Inspiratie en het gezag van de Bijbel


Is de bijbel het Woord van God ?



Yüklə 0,88 Mb.
səhifə8/24
tarix13.11.2017
ölçüsü0,88 Mb.
#9982
1   ...   4   5   6   7   8   9   10   11   ...   24

Is de bijbel het Woord van God ?


De evangelische christenen hebben altijd de beide uitdrukkingen ‘de bijbel’ en ‘Gods Woord’ door elkaar gebruikt. Daarentegen beweert een bepaalde stroming in de theologie, in de bijbel slechts de ervarin­gen te vinden van mensen die God zochten en die in hun zoeken min of meer geslaagd zijn, wat hun soms een zekere superioriteit geeft boven andere godsdienstige grootmeesters. Maar, zij zijn verre van onfeilbaar, en men kan hoogstens zeggen, dat de bijbel het Woord van God bevat, maar niet is. Volgens een andere leuze die erg in de mode is, ‘is er slechts één enkel Woord van God, Jezus Christus’.

Een groot theoloog drukte zich nog weer heel anders uit. De mens kan niet de oneindige God gaan zoeken, die in Zijn bovenzinnelijkheid de Geheel Andere is. De Almachtige God is integendeel naar de mens gekomen, in Jezus Christus. Toch hebben alleen de profeten en de apostelen deze openbaring werkelijk waargenomen. Zij hebben hun indrukken voor ons opgeschreven, en hun getuigenis (alhoewel mense­lijk en feilbaar) is toch verheven boven dat van alle andere schrijvers, ook al zijn het christenen. Niettemin is dit getuigenis, in de bijbelse tekst, slechts een ‘echo’ van de openbaring; het kan niet de openbaring zelf zijn. Hoe moeilijk het ook mag zijn dit toe te geven, deze foutieve en onzekere tekst ‘wordt’ het Woord van God voor mij, op het ogenblik waarop de Here mij daarin ontmoet en Zich tot mij richt, hier en nu.

Wie heeft gelijk, en - bovenal - wat zegt de bijbel over dit onder­werp? - Wij, die het weloverwogen voor de openbaring opnemen, hebben wij bijbelse en geestelijke redenen om te geloven dat de bijbel werkelijk het Woord van God is?

I DE BIJBEL BEVESTIGT VOORTDUREND DAT HIJ HET WOORD VAN GOD IS.

Wij hebben reeds het feit vermeld, dat het Oude Testament 3.808 keer in verschillende uitdrukkingen verklaart dat het de uitdrukkelijke woorden van God weergeeft.

Hier volgen enkele bijzonder treffende voorbeelden daarvan:

De Pentateuch verzekert dit 420 keer, bijvoorbeeld in de volgende bewoordingen: ‘En de Here zeide tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult. En Mozes ... legde hun al deze woorden, die de Here hem geboden had, voor. Toen sprak God al deze woorden. En Mozes schreef al de woorden des Heren op. En hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen. En de Here zeide tot Mozes: Schrijf u deze woorden op, want op grond van deze woor­den heb Ik met u en met Israël een verbond gesloten” (Exodus 17:14; 19:6-7; 20:1; 24:4; 34:27).

Ezra bracht een opwekking teweeg toen hij het volk, na hun terugkeer uit Babel, weer de wet in acht deed nemen. ‘En tot mij kwamen samen allen die beefden voor de woorden van den God van Israël. Laat ons dan nu een verbond sluiten met onze God ... en laat er gehandeld worden volgens de wet” (Ezra 9:4; 10:3).

Nehemia bevestigde het feit, dat deze opwekking gekenmerkt werd door het openbare voorlezen en de praktische toepassing van het ‘boek der wet van de Here hun God’. De Schrift oefende een dergelijke invloed uit, omdat men daarin het woord van de driemaal heilige God Zelf zag. ‘Op den berg Sinaï zijt Gij nedergedaald en hebt met hen gesproken uit den hemel, en hun rechtvaardige verordeningen, betrouw­bare wetten, goede inzettingen en geboden gegeven. Ook hebt Gij hun geboden, inzettingen en een wet gegeven door den dienst van Uw knecht Mozes’ (Neh. 8:1-8; 9:13-14).

De psalmdichter noemt in Psalm 119 de Schrift vierentwintig keer ‘het Woord (of de Woorden) van de Here’. Hij vermeldt dit 175 keer in tien verschillende uitdrukkingen en houdt niet op de lof te verheffen van het Woord in de volgende zinnen: ‘Uw woord is geheel gelouterd. Uw wet is waarheid. Gij zult mij Uw inzettingen leren. Mijn tong zal Uw woord bezingen’ (vv. 140, 142, 171-172).



De profeten stellen op een bijzonder nadrukkelijke manier hun ge­schreven boodschap gelijk met het Woord van God. Zij houden niet op te herhalen: ‘Zo spreekt de Here. Hoort het Woord des Heren. De Here sprak tot mij deze woorden. De mond des Heren heeft gesproken’ enz. We vinden dergelijke uitdrukkingen 120 keer in Jesaja, 430 keer in Jeremia, 329 keer in Ezechiël, 53 keer in Amos, 27 keer in Haggaï (in 38 verzen) en 53 keer in Zacharia, enz.

Het zou een ernstig ethisch probleem opwerpen als men uitspraken die zo’n groot aantal keren herhaald worden, in twijfel zou trekken. Het is een onbetwistbaar feit, dat de bijbel ons de hoogste en zuiverste zedenleer biedt. Zijn herhaalde bewering - niet honderden, maar duizenden keren - dat hij het Woord van God is, is óf waar, óf niet waar. Als het niet waar is, hoe kan dan de allerhoogste moraal zijn ontstaan uit een web van leugens? Water stijgt niet hoger dan de bron en de leugen kan geen waarheid voortbrengen. Wat ons betreft, wij zijn er volkomen van overtuigd dat de bijbel precies is wat hij beweert te zijn.

II CHRISTUS EN DE APOSTELEN BEVESTIGEN HET GETUIGENIS VAN HET OUDE TESTAMENT

Dit onderwerp zullen wij later in twee hoofdstukken nader bezien (zie Deel IV, Hoofdstuk I, par. III en Hoofdstuk II).

We beperken ons hier tot de volgende opmerkingen:

1. Enerzijds gebruiken de schrijvers van het Nieuwe Testament de woorden ‘God zegt’ als het in feite de Schrift is die spreekt. Anderzijds betekent de uitdrukking ‘de Schrift zegt’ in werkelijkheid voor hen ‘God zegt’. In beide gevallen is het verband tussen God en de Schrift zoda­nig, dat aan beide hetzelfde directe gezag wordt toegekend. De uitdruk­kingen ‘er staat geschreven’, ‘de Schrift zegt’, en ‘God zegt’ zijn daarom synoniem.

2. ‘De Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof recht­vaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden’ (Gal. 3:8; Gen. 12:1-3).

‘Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan’ (Rom. 9:17; Exodus 9:16). In werkelijkheid bestond de Schrift nog helemaal niet toen God Zelf deze woorden richtte tot Abraham en Farao. Een dergelijke wijze van uitdrukken is alleen maar mogelijk door een volledige gelijkstelling van het geïnspireerde woord en van God die het uitspreekt. Zodoende wordt het heel normaal om ergens ‘de Schrift zegt’ te zien staan met de betekenis ‘God zegt in de Schrift’.

3. Jezus zei tot de Farizeeën: ‘God heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder en: Wie vader of moeder vervloekt, zal den dood sterven. Maar gij ... hebt het woord Gods van kracht beroofd terwille van uw over­levering’ (Matth. 15:4-6). Zo legt Christus de twee teksten Exodus 20:12 en 21:17 God in de mond. Een andere keer vroeg Hij: ‘Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper hen van den beginne als man en vrouw heeft gemaakt? En Hij zeide: ... Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten’ (Matth. 19:4-5). Welnu, dit laatste woord is een­voudig de tekst van Gen. 2:24.

4. De eerste discipelen drukten zich op dezelfde manier uit: ‘Gij, Here, zijt het, die ... door den Heiligen Geest bij monde van onze vader David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom hebben de heidenen gewoed?’ (Hand. 4:24-25). Op dezelfde manier wordt de zin in Psalm 2:1 toegeschreven aan God Zelf. Hand. 13:34-35 legt ook de uit­spraak van Jesaja 55:3 samen met die van Psalm 16:10 in Zijn mond. (Vergelijk ook Hebr. 1:5 en Psalm 2:7; Hebr. 1:6 en Ps. 97:7; Hebr. 1:7 en Ps. 104: 4; Hebr. 1:8 en Ps. 45 :7-8; Hebr. 1:10 en Ps. 102: 25-28, enz.).

Deze laatste twee reeksen schriftgedeelten bewijzen, dat met betrekking tot de vraag die ons bezig houdt, Christus en de apostelen de Schrift en de God die tot ons spreekt, volledig gelijkstellen.34

III. OOK DE PREDIKING VAN CHRISTUS EN VAN DE APOSTELEN WERD ‘HET WOORD VAN GOD’ GENOEMD

Lucas zegt van Jezus: ‘De schare drong op Hem aan en hoorde naar het woord Gods’ (Luc. 5:1). Wat Paulus betreft, hij schreef aan de Thessalonicenzen: ‘Toen gij het gepredikte woord Gods van ons hebt ontvangen, hebt gij het aangenomen niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als een woord van God, dat ook werkzaam is in u, die gelooft’ (1 Thess. 2:13).

Het boek der Handelingen bevestigt dit volledig:

‘Samaria had het woord Gods aanvaard’ (8:14)

‘De heidenen hadden het woord Gods ook aangenomen’ (11:1)

‘En het woord des Heren wies en verbreidde zich’ (12:24)

‘De landvoogd ... begeerde het woord Gods te horen’ (13:7).

‘Bijna de gehele stad kwam bijeen om het woord Gods te horen’ (v. 44, 46, 48, 49).

‘...en verkondigden het woord des Heren’ (15:35, 36. Zie ook 17:13; 18:11; 19:20).

Paulus drukt dezelfde gedachte in deze bewoordingen uit: ‘Wij danken God ... om de hoop ... in de prediking der waarheid, het evangelie, dat tot u gekomen is ... Immers, in de gehele wereld draagt het vrucht en wast het op, zoals ook bij u, sedert den dag, dat gij het gehoord hebt en de genade Gods in waarheid hebt leren kennen. (Col. 1:3-6). ‘Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus’ (Rom. 10:17).

Als de prediking van de apostelen dus ‘het woord van God’ werd genoemd, ondanks alles wat daarin louter betrekking had op de toen­malige tijden en omstandigheden, hoeveel te meer verdienen hun ge­schriften dan een dergelijke benaming! Deze geschriften, die met de grootste zorg zijn samengesteld en geïnspireerd tot in de keuze van de woorden toe (1 Cor. 2:13), zijn de definitieve gestalte van de hoogste openbaringen van het Nieuwe Verbond, en vormen de basis voor het geloof en de boodschap van de Kerk van alle tijden.

Laten we hieraan toevoegen, dat onder dit perspectief gezien elke getrouwe verkondiging van het evangelie het Woord van God bekend maakt. Schreef Petrus niet: ‘Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God’ (1 Petr. 4:11)? Terwijl Paulus op zijn beurt verklaarde: Wij hebben verworpen ... het woord Gods te vervalsen, maar wij brengen de waarheid aan het licht en zijn zo bij elk menselijk geweten onze eigen aanbeveling voor het oog van God (2 Cor. 4:2). ‘Wij hebben u, in onzen God vrijmoedig, het evangelie Gods gebracht ... Want ons vermanen komt niet voort uit dwaling, noch uit onzuivere bedoeling; het gaat ook niet met list gepaard. Integendeel, daar God ons waardig heeft gekeurd om ons het evangelie toe te vertrouwen, spreken wij ... Wij hebben u het evangelie van God gepredikt’ (1 Thess. 2:2-4, 9).

Dat is precies wat elke prediker vandaag nodig heeft: getrouw en met gezag te spreken, in de zekerheid dat hij de woorden van God verkon­digt. Als men kan verzekeren ‘God zegt’, dan maakt dit een andere indruk dan wanneer men een aarzelend en duister woord van mensen naar voren brengt.

IV BIJ HET OPSTELLEN VAN HET NIEUWE TESTAMENT WAREN DE APOSTELEN ZICH ER TEN VOLLE VAN BEWUST DAT ZIJ ‘HET WOORD VAN GOD’ SCHREVEN.

Paulus verklaart in zijn brief aan de Corinthiërs dat niet hij, maar de Here Zelf bepaalde dingen beveelt betreffende het huwelijk (1 Cor. 7:10). Op een andere plaats kan de apostel zeggen ‘Ik heb bij over­levering van den Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb’ (11:23).

En elders: ‘Want dit zeggen wij u met een woord des Heren...’ (1 Thess. 4:15).

V HET IS DUS ONJUIST TE ZEGGEN DAT ALLEEN JEZUS CHRISTUS HET WOORD VAN GOD IS.

Een dergelijke uitdrukking verwart verscheidene bijbelse begrippen. Christus is inderdaad het Woord van God bij uitstek: het goddelijke, eeuwige en scheppende Woord dat vlees is geworden om ons de volle wonderbare genade van de Vader te openbaren (Joh. 1:1-3, 14-16). Zijn naam alleen al is het Woord van God (Openb. 19:13). Hij is hier op aarde de volmaakte uitdrukking van het goddelijk wezen, de openbaring zelf van Hem die Zich tot ons heeft neergebogen. Als Jezus spreekt, spreekt God, Zijn woord is geest en leven en brengt in zichzelf heil en waarheid. Het is niet minder waar, zoals we zojuist hebben gezien, dat de Schrift ook het Woord is, ofschoon in een meer beperkte zin; en dat de prediking van de apostelen, - de bevrijdende boodschap die zij verkondigden - ook waarlijk het woord van God is.

Het bovenstaande is des te meer waar in het licht van het feit dat het grote thema van de Schrift en van de prediking nog altijd is en steeds zal zijn, Jezus Christus.

VI HET EEUWIGE WOORD VAN GOD WORDT ONS IN HET EVANGELIE VERKONDIGD.

Dit is wat de apostel Petrus stellig verzekert: ‘Als wedergeboren ... uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God ... Het woord des Heren blijft in der eeuwigheid. Dit nu is het woord, dat u als evangelie verkondigd is’. (1 Petr. 1:23, 25; zie ook Col. 1:3-6, reeds geciteerd).

VII DE BIJBEL IS NOG STEEDS HET ALTIJD ACTUELE WOORD VAN GOD.

Voor Christus en de apostelen was de bijbel niet alleen maar geïnspi­reerd in het verleden, maar God spreekt daarin ook nu nog rechtstreeks tot ons.

Heel vaak (41 keer, volgens R. Nicole,31 worden citaten uit het Oude Testament ingeleid door een werkwoord in de tegenwoordige tijd, zoals ‘Hij zegt’, in plaats van ‘Hij heeft gezegd’: ‘Hoe kan David Hem dan door den Geest Zijn Here noemen, als hij zegt...” (Matth. 22:43).

‘Deze (de Schriften) zijn het, welke van Mij getuigen’ (Joh. 5:39). ‘Want David zegt van Hem: ‘Ik zag den Here te allen tijde voor mij’ (Hand. 2:25).

‘Zoals de profeet zegt: de hemel is mij ten troon’ (7:48-49). ‘Want wat zegt het schriftwoord?’ (Rom. 4:3).

‘Gelijk Hij ook bij Hosea zegt’ (Rom. 9:25).

‘Immers het schriftwoord zegt...’ (Rom. 10:11).

‘Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden ... zolang men nog van een heden kan spreken ... Hij (God) stelt wederom een dag vast, heden, als Hij door David spreekt...’ (Hebr. 3:7, 13; 4:7).

Daarom is het volkomen begrijpelijk, dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën, na deze Schriftgedeelten te hebben uitgelegd, plechtig uitroept: ‘Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst’. (12:25). De woorden die Hij op aarde gesproken heeft, zijn inderdaad ‘levende woorden’ (Hand. 7:38), een woord dat altijd ‘levend is en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard’ (Hebr. 4:12). De openbarin­gen die eens werden uitgesproken hebben niets van hun doeltreffend­heid verloren, zij zijn nog altijd bezield door de goddelijke stem die hier en nu tot onze harten doordringt.

In andere gevallen duiden de voornaamwoorden (wij, u, enz.) de persoon of de personen aan tot wie de tekst in het bijzonder is gericht. ‘Hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaäk, en de God van Jakob?’ (Matth. 22:31-32). Evenals God dit tot Mozes sprak, spreekt Hij dit vandaag nog steeds tot ons.

‘Huichelaars, terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, zeggende: Dit volk eert Mij met de lippen’ (Matth. 15:7).

‘In de wet van Mozes staat geschreven: Gij zult een dorsende os niet muilbanden ... Bemoeit God Zich soms met de ossen? Of zegt Hij dit in elk geval om onzentwil?’ (1 Cor. 9:9-10).

‘En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis, want nadat Hij gezegd had ... zegt de Here...’ (Hebr. 10:15-16).

‘En gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering’ (12:5-6).

‘Dit (Jezus) is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad’ (Hand. 4

11; terwijl Psalm 118:22 zegt ‘dien de bouwlieden versmaad hebben’). ‘Zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen’ (Hand. 13 :46-47). Deze actualiteit van de geschreven openbaring van God wordt onder­streept door de uitspraken van de apostel Paulus: ‘Echter niet om zijnentwil (Abraham) alleen werd geschreven: het werd hem toegere­kend, maar ook om onzentwil’ (Rom. 4:23-24). ‘Al wat namelijk te voren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven’ (15:4). ‘Dit ... werd opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is’ (1 Cor. 10:11).

VIII CONCLUSIE

Uit het voorgaande volgt de zekerheid dat de Bijbel werkelijk ook nu nog het Woord van God is. Doordat de schrijvers van Gods Woord ons een eeuwig levende boodschap brengen, zijn zij in zekere zin onze tijdgenoten. Zij richten zich elke dag tot ons en wij willen van harte met hen de weg van God gaan.

Als ons geloof slechts zou berusten op een levenloos boek, een getuige van een groots verleden, dan zouden we erg wettisch zijn, als slaven gebonden aan een dode brief. Maar uit het geïnspireerde Boek stroomt een overstelpende, bezielende kracht van oordeel, leven en opstanding. Het is de moeite waard hier tenslotte de getuigenissen te citeren van twee hedendaagse theologen die bekend zijn om hun onvoorwaardelijke trouw aan de bijbel, het Woord van God.

Dr. James I. Packer, een Anglicaans theoloog, schrijft: ‘De bijbelse opvatting van de Schrift is, dat het èèn bepaalde, hoewel veelvormig samengestelde, door God gegeven boodschap is, die op schrift is gesteld in woorden die door God gegeven zijn; een boodschap die God heeft uitgesproken en die Hij nog steeds uitspreekt. Naar analogie van het bijbelse gebruik is het daarom gerechtvaardigd, de Schrift het geschre­ven ‘Woord van God’ te noemen. Dientengevolge, als we de bijbel niet slechts beschouwen als een hoeveelheid bedrukt papier, maar als een geschreven document dat een boodschap brengt; en als we dit geïnspi­reerde boek als een letterkundig product zien, een weergave van ge­dachten in woorden, ... welnu dan zal het juist zijn de bijbel (of de Heilige Schrift) het Woord van God te noemen, en te bevestigen dat hetgeen hij zegt, door God gesproken wordt’.

‘Als we, aan de andere kant, de bijbel eenvoudigweg zien als een gedrukt boek dan is het niet verkeerd te zeggen, dat de bijbel het Woord van God bevat, in dezelfde zin waarin elk ander boek de uitspraken van de schrijver bevat. Deze termen zouden echter dubbel­zinnig zijn, aangezien de vrijzinnige theologen gewoon zijn deze uit­drukking te gebruiken om te insinueren, dat -een deel van de inhoud van de bijbel niet het Woord van God is. Daarom kan men beter deze uitdrukkingswijze vermijden, die de schijn wekt, dat men er een der­gelijke onbijbelse opvatting op na zou houden’.36

Professor Edward J. Young schrijft: ‘Het woord is eenvoudig het voertuig waardoor de gedachte van de ene geest op de andere wordt overgebracht. En wanneer we dan van het Woord van God spreken, bezigen we een uitdrukking om de middelen aan te duiden welke God gebruikt om ons de gedachten van Zijn hart mee te delen. God heeft tot ons gesproken, opdat we zouden weten wat Hij van ons verwacht: door middel van woorden heeft Hij Zijn wil geopenbaard. Elk woord dat Hij heeft uitgesproken is, omdat het uit Zijn mond is gekomen, waar en betrouwbaar ... Degenen, die God verwekt heeft om Zijn waarheid aan het volk te brengen, waren door Hem geïnspireerd. De Heer zegt van de profeet: ‘Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied’ (Deut. 18:18).37 De bladzijden die het resultaat zijn van zulk een inspiratie worden ‘de heilige Schriften’ en de ‘woorden Gods’ genoemd (Rom. 1:2; 3:2).

De brief aan de Hebreeën geeft ons een ernstige waarschuwing: ‘Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die Zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te meer wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen (spreekt)’. (12:25). Het was op de berg Sinaï dat God Zijn woorden sprak met een stem die de berg deed beven (Exodus 19:18-19; Hand. 7:38). Zij die de wet ongehoorzaam waren, werden getroffen door Zijn oordeel. God spreekt nu vanuit de hemel, zoals Hij dat beloofd heeft in Haggaï 2:6. Hij is tot ons neergedaald in de persoon van Zijn Zoon en daarom richten de verheven openbaringen van het nieuwe verbond zich met des te meer klem tot ons. God spreekt daarin rechtstreeks tot ons; laten we daarom oppassen dat we niet weigeren Zijn levende woorden te horen!

HOOFDSTUK V


Yüklə 0,88 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   4   5   6   7   8   9   10   11   ...   24




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə