zijn theorie en offert, als het nodig is, zijn eigen denken op. Hij neemt een nederige houding aan ten opzichte van de waarheid. Hij twijfelt niet aan de betrouwbaarheid, noch aan de eenheid van de natuur, maar hij bekriti­seert de menselijke opvatting omtrent de natuur.

Op dezelfde manier buigt de gelovige zich voor het gezag, de eenheid en de betrouwbaarheid van de Schrift. Deze dingen worden hem echter niet op een autoritaire manier opgelegd. Als hij de Schrift heeft bena­derd met een open en nederig hart, dan heeft hij de grootste schok van zijn leven gekregen: hij heeft God daarin ontmoet, zijn ogen zijn geopend, hij heeft nieuw leven ontvangen. Voortaan zal hij, omdat hij er zeker van is dat hij tegenover het boek van God staat, de inhoud ervan eerbiedigen en zal hij zijn kritische verstand gebruiken om de interpretaties die de mensen en hij zelf daaraan geven te beoordelen.

Met betrekking tot de wetenschap zouden we willen opmerken, dat het riskant is voor de theologen zich door haar te laten meeslepen, zoals dat bijvoorbeeld het geval is geweest bij Brunner en Bultmann. Eerst­genoemde verklaart, dat de wetenschap het onmogelijk heeft gemaakt te geloven in de verhalen van Genesis; voor laatstgenoemde heeft de techniek van de twintigste eeuw definitief een eind gemaakt aan het geloof in het bovennatuurlijke. Maar vreemd genoeg, de ‘moderne wetenschap’ is al spoedig niet meer op de hoogte! De wetenschappelijke handboeken van de ene generatie worden al gauw door de volgende generatie aan de kant gezet. Nog niet zo lang geleden verzekerde men ons plechtig, dat de moderne wetenschap het onmogelijk maakte te geloven in het catastrofale einde van de wereld waarvan de bijbel spreekt. Nu verklaart men ons naïef dat de atoomwetenschap ons doet terugkeren naar dit geloof dat gisteren absurd en onwetenschappelijk genoemd werd. Dientengevolge hebben de theologen die zich op een slaafse manier hadden toegewijd aan de wetenschap van de dag een volledige ommekeer moeten maken. Zo komt Brunner ertoe te schrij­ven: ‘Hetgeen kortgeleden nog slechts de apocalyptische fantasieën van het christelijk geloof leken te zijn, is tegenwoordig in de sfeer van de somberste wetenschappelijke voorspellingen gekomen, namelijk het plotselinge eind van de geschiedenis der mensheid ... Deze gedachte heeft opgehouden absurd te zijn, dat wil zeggen zodanig dat iemand die op de hoogte is van de moderne wetenschap die idee zou moeten prijsgeven’.207

Het zoeken naar ‘wetenschappelijke achtenswaardigheid’. De theolo­gische vrijzinnigheid is in ruime mate beïnvloed - zo niet gecreëerd -door de golf van wetenschappelijk rationalisme die de hele 19e eeuw in beroering heeft gebracht. De meer recente theologen hebben, toen zij een nieuwe openbaringstheorie formuleerden, gemeend dat zij de resultaten die de kritiek had opgeleverd niet konden prijsgeven. Op deze manier wilden zij ‘bij’ blijven en een wetenschappelijke achtens­waardigheid behouden die hen het contact met de wereld der intel­lectuelen verzekerde. Maar zij bleken weinig aandacht te hebben voor de vorderingen van de positieve bijbelse onderzoekingen. Integendeel, zij zijn er toe gekomen zich van de bijbelse tekst af te wenden en hun toevlucht te zoeken tot een verlichtingsdweperij en een mystiek die geheel buiten het bereik en de belangstelling van de moderne weten­schap liggen.

Dit is één van de redenen waarom wij het snobisme dat sommige zich modern wanende christenen ertoe aanzet ‘wetenschappelijke ach­tenswaardigheid’ te zoeken alleen maar als een illusie kunnen beschou­wen. Aangezien de kritiek in de mode is, en men deze kritiek praktisch moet aanvaarden om bepaalde diploma’s te halen, aarzelt men soms niet zijn bijbels geloof en geestelijke kracht op het spel te zetten door deze bloot te stellen aan de aantastende werking van de negatieve theorieën. Wij geloven dat er gelukkig een ander middel bestaat om het geloof in de hele Schrift te behouden en tegelijkertijd alle nuttige informatie te verwerven die de moderne wetenschappen kunnen ver­schaffen. (Bijbelscholen en evangelische theologische faculteiten, posi­tieve literatuur die werkelijk op de hoogte is).

XII. WAAROP MOET DE PREDIKING BETREKKING HEBBEN?

Als de bijbel niet het Woord van God is, dan kan men zich moeilijk voorstellen waarover de prediker met zekerheid zou kunnen preken. Wij hebben gezien, dat de apostelen, toen zij overal het ‘Woord van God’ verkondigden, niet aarzelden in hun toespraken telkens citaten uit de bijbel aan te halen (b.v. Hand. 13:16-41, 44, 46, 48, 49). Maar degene voor wie hele boeken van de bijbel ‘vroom bedrog’ zijn en die de meest essentiële historische feiten als legenden of ‘verfraaiin­gen’ beschouwt - wat moet hij zeggen? Wat de mythen betreft zal het zonder twijfel moeilijk voor hem zijn de schapen van de kudde een betrouwbare uitleg te geven van hun betekenis.

Wij hebben in Deel III, hoofdstuk II, paragraaf II, 3, preken aan­gehaald waarin gezegd werd, dat het kerstverhaal legendarisch is, en dat de bevestiging of de ontkenning van de lichamelijke opstanding onbelangrijk is. Het ontbreken van geloof bij zulke sprekers nu maar terzijde latend, wat moeten wij denken van de verwarring waarin zij hun gehoor zullen brengen? En wat moet de dominee zeggen wanneer het christelijk publiek een preek van hem verwacht over iets waarin hij niet meer gelooft? óf hij zal doen ‘alsof’ ... om de eenvoudige zielen geen aanstoot te geven, door de traditionele evangelische taal te gebruiken die voor hem in werkelijkheid een dubbele betekenis heeft; óf hij zal door middel van ingewikkelde zinnen de godsdienstige filoso­fie ontwikkelen die in zijn geest de plaats heeft ingenomen van de zuivere en eenvoudige bijbelse leer. (De reden waarom deze filo­sofie niet het evangelie kan zijn is deze: het evangelie is verborgen voor wijzen en verstandigen en is aan kinderkens geopenbaard. Van­daar dat zoveel moderne preken vervelend zijn en over de hoofden van de hoorders heengaan. Toch heeft Jezus, zoals Spurgeon opmerkte, tegen Petrus gezegd: ‘Weid mijn schapen’, en niet ‘Weid mijn giraffen!’); óf, de spreker die eerlijk wil zijn zal het moment gekomen achten om zijn gehoor te ‘bevrijden’ van het oude afgedane geloof. Het resultaat zal waarschijnlijk zijn, dat hij enkele vrome zielen zal ergeren, en dat hij het kinderlijke geloof van vele anderen kapot zal maken. Het kan ook heel goed zijn, dat laatstgenoemden er hem dankbaar voor zullen zijn, te oordelen naar het enorme wereldsucces van het boek van bisschop Robinson ‘Eerlijk voor God’, waarvan wij hierboven een korte samenvatting hebben gegeven.

XIII. HOE MOETEN WIJ DE OPEENVOLGENDE THEOLOGISCHE STROMINGEN VERKLAREN?

Wij hebben zojuist de netelige positie geschetst van de predikant die boordevol kritische ideeën zit. Was de moderne leer tenminste nog maar, niet alleen duidelijk, maar vooral stabiel! Helaas verandert de kritiek voortdurend, niet alleen in haar conclusies, maar ook vaak in haar methode, en het is heel goed mogelijk, dat zij vandaag datgene op een voetstuk plaatst wat zij gisteren in het vuur wierp.

Zoals wij hebben gezien is de kritiek terecht gekomen in het subjec­tivisme: haar autoriteit is niet meer die van de bijbel, maar die van de mens die meent in zijn ervaring en in zijn innerlijke verlichting het Woord van God te ontwaren. Het is duidelijk dat grote mannen in het bijzonder voor innerlijk verlicht zullen worden gehouden, en men zal spoedig geneigd zijn de autoriteit van hun ervaring en hun leer te erkennen. Deze leer zal noodzakelijkerwijs feilbaar en partieel zijn en haar invloed zal in het algemeen niet veel langer duren dan het leven van haar auteur. Het is trouwens veelzeggend, te zien op hoeveel punten de kritici elkaar tegenspreken en hoe de grote leiders verschillen. Elke generatie zal dus een nieuwe theologie zien ontstaan, en zal gaan dwe­pen met een nieuwe meester in het denken. Wij hebben achtereen­volgens gezien:



de vrijzinnigheid, die hoogtij vierde vanaf de vorige eeuw, met de grote namen van Schleiermacher en Wellhausen (laatstgenoemde is zó ver­ouderd dat toen een theoloog hem in 1948 citeerde hij eraan toevoegde ‘Neemt u mij niet kwalijk dat ik deze vervloekt oude draak aanhaal’.208)

de dialectische theologie, vooral vertegenwoordigd door Karl Barth, E. Brunner, R. Niebuhr. Het leek er op, dat vooral de reactie die teweeg gebracht was door Barth blijvend zou zijn. Iedereen weet dat zijn invloed nu sterk afgenomen is ten gunste van

de theologie van R. Bultmann, E. Käsemann, P. Tillich in Duitsland en Amerika; van Robinson in Engeland, enz.

Gezien het feit, dat deze laatste stroming verreweg de meest negatieve is, vraagt men zich ongerust af wat de volgende geestesrichting zal zijn. De Amerikaanse beweging die beweert dat God dood is laat ons zien, dat we tegenwoordig praktisch alles kunnen verwachten. Het is frappant, dat Paul Tillich één van zijn boeken ‘Het schudden van de grondvesten’ (The shaking of the foundations) heeft genoemd.

Met het oog op dit alles is het een sterke troost voor de gelovige en voor de evangelische prediker te steunen op het onwankelbaar gezag van de Heilige Schrift, het Woord van God. Zij zijn geen volgelingen van de beroemde theologen die in de mode zijn, zelfs niet van Calvijn, Luther, Wesley of Darby, maar van Jezus Christus en van Zijn apos­telen. Voor hen is ‘het geloof eenmaal den heiligen overgeleverd’ (Judas 3). Zij zijn bereid te strijden en te lijden voor een zo heerlijke erfenis.

XIV. HET MORELE EN GEESTELIJKE GEZICHTSPUNT.

De aanval op de ongereptheid van de bijbelse tekst en op de volledige inspiratie daarvan, wordt gedaan op een terrein dat men wetenschap­pelijk noemt. Men brengt allerlei geschiedkundige, filosofische, taal- en letterkundige redenen naar voren om te beweren, dat de bijbel op zich­zelf niet het Woord van God kan zijn (zie Deel III, hoofdstuk X over ‘de mogelijkheden van de bijbel’). Maar het komt ons voor dat men morele en geestelijke beschouwingen terzijde laat die tenslotte nog veel belangrijker zijn. Hier volgen er enkele:

1. Het is ondenkbaar dat de geestelijke waarde van een groot deel van de boeken van de bijbel geen wijziging ondergaat als we, zoals men zegt, te maken hebben met vervalsingen. Het feit dat verscheidene gedeelten van de Schrift anoniem zijn (vele van de Psalmen), of toe te schrijven aan meerdere auteurs van wie er enkele onbekend zijn (Spreuken), levert geen moeilijkheden op en doet niets af aan hun inspiratie. Maar het is heel anders gesteld met de veronderstelde ‘bron­nen’ van de Pentateuch, die afkomstig zouden zijn van allerlei auteurs die elkaar tegenspraken en die in feite onbekend zijn en wier bedenk­sels in de loop der eeuwen met elkaar vermengd zouden zijn en ten onrechte aan Mozes zijn toegeschreven. Wij hebben bijvoorbeeld het feit genoemd dat Leviticus 51 keer vermeldt, dat Mozes daarin de woorden van God voor het volk heeft vermeld. Welnu, volgens de kritici zou het hele ‘priesterwetboek’ bedacht zijn door de priesters uit de tijd van Ezra en toegeschreven aan de grote wetgever van Israël om het makkelijker aanvaard te krijgen. Hetzelfde zou zo ongeveer gelden voor Deuteronomium dat men voor de eerste keer zou hebben ‘ontdekt’ in de tempel ten tijde van Josia (2 Kon. 22:8).

De profetie van Daniël, 2 Timotheus en 2 Petrus die alle vol staan met bijzonderheden over de schrijvers en de omstandigheden van hun leven, zouden ook het resultaat zijn van ‘vrome bedriegerijen’, geschre­ven door bedriegers lang na de dood van deze mannen Gods (of, in een ander geval, na de voorspelde gebeurtenissen). Men werpt ons tegen, dat men in die tijd geen auteursrecht kende zoals wij, en dat men dit alles met een volkomen zuiver geweten kon doen. Nu zijn we, tenminste in het geval van de Israëlieten, van het tegendeel over­tuigd. Door hun wet hadden zij een veel hogere opvatting dan onze tijdgenoten van de waarheid, heiligheid, moraal, sociale verplichtingen, bezit, het recht van individuele personen en vooral van de volstrekte eerbied die men moet bewijzen aan de persoon en aan het Woord van God. Een profeet die ten onrechte beweerde, dat hij een boodschap van de Here had ontvangen, werd gestraft met de dood (Deut. 18:20). Aan de andere kant is de veronderstelling dat Israël, dat eeuwen lang nauw verbonden was met Mozes en zijn heilige boeken, dergelijke bedriegerijen zou hebben gedoogd zonder de minste reactie, psycholo­gisch en ethisch bezien - nog daargelaten historisch - volstrekt on­mogelijk. De bewering dat Jezus een Oud Testament dat vol staat met dergelijke vervalsingen met heel Zijn gezag zou hebben gedekt, is nogmaals een belediging van zijn morele opvattingen of zelfs een volledige ontkenning van zijn godheid. Ditzelfde geldt voor de waar­achtigheid en het geestelijke onderscheidingsvermogen van de apostelen en de eerste gemeente.

2. Wij hebben gesproken over de moeilijkheden van de predikant die gedwongen is over teksten te spreken die hij als onwaar beschouwt. Maar wat te zeggen van de schok die de jonge student in de theologie krijgt, als hij merkt dat bepaalde professoren meteen beginnen zijn kinderlijk geloof belachelijk te maken en hem ervan proberen te over­tuigen dat ‘de bijbel niet het Woord van God is’? Vaak komt zulk een jonge man uit een positief christelijk milieu, waar nog mensen zijn die zich geroepen voelen dominee te worden. Elk jaar heb ik gevallen gezien waar de twijfel die op deze wijze gezaaid werd ware drama’s teweegbracht. En hoeveel jonge dominees zijn er niet die in de wor­steling met de realiteiten van de ambtsbediening hun geloof - en de bijbel - weer teruggevonden hebben door vastberaden de negatieve kritiek die men hun had geleerd te verwerpen!

3. Als de bijbelse tekst geen gezag heeft, en als iedereen er zijn eigen Woord van God in ontdekt, dan moet men wel een relativistische houding aannemen. Alle interpretaties zijn goed en niemand kan zeg­gen dat hij de waarheid heeft (Paulus heeft nochtans uitgeroepen: ‘Wij hebben den zin van Christus’; en ‘Maar ook al zouden wij, of een engel uit den hemel, (u) een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!’ (1 Cor. 2:16; Gal. 1:8). Leerstellingen, zegt men, zijn niet belangrijk; zij kunnen zelfs gevaarlijk zijn. Zijn zij niet de oorzaak geweest van de kerkelijke hardheid, de heftige polemieken en de vervolgingen in het verleden? De oecumenische stroming is gericht op de dialoog, waar de meest bijbelse zaken met elkaar geconfronteerd worden in een vriendschappe­lijke geest. Een typisch voorbeeld is de basis van de Wereldraad van Kerken. Omdat het onmogelijk bleek te zijn tot overeenstemming te komen inzake het Credo (de geloofsbelijdenis van de apostelen), aan­vaardde men een korte formule die verklaart, dat Jezus Christus God en Heiland is volgens de Schrift tot glorie van de Drieëenheid. Maar men is overeengekomen, dat iedereen deze formule mag uitleggen zoals hij dat zelf wil. De grootste kerken van Frankrijk en Zwitserland heb­ben in New Delhi ronduit gezegd, dat zij door een dergelijke verklaring te aanvaarden hun theologisch ‘pluralisme’ handhaafden, terwijl ze tegelijkertijd hun volledige dogmatische vrijheid behielden.

Het prijsgeven van de grote historische geloofsbelijdenissen heeft in de grond der zaak dezelfde reden. De geloofsbelijdenissen waren zeer precies en zorgvuldig in hun formulering (te precies, naar de smaak van sommigen) op alle belangrijke geloofspunten. Zie in deel IV, hoofdstuk III, par. III ‘De grote protestantse geloofsbelijdenissen’, wat enkelen daarvan zeggen over de inspiratie van de bijbel. De Zwitserse kerken zeggen zelfs, dat zij geen geloofsbelijdenis meer hebben. Elders verhindert het in theorie handhaven van de 39 anglicaanse artikelen niet de grootst mogelijke theologische vrijheid. Een beweging die veel invloed heeft in de godsdienstige wereld bekent zich te hebben vrij­gemaakt van een oude echt evangelische geloofsbelijdenis omdat deze een waar dwangbuis was geworden.

Zulk een ruime opvatting constaterende, moet men zich wel zeer ongerust maken over de toekomst. Volkomen tegengestelde meningen bestaan reeds naast elkaar in dezelfde kerkelijke organisaties. Als de bijbelse openbaring niet langer dient als enige norm voor het geloof, wat zal dan het samengaan van al deze organisaties - en zelfs een vereniging met volkomen andere godsdiensten - in de weg staan?

4. In het algemeen kan gesteld worden, dat de negativistische vrijzin­nigheid een onvruchtbaar makende uitwerking heeft gehad. Maar, een Christus die enkel en alleen mens is en feilbaar en niet in staat om uit het graf te komen en het heil der wereld te verzekeren (waarvan men bovendien niet geloofde dat ze verloren was) wat voor geloof zou die ook kunnen wekken? En wat te zeggen van een kritiek die prak­tisch het gezag en de boodschap van de Heilige Schrift teniet doet? Wij zijn er in alle nederigheid van overtuigd, dat alleen het geloof in de goddelijke inspiratie van de Schrift geestelijke kracht en geestelijk leven in volheid teweeg brengt. Wij hebben dit trachten aan te tonen in het hoofdstuk over het getuigenis van de Kerk en in het hoofdstuk over het bovennatuurlijk karakter van de Schrift.

5. Tenslotte willen wij ons aansluiten bij hetgeen professor Finlayson zegt over de moderne vijandigheid ten opzichte van de inspiratieleer: ‘Zij heeft het christelijk geloof afgesneden van zijn historische wortels, en heeft het verlaagd tot het niveau van de mystieke ervaring; zij heeft het christelijk geloof beroofd van zijn geopenbaarde leerstellige inhoud en het onderscheid uitgewist tussen waarheid en dwaling, tussen ortho­doxie en ketterij, tussen geloof gebaseerd op kennis en louter licht­gelovigheid. Maar wat nog het allerergste is, zij heeft het vertrouwen op de historische Christus aangevallen en daardoor de van leven trillende woorden van Zijn boodschap aan de wereld, veranderd in louter echo’s van de ervaring van andere mensen. Door de werking van dit oplosmiddel vervaagt de persoon van Christus, wijkt geheel terug en heeft tenslotte slechts een denkbeeldig bestaan. Zoals iemand gezegd heeft, Hij is als een ongenode gast binnengeslopen en heeft de mensen verontrust met zijn boodschap, zonder een betrouwbaar woord achter te laten voor het nageslacht. Want men moet goed begrijpen, dat de strijd die gevoerd wordt tegen de inspiratie van de bijbel, uiteindelijk een aanval is op het historische christendom en zijn fun­dament Jezus Christus. Dit is een indrukwekkende erkenning van het feit, dat de Schrift het bolwerk is van het ware christelijke geloof’.209


Yüklə 0,88 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   16   17   18   19   20   21   22   23   24




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə