Inspiratie en het gezag van de Bijbel


Deel II Het Woord HOOFDSTUK I Het Goddelijk Woord



Yüklə 0,88 Mb.
səhifə3/24
tarix13.11.2017
ölçüsü0,88 Mb.
#9982
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   24

Deel II

Het Woord


HOOFDSTUK I

Het Goddelijk Woord


Laten we, voordat we de inspiratie van het geschreven Woord behan­delen, eerst de rol bezien die het Woord zelf speelt.

I DE GOD VAN DE BIJBEL IS EEN GOD DIE SPREEKT


Vanaf de schepping en door de hele geschiedenis van Zijn volk heen, openbaart God Zich door te spreken. Hij spreekt, en uit het niets ont­staat het heelal (Gen. 1:3, 6, 9, enz.). Johannes zegt van Christus, die mens werd om ons redding te brengen en die ons de Vader openbaarde: ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God ... En het Woord is vlees geworden’ (1:1, 14).

De Here die zowel licht als liefde is (1 Joh. 1:5; 4:8), wil Zichzelf kenbaar maken aan Zijn schepselen. Hij brengt Zijn aard, Zijn ge­dachten, Zijn wil en Zijn plannen tot uitdrukking. Hij verklaart Zijn werk van verleden en heden; Hij kondigt Zijn toekomstige daden aan en Zijn uiteindelijke overwinning.

Onze God blijft niet stom, zoals de afgoden van zowel de oude als de moderne heidenen (1 Cor. 12:2). De bijbel is op dit punt vol ironie:

‘Zij schudden goud uit hun buidel en wegen zilver in een weegschaal;

zij huren een goudsmid, opdat hij er een god van make.

Zij knielen, ook buigen zij zich neder.

Zij heffen hem op den schouder,

zij torsen hem en zetten hem neer op zijn plaats, daar staat hij,

hij wijkt niet van zijn plaats.

Al schreeuwt iemand tot hem, hij antwoordt niet, uit de benauwdheid redt hij hem niet’. (Jes. 46:6-7).

Hij antwoordt niet en hij redt ook niet! Dit is het kenmerkende van de valse god. Op de berg Karmel daagde Elia de profeten van de Baäl uit om een antwoord van hun god te krijgen. Zij ‘riepen van den mor­gen tot den middag den naam van den Baäl aan en zeiden: ‘Baäl, ant­woord ons! Maar er kwam geen geluid en niemand gaf antwoord ... Toen het middag was geworden, begon Elia hen te bespotten en zeide: Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden ... Maar er kwam geen geluid, en niemand gaf antwoord, of sloeg er acht op’ (1 Kon. 18:26-29).

God heeft ook niets gemeen met de koude en afwezige goden van de filosofen, die ons in het duister hebben gelaten zonder ons één enkele boodschap mede te delen. Hij blijft niet onverschillig, kwaadwillend, of krachteloos zwijgen, aangezien het in Zijn aard ligt om Zich uit te drukken. Als Hij blijft zwijgen, is dat veeleer omdat heel ernstige redenen Hem hiertoe dwingen. In zo’n geval betekent zelfs Zijn stil­zwijgen een verschrikkelijk oordeel.

Toen Saul, die verworpen was vanwege zijn herhaalde ongehoorzaam­heid, ‘den Here vroeg, antwoordde de Here hem niet, noch door dro­men noch door de Urim noch door de profeten’ (1 Sam. 28:6).

God zei tegen Jeremia betreffende Israël: ‘Bid niet voor dit volk ten goede; al vasten zij, Ik hoor niet naar hun geroep’ (14:11-12). En elders voegt Hij daaraan toe: ‘Zelfs wanneer gij het gebed vermenig­vuldigt, hoor Ik niet: uw handen zijn vol bloed’ (Jes. 1:15).

Tegen de ongelovigen die Hem bespotten spreekt de Here: ‘Keert u tot mijn vermaning! ... Ik wil u mijn woorden bekend maken. Omdat gij weigerde, toen ik riep, ... daarom zal Ik ook lachen om uw ver­derf; ... Dan zullen zij tot mij roepen, maar ik zal niet antwoorden, zij zullen mij zoeken, maar mij niet vinden’ (Spr. 1:23-28).

II DE MENS, DIE BEGIFTIGD IS MET HET VERMOGEN OM TE SPREKEN, KAN WERKELIJK GEMEENSCHAP HEBBEN MET GOD

De mens, geschapen naar het beeld van God, is evenals Hij begiftigd met het vermogen zich uit te drukken. Zijn woord is een antwoord op het goddelijke woord en een echo hiervan. Deze ene faktor - de taal - maakt een fundamenteel onderscheid tussen mens en dier. Zeggen we niet van een intelligente en toegenegen hond ‘Het enige dat hem ontbreekt is het vermogen om te kunnen spreken’? De taal is verreweg het beste communicatiemiddel tussen twee personen. Op tastbare wijze, door hem te liefkozen of te slaan, kan ik iemand mijn gevoelens ken­baar maken; maar wat betekent dat in vergelijking met het woord? En hoe gehandicapt zijn degenen die niet kunnen spreken.

Door het woord kan men de meest subtiele nuances van de gedachten en van het gevoel uitdrukken. Het doet dit met een verscheidenheid die de lichamelijke gewaarwordingen primitief en eenvormig doet lij­ken en stelt in staat tot de meest volledige uitdrukking van de per­soonlijkheid. Zodoende oefent het woord in de gehele wereld een ongeëvenaard sterke invloed uit. Naties worden geregeerd door mensen met een sterke wil, die onweerstaanbaar zijn door hun woorden.

In zekere zin heeft het woord meer uitwerking dan de daden zelf; beter gezegd, het is de ware bron van onze daden. Onze gedachten, uitge­drukt en medegedeeld door het woord, vormen de beweegredenen van ons gedrag. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de goede en de kwade werken (Marcus 7:21).

Daarom kunnen we spreken - en dat niet alleen met betrekking tot God - van de scheppende kracht van het Woord. ‘In den beginne was het Woord ... Alle dingen zijn door het Woord geworden’ (Joh. 1:1-3). Dit betekent dat God, voordat er iets bestond, eenvoudigweg in een woord Zijn gedachten en Zijn wil tot uitdrukking bracht. Door te spreken, handelde Hij en deed Hij Zich kennen. Wat de mens aan­gaat, hij openbaart zich ook door zijn mond te openen. Dit is de reden waarom ‘van elk ijdel woord, dat de mensen zullen spreken, zij reken­schap zullen geven op den dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij ge­oordeeld worden’ (Matt. 12:36-37).

God had daarom geen beter middel dan dit kunnen kiezen om met ons in gemeenschap te treden.

III HET GODDELIJK GEBRUIK VAN HET WOORD

1. Het eeuwige Woord. Daar ‘t Woord de uitdrukking is van God Die Zich openbaart, is het eeuwig in de hemel. ‘In den beginne was het Woord’ (Joh. 1:1). ‘Voor eeuwig, o Here, houdt Uw woord stand in de hemelen’ (Ps. 119:89). In dezelfde geest verklaart Jezus, den­kende aan de komende eeuwen: ‘De hemel en de aarde zullen voor­bijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan’ (Matt. 24:35). ‘Het woord des Heren blijft in der eeuwigheid. (1 Petr. 1:25). 2. Het scheppende woord. ‘God zeide: Er zij licht, en er was licht’ (Gen. 1:3; het woord ‘zeide’ wordt elf keer herhaald in dit hoofdstuk). ‘Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneem­bare” (Hebr. 11:3).

3. Het Woord van God in het Oude Testament. Tot de aartsvaders spreekt God voortdurend (Gen. 12:1, enz.). Op de berg Sinai laat Hij het Beluid van Zijn woorden horen, slechts een stem (peut. 4:12), opdat Zijn openbaring zuiver en alleen geestelijk zou blijven. De brief aan de Hebreeën vat de gehele oude bedeling als volgt samen: ‘Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten ...” (1:1). Hij heeft inderdaad vele opzienbaren­de daden verricht, maar het meest essentiële is dat Hij heeft gespro­ken!

4. Het Woord dat vlees is geworden. Aan de andere kant wordt het gehele Nieuwe Testament als volgt samengevat: ‘God heeft nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in den Zoon’ (Hebr. 1:1). ‘Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond’ (Joh. 1:14). Jezus Zelf legt, aan het einde van Zijn bediening onder Zijn discipelen op de volgende manier, de nadruk op het voornaamste punt: ‘De woorden die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen’ (Joh. 17:8).

5. Het Woord van de Heilige Geest. Het is nogmaals dit Woord dat de discipelen onderricht na Pinksteren: ‘De Geest der waarheid, ... zal u den weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen’ (Joh. 16:13). En we zien duidelijk in het Boek der Handelingen dat de Geest spreekt tot de kerk: ‘De Geest zeide tot Philippus: Treed toe’ (8:29). ‘De Heilige Geest zeide: zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb’ (13:2). Zelfs het woord van de apostel wordt toegeschreven aan de Heilige Geest, evenals dit geschiedde met de woorden van de pro­feten van oudsher (1 Petr. 1:12, 2 Petr. 1:21).


IV DE GODSDIENST VAN HET WOORD


De bijbelse openbaring, het Evangelie, is wezenlijk goed nieuws, de verkondiging van een boodschap. Het christendom dient zich bovenal aan als een godsdienst van het Woord, die de verschijning van de goddelijke Persoon en de waarheid daaromtrent als middelpunt heeft. Zodoende berust het christendom op een zuiver geestelijk vlak. Maar de menselijke godsdiensten zijn alle gebaseerd op dingen die men moet doen, op riten die betracht moeten worden, op beelden die aan­gebeden moeten worden en die rondgedragen moeten worden in pro­cessies, en op de kerkelijke organisatie.

Met een verwonderlijke eenvoud zegt Christus tot ons: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit den dood in het leven’ (Joh. 5:24). ‘De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven’ (6:63). En wij hebben deze belofte van God: ‘Mijn woord, dat uit Mijn mond uit­gaat ... zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend’ (Jes. 55:11).

‘Here, tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven’ (Joh. 6:68).

HOOFDSTUK II


Yüklə 0,88 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   24




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə