Inspiratie en het gezag van de Bijbel



Yüklə 0,88 Mb.
səhifə4/24
tarix13.11.2017
ölçüsü0,88 Mb.
#9982
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   24

Het geschreven Woord


Het Evangelie is niet alleen een godsdienst van het Woord, maar het is ook een godsdienst van een Boek.

I DE NOODZAAK VAN EEN GESCHREVEN OPENBARING

Een mondelinge mededeling aan een man Gods, aan een generatie of een uitverkoren volk is niet genoeg. Het is noodzakelijk, dat de bood­schap op schrift wordt gesteld. In dit verband dient opgemerkt, dat het de uitvinding van de schrijfkunst is, die de grootste voortgang van de beschaving heeft mogelijk gemaakt. In de hele geschiedenis van de mensheid, kent men geen voorbeeld van een volk dat een ware be­schaving heeft bereikt of een samenhangende ontwikkeling van het denken, zonder het schrift. Het eerste wat een barbaarse stam moet leren om uit zijn barbaarsheid te komen is om zijn taal, de woorden ervan, op papier te zetten. Evenzo moet een blijvende goddelijke openbaring berusten op een geschreven basis.

II HET SCHRIFT IS NOODZAKELIJK OM DE BOODSCHAP VAST TE LEGGEN.

De boodschap neemt op die manier een definitieve vorm aan en wordt behoed voor de veranderingen, de toevoegingen en de vergissingen die binnensluipen bij een mondelinge overlevering. Zij kan niet corrupt of onbetrouwbaar worden. Het wetboek werd naast de ark des verbonds gelegd als een getuigenis tegen Israël (Deut. 31:26). Als onverander­lijke norm van de goddelijke wil, zou het door de eeuwen heen dienen als maatstaf voor de ongehoorzaamheid van het volk.

Doordat de openbaring een vaste vorm heeft aangenomen krijgt zij een blijvende waarde: ‘Want voorwaar, Ik zeg u, eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied”. (Matt. 5:18).

III DE GESCHREVEN TEKST HERINNERT ONS STEEDS AAN DE OORSPRONKELIJKE BOODSCHAP, DIE MEN ZO SPOEDIG GENEIGD IS TE VERGETEN.

Na de grote gebeurtenissen in Rafidim, beval God aan Mozes: ‘Schrijf dit ter gedachtenis in een boek’ (Exodus 17:14). Deze passage doet ons denken aan dezelfde uitdrukking die Maleachi gebruikte: „Dan spreken zij die den Here vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: de Here bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven’ (3:16).

IV IN EEN BOEK KUNNEN ALLE BOODSCHAPPEN DIE ONTVANGEN ZIJN GERANGSCHIKT WORDEN.

Op die wijze kan men de ene boodschap bij de andere voegen, de openbaringen van het verleden bijeenbrengen en hen als een geheel overdragen aan toekomstige generaties. ‘Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen is gekomen’ (1 Cor. 10:11).

V DE GESCHREVEN BOODSCHAP WORDT ONAFHANKELIJK VAN DEGENE DIE HAAR UITGESPROKEN OF OPGESCHREVEN HEEFT.

Jeremia levert hiervan een frappant voorbeeld. Nadat hij vele jaren zijn bediening had uitgevoerd en had gepredikt, beval God hem om alle woorden die Hij tot Jeremia had gesproken in een boekrol te schrijven (Jer. 36:2). De profeet dicteerde zijn secretaris, Baruch, deze achtereenvolgende boodschappen (v. 4). Maar omdat hij zelf in de gevangenis zat, stuurde hij Baruch om ten aanhoren van het volk en zijn leiders de tekst voor te lezen (vv. 5-13). De toehoorders waren zo bewogen, dat zij ervoor zorgden dat het ook voor de koning werd voorgelezen (vv. 14-21). De koning werd woedend bij het horen van zulke woorden en sneed het boek in stukken en wierp het in het vuur; hierop ontving de profeet eenvoudig de opdracht een nieuw boek te schrijven, zelfs vollediger dan het eerste (vv. 28, 32).

De geschreven boodschap is dus meer mobiel: hoewel de opsteller gevangen zit, bereikt het boek ondanks gesloten gevangenisdeuren de meest uiteenlopende kringen; bovendien kan het gemakkelijk weer gereproduceerd worden. Al verdwijnt de profeet, God blijft spreken door de geïnspireerde tekst.

VI DE GESCHREVEN TEKST WORDT UNIVERSEEL, ONVERWOESTBAAR EN BIJNA OVERAL AANWEZIG.

De eerste openbaring wordt gegeven aan de profeet zelf. Mondeling kan hij zich een beperkt gehoor verwerven. Maar zodra de tekst op schrift is gesteld, kan zij onbeperkt vermenigvuldigd worden. Het is gemakkelijk ze over te schrijven, te vertalen en te reproduceren in steeds weer nieuwe uitgaven. Het is nu mogelijk geworden dat iedereen zijn eigen exemplaar van het Woord van God heeft. Er komen vervolgingen en zendelingen verdwijnen, maar de Bijbel blijft bestaan. Mis­schien blijft een enkele bladzijde lange tijd verborgen net als een zaadje. Als het op een goede dag ontkiemt; zal het niets van zijn jeugdige kracht verloren hebben. Om de miljarden in onze tijd te be­reiken moeten we wat het ook kost dit wonderwerkende zaad blijven uitstrooien.

VII NADAT DE OPENBARING IS OPGESCHREVEN, WORDEN DE LEZERS VOOR ALTIJD VERANTWOORDELIJK.

‘Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen moeten zij luisteren’ (Lucas 16:29). De broeders van de slechte rijke man hebben waarlijk alles wat ze nodig hebben: God zal hun dan ook geen onnodige tussen­komst verlenen of een overbodig wonder doen. En dit geldt des te meer voor de mensen van onze generatie die zo gemakkelijk over de hele Bijbel kunnen beschikken.

HOOFDSTUK III

Het vlees geworden Woord en het geïnspireerde Woord


I CHRISTUS EN DE HEILIGE SCHRIFT

Het is in de mode om te beweren dat alleen Christus het Woord van God is en dat de Bijbel niet het Woord is maar slechts het Woord ‘bevat’ (zie Deel III, hoofdstuk II, 3). Een blik op de Bijbel is genoeg om te laten zien hoe absurd een dergelijke bewering is. Christus Zelf verkondigde het Woord van God in Zijn prediking (Lucas 5:1). Philippus predikte de Christus in Samaria en de apostelen ontdekten dat het Woord van God daar aanvaard was (Hand. 8:5, 14). Paulus bevestigde dat zijn prediking niet het woord van mensen was, maar inderdaad het woord van God (1 Thess. 2:13). Zo is de leer van Christus en van de apostelen (evenals die van de vroegere profeten), zoals die is opgetekend in de Heilige Schrift, voor ons werkelijk het Woord van God.

Een vergelijking tussen Christus, het Woord dat vlees is geworden, en de bijbel, het Woord van God dat de vorm van een boek heeft aange­nomen, kan bijzonder leerzaam zijn, evenzeer door de tegenstellingen als door de overeenkomsten die ze aan het licht brengt.

Christus sprak over Zijn komst in de wereld: ‘Gij hebt Mij een lichaam bereid; ... Zie, hier ben Ik (in de boekrol staat van Mij geschreven’) (Hebr. 10:5-7). ‘Welke boekrol? Welke persoon?’ vroeg Luther in verband met dit schriftgedeelte. Eén Boek, de bijbel; één persoon, Jezus Christus, zo moet het antwoord luiden. We zullen zien hoezeer die twee niet van elkaar gescheiden kunnen worden.



CHRISTUS

1. Christus, het goddelijke en eeuwige Woord (Joh. 1:1), de tweede Persoon van de Drieëen­heid, is - met de Vader en de Geest - de ware Schrijver van de Bijbel (1 Petr. 1:11; Openb. 19:10). Zijn Naam is het Woord van God (Openb. 19:13).



DE BIJBEL

De gedachten van God, bewaard gebleven in de bijbel zijn eeuwig: ‘Voor eeuwig, o Here, houdt Uw Woord stand in de hemelen’ (Ps. 119:89). Paulus stelt het geheimenis van Christus en van de Kerk in het licht, dat ‘van eeuwen her verborgen is geble­ven in God’ (Efz. 3:9, Col. 1:26-27).



2. Christus werd verwekt door de Heilige Geest (Openb. 19:13).

‘Elk schriftwoord is van God in­gegeven (2 Tim. 3:16). ‘Door den heiligen Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken’ (2 Petr. 1:21).

3. ‘Het Woord is vlees gewor­den en het heeft onder ons ge­woond” (Joh. 1:14). De god­delijke en eeuwige Christus werd mens en werd zichtbaar en be­reikbaar voor de mensen. Zij konden Hem nu kennen, Hem horen spreken en Hem liefheb­ben. Hij stelde Zich binnen het bereik van de nederigsten, daar Hij was gekomen als een eenvou­dig man, als een dienstknecht, een werkman (Fil. 2:7). Hij had nooit onderricht ontvangen, en sprak vrijwillig de taal van het gewone volk (Joh. 7:15; Lucas 10:21).

De ondoorgrondelijke gedach­ten van de Heerser van het heelal (Jes. 55:8-9) zijn in on­ze aardse taal uitgedrukt: het Woord van God werd het woord van mensen. In deze zin werd het geschreven voor mensen en door mensen van vlees en bloed, van hun eigen tijd en land. Waar­achtig menselijk geworden, voert het ons een wereld van zondige mensen binnen en niet een on­wezenlijke wereld. Het maakt de goddelijke boodschap leesbaar, begrijpelijk en vertaalbaar in een ieders taal. Het gaat aan de wijs­heid en de filosofie van mensen voorbij en richt zich opzettelijk tot de nederigen, om hun de verborgen wijsheden van de He­re te openbaren (1 Cor. 2:4-10).

4. Toen Christus mens werd, vernederde Hij Zich vrijwillig (Fil. 2:5-8). Hij werd ont­vangen, Hij werd geboren en groeide op. Hij beperkte Zijn aanwezigheid tot een kleine groep mensen en tot een klein land. Toch is deze ‘Zoon van Jozef’ tegelijkertijd de goddelijke Heiland van de wereld.

Het geschreven Woord van God beperkt zich ook tot het begrip van de mens. Het openbaart ons slechts een gedeelte van de ge­heimenissen (1 Cor. 13:12). De openbaring wordt geken­merkt door een langzame ont­wikkeling, van Genesis tot Open­baring; en sommige bladzijden zijn nog moeilijk te begrijpen. De bijbel is in de eerste plaats een Joods boek, uit een heel klein land. Toch is het het meest universele boek, het Woord van God voor de gehele mensheid.

5. De Christus die mens is ge­worden, in elk opzicht zoals wij, was tegelijkertijd volmaakt, zon­der zonde (Joh. 8:46; Hebr. 2:17; 4:15), alwetend (Joh. 4:16-19), de waarheid (14:6) en almachtig (11:44).

Jezus zegt: ‘Uw woord is de waarheid’ (Joh. 17:17). De psalmdichter voegt er aan toe: ‘De wet des Heren is volmaakt... Uw wet is waarheid ... Heel uw woord is de waarheid’ (Ps. 19:8; 119:142, 160). De schrijver van de brief aan de Hebreeën besluit nadat hij volop uit het Oude Testament heeft geciteerd: ‘Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard ... en het schift overleggingen en gedach­ten des harten’ (Hebr. 4:12). De originele tekst van de bijbel, die tegelijkertijd menselijk is en door God geïnspireerd, is gevrij­waard gebleven tegen fouten (zie deel III, hoofdstuk IX).

6. Jezus Christus had een uniek gezag. ‘Hij leerde hen als gezag­hebbende, en niet als de schrift­geleerden’ (Marcus 1:22). ‘Nooit heeft een mens zo gespro­ken’ (Joh. 7:46).

Er is ook nooit een boek ge­weest dat zo gesproken heeft als dit boek. Het heeft de vermetel­heid te zeggen: ‘Hoort, hemelen, en aarde neig uw oor, want de Here spreekt (Jes. 1:2). Iet Oude Testament alleen al beves­tigt 3.808 keer dat het Gods eigen woorden overbrengt.

7. Christus werd verraden en verworpen. De zijnen namen Hem niet aan (Joh. 1:11-12; 7:5). De godsdienstige leiders geloofden niet in Hem (7:48). De mensen verkozen hun eigen duisternis boven Zijn goddelijk licht, omdat hun werken boos waren (3:19; 7:7). Zij krui­sigden Hem, omdat Hij verklaar­de de Zoon van God te zijn (19:7). Het getuigenis dat Jezus van Zichzelf gaf was duidelijk en waar, maar tot het allerlaatst beschuldigden zij Hem van dub­belzinnigheid en van leugen: ‘Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons ronduit’ (10:24). ‘Uw getuigenis is niet waar’ (8:13).

Meer dan enig ander boek, is het Boek der boeken veraf­schuwd en zijn mensen ertegen in opstand gekomen. Zondaars die zich door deze bladzijden veroordeeld voelden hebben zich er fel tegen verzet. Het is in stuk­ken gescheurd en verbrand (vgl. Jer. 36:23), en verboden. Het is belachelijk gemaakt en bekritiseerd, zelfs door diegenen die het hadden moeten eerbiedigen en het hadden moeten versprei den. De mensen kunnen niet ver­dragen dat het pretendeert het Woord van God te zijn en gezag te hebben om hun leven te re­geren. Ondanks het feit dat de bijbel talloze malen verklaart het Woord van God te zijn, zijn er vandaag de dag nog steeds men­sen die beweren, dat ze niet zeker weten of hij werkelijk het Woord van God is. En de mensen vin­den ook het getuigenis dat de Schrift van zichzelf geeft onaan­vaardbaar.

8. Christus verschijnt roemrijk als de overwinnende Heiland. Hij is het licht der wereld en het levende brood dat uit de hemel nedergedaald is (Joh. 8:12; 6:51). Hij doet wedergeboren worden en geeft eeuwig leven (5:24; 10:28). Uit Zijn mond komt het tweesnijdende scherpe zwaard van Zijn almachtig woord (Openb. 1:16; 19:15). Hij zal de Rechter van de wereld zijn en de Redder van hen die geloven (Hand. 10:42; 1 Tim. 4:10).

De bijbel zegeviert in alle tijden over zijn vijanden. Hij is altijd levend en actueel. De bijbel is een licht op ons pad (Ps. 119:105). De mens leeft niet alleen van brood, maar van elk woord dat uit Gods mond uitgaat (Matth. 4:4). Het levende, blijvende Woord van God doet wederge­boren worden en redt de zondaar (1 Petr. 1:23; Jac. 1:21). Het is het tweesnijdende zwaard dat ons leven tot in z’n diepste diep­te binnendringt (Hebr. 4:12). Het Woord van God zal de on­gelovige oordelen ten jongsten dage (Joh. 12:48).

9. Christus openbaart Zich aan hen die geloven: ‘Indien gij ge­looft, zult gij de heerlijkheid Gods zien’ (Joh. 11:40). ‘Wees niet ongelovig maar gelovig. Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God’ (20:27-28).

De bijbel is alleen maar van nut voor gelovigen en alleen zij zijn er ontvankelijk voor (1 Thess. 2:13; Hebr. 4:2. Hij ontsluit zich alleen voor hen die geloven in Jezus (2 Cor. 3:14-16).

10. Christus getuigt onvoor­waardelijk van de Schrift, van haar inspiratie, haar gezag en van het beslissend karakter van haar uitspraken (Matt. 4:4; 5:17-18; Joh. 10:35, enz.; zie deel IV, hoofdstuk I, par III).

De bijbel getuigt op zijn beurt voortdurend van Christus, die het grote thema is van de bijbelse openbaring (1 Petr. 1:10-12; Lucas 24:27, 44). De twee Woorden zijn dus onverbrekelijk met elkaar verbonden: Als iemand niet in de Schrift gelooft, hoe kan hij dan geloven in De­gene die zij openbaart? En als iemand Jezus, het levende Woord, niet aanvaardt, hoe kan hij dan vertrouwen op het ge­schreven Woord, de basis van heel Zijn leer?

11. Alleen Christus doet ons de Vader kennen (Joh. 1:18). Wie Hem gezien heeft, heeft de Vader gezien, en niemand komt tot de Vader dan door Hem (14:9, 6). Dus als Christus spreekt, is het God die spreekt en van ons absoluut geloof en volstrekte gehoorzaamheid eist (8:28, 24).

Alleen de bijbel openbaart ons ten volle de Vader en de Zoon. Wat hadden wij, buiten de bijbel, kunnen weten over de ware God en over Jezus Christus (Joh. 5:39)? Dus vraagt de geschreven openbaring onvoorwaardelijk ge­loof en gehoorzaamheid van ons (vgl. Openb. 1:3; 22:18-19).

II. ONZE HOUDING TEGENOVER HET LEVENDE WOORD BEPAALT ONZE HOUDING TEN OPZICHTE VAN HET GESCHREVEN WOORD:

Wanneer ons hart zich bekeert tot de Here Jezus Christus:

wordt het Oude Testament en de hele bijbel verlicht, de bedekking wordt weggenomen (2 Cor. 3:15-16).

Wanneer het hart zich verhardt en zich sluit voor Jezus Chris­tus:

kunnen de mensen de openba­ring zien noch begrijpen (Joh. 12:37-41). Het Woord dringt niet tot hen door (8:37, 43), en de bijbel blijft een gesloten boek dat hen veroordeelt (Jes. 29:11; Jer. 6:10).

Het is onmogelijk te weigeren in Christus te geloven en tegelijker­tijd te beweren in de bijbel te geloven, want hij getuigt van Hem (Joh. 5:39-40).

Omgekeerd kan iemand die twij­felt aan de bijbel niet zijn geloof in Christus, die voortdurend van de waarheid der Schriften getuig­de, handhaven (Joh. 5:46-47).

Aan de andere kant:

Als we luisteren naar de bood­schap van Christus,

overtuigt de Bijbel ons dat Zijn boodschap waar is (Hand. 17 2-3, 11; 18:28).

Als we Christus gehoorzamen en Zijn leer bewaren:

heiligt het Woord der Waarheid ons (Joh. 17:6, 17).

Als we Christus prediken:

is de bijbel onze autoriteit (Hand. 2:17, 25, 31, 34-35; 3:18; 1 Cor. 15:3-4, enz.).

Als we Christus liefhebben:

zal Zijn Woord, zoals het in de bijbel is bewaard gebleven, ons vervullen met vreugde, kracht en troost (Joh. 14:23; 15:9-11; vgl. Jer. 15:16).

Laten we, bij het besluiten van deze parallel, nadrukkelijk verklaren dat we de bijbel in geen geval tot een voorwerp van aanbidding maken. Het grote verschil tussen Christus en de Bijbel blijft bestaan: alleen de Here is de goddelijke Heiland, terwijl de bijbel slechts een door God geïnspireerd middel is om Hem aan ons te openbaren en ons naar Hem toe te leiden. We eerbiedigen het Heilige Boek en we aanvaarden zijn woorden geheel, maar we aanbidden alleen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

III. HET GEHEIMENIS VAN DE TWEE NATUREN VAN CHRISTUS EN VAN DE SCHRIFT.

We hebben zojuist gezien, dat Christus door de vleeswording tegelijker­tijd volmaakt God (Joh. 1:1, 14; 20:28; Rom. 9:5) en volmaakt mens is (Hebr. 2:14, 17). Ook de bijbel is, door het wonder van de inspiratie, tegelijkertijd een woord van God en een woord van mensen. We beweren niet, dat we het ene wonder of het andere kunnen ver­klaren - wij die niet eens de geboorte van een mens of de weder­geboorte van een gelovige kunnen verklaren. Wij worden immers ge­boren met een lichaam en een geest - en geen enkele geleerde kan ons zeggen waar en hoe beide verbonden zijn. Dat de gelovige door de Heilige Geest deel krijgt aan de goddelijke natuur (Titus 3:5; 2 Petr. 1:4) is voor ons evenzo een heerlijke zekerheid, ofschoon het volkomen ons begrip te boven gaat.

We citeren Adolphe Monod over dit onderwerp:

‘Als de bijbel spreekt, is het God die spreekt. Het vertrouwen en de onderwerping die wij verschuldigd zijn aan de bijbel, kennen geen grenzen - evenals Gods waarheid en trouw onbeperkt zijn ... Maar ... als ik de bijbel nader beschouw, zie ik dat hij vol is van de mens ... Ik constateer immers bij de schrijvers van dit boek het persoonlijk eigene, zowel in stijl als in karakter ... Zo zien we de plaats die de geest van de mens inneemt in de teboekstelling van het Woord van God. Het was klaarblijkelijk Gods bedoeling dat we, op iedere blad­zijde van dit boek dat we het Woord van God noemen, tegelijkertijd het woord van de mens zouden herkennen ... Het is meer goddelijk naarmate het meer menselijk is; dat wil zeggen, dat wij de kracht en de aanwezigheid van de Geest van God en Zijn invloed op onze zielen des te meer voelen, omdat God instrumenten gebruikte om het te schrijven, aan wie alleen Zijn Geest die kracht en dat bovennatuurlijk licht kon geven die hen tot ‘uitverkoren werktuigen’ maakte om de waarheid uit te dragen tot het uiterste der aarde.

De Schriften geven soms dezelfde naam aan Jezus Christus en aan de Heilige Schrift: zij noemen beiden het Woord van God. Het ene Woord, Jezus Christus, is het levende Woord van God, de persoonlijke mani­festatie onder de mensen van Zijn onzichtbare volmaaktheden; het an­dere, de Schrift, is het geschreven Woord van God, een woordelijke manifestatie in de taal van deze zelfde onzichtbare volmaaktheden. Zij zijn voor ons niet van elkaar te scheiden; want Jezus Christus wordt alleen maar aan ons geopenbaard door de Schrift en de Schrift is ons alleen maar gegeven om Jezus Christus te openbaren. Zo is de bijbel het geschreven woord van God, zoals Jezus Christus het levende woord van God is. Zij die in het menselijke karakter van de bijbel een voor­wendsel vinden zijn goddelijke oorsprong te ontkennen, redeneren net als zij die in de menselijke persoon van Jezus Christus een voorwend­sel vinden om Hem de titel van God te weigeren ... Het feit dat de Schrift, ofschoon zij het woord van God is, tegelijkertijd zoveel mense­lijke trekken vertoont, is niet méér verbazingwekkend dan het feit dat Jezus Christus, ofschoon Hij God is, ook mens is. Wat betreft de manier waarop de twee naturen in het ene geval en tweeërlei Woord in het andere geval samenvallen - dit mysterie is de kern van het geloof dienaangaande. Het is ongetwijfeld een diep geheimenis, maar zoals Paulus zegt, een geheimenis der godsvrucht, dat onze ziel met vreugde en hoop vervult’.1*

Tenslotte laten we hier de gevolgtrekking van Louis Gaussen volgen over dit onderwerp: ‘Het staat met de leer van de inspiratie net als met die van de menswording. In beide wordt een feit ten volle geopen­baard; en in dit feit geloof ik volledig. Maar ten aanzien van beide

______________

* zie het register van verwijzingen.

leerstellingen blijf ik aandachtig en onderworpen en ik verklaar niets... In het ene geval is het God Zelf die spreekt in de bijbel; het is het onuitsprekelijke werk van de Heilige Geest die ervoor zorgt dat Zijn goddelijke uitspraken door de mens en voor de mens worden geschre­ven ... En ‘elk schriftwoord’, zegt Paulus, ‘is theopneustisch’, dat wil zeggen door God geïnspireerd. Wat een aanbiddelijk geheimenis! In het andere geval is het het Woord ‘dat in den beginne bij God was en dat vlees is geworden’ ... Zonder tegenspraak, zegt dezelfde apostel, groot is het geheimenis van de godsvrucht: God verscheen in het vlees ... Zeg dan niet: als Jezus Christus God is, hoe kan Hij dan mens zijn? Of, als Jezus Christus mens is, hoe kan Hij dan God zijn? En zeg ook niet: als de bijbel het woord van God is, hoe kan het dan het woord van mensen zijn? Of, als de bijbel het woord van mensen is, hoe kan het dan het woord van God zijn?

Nee, laten we eenvoudigweg lezen en studeren, geloven en aanbidden!’2


Yüklə 0,88 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   24




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə