9
derland dankbaar terugziet, is aanstaande. Tusschen die beide, het feest der jeugd en
dat der grijsheid, valt de viering van het jaarfeest onzer Instelling. Wij, in de volle
kracht en werkzaamheid des levens, zijn hier vereenigd om op ònze wijze de belangen
des vaderlands te bevorderen, om opnieuw ons verbond te bezegelen tot handhaving
van de kostbaarste panden onzer nationaliteit: onze taal, onze letteren, onze
geschiedenis. Hebben anderen, in vroegere en latere tijden, het vaderland met de
wapenen roemrijk verdedigd, wij willen trachten het groot en sterk te maken door
de kunsten des vredes. Wij willen kennis en wetenschap aankweeken, verlichting en
beschaving verbreiden, de nationale krachten tot zelfbewustzijn opwekken, om in
alle richtingen heilzaam te werken. De Nederlandsche Letterkunde is onze leuze; de
verstandelijke ontwikkeling, het geestelijk welzijn der Nederlandsche natie is ons
doel.
En waarlijk, ook buiten de feestvreugde, die in deze maand ons stille Leiden
vervroolijkt, is er alle reden om ons in deze bijeenkomst van heden blijmoedig te
stemmen. Onze Maatschappij treedt heden haar honderdste levensjaar in. In de
eerstvolgende Algemeene Vergadering hopen wij haar eeuwfeest te vieren. Met
opgewektheid zien wij dien blijden dag te gemoet. De herinnering aan al het goede,
door onze Vereeniging gesticht; de overtuiging dat zij door den ouderdom niet
verzwakt is, maar in jeugdige kracht werkzaam blijft en met verhelderd bewustzijn
hare schoone taak behartigt; de hoop en het gegronde uitzicht, dat de intrede in haren
tweeden eeuwkring de aanvang zal zijn van een tijdperk van nog hoogeren bloei: dat
alles geeft ons recht om ons op de aanstaande feestviering voor te bereiden met
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
10
die voldoening over het verledene en dat vertrouwen in de toekomst, waaraan alleen
een jubelfeest zijne eigenlijke waarde ontleent.
Maar bij de streelende gedachte aan de vreugde, die ons in het volgende jaar
tegenlacht, dringt zich onwillekeurig de sombere vraag aan ons op: zal het u, zal het
mij gegeven zijn, aan die vreugde deel te nemen? Of zal wellicht onze naam reeds
staan aangeschreven op de lijst van hen, wier aardsche werkkring gesloten is en aan
wie de dan vergaderde leden eene weemoedige herinnering zullen wijden? Elk jaar
eischt de dood in onzen kring zijne offers. Helaas! ook dit jaar hebben wij smartelijke
verliezen geleden. Dertien onzer medeleden zijn ons ontvallen; mannen van
onderscheidene verdiensten, maar allen in onze Maatschappij en in het geheele
vaderland met eere bekend. Diep gevoelen wij hun gemis en met aandoening staren
wij op de ledige plaatsen, die zij hebben achtergelaten. Maar dankbaar erkennen en
waardeeren wij de vruchten, die Nederland plukken mocht van hunne bekwaamheid
en hunne talenten, van hunne geestkracht en hunnen ijver, van hunne deugd en
burgertrouw. En een zachte troost verkwikt ons bij de herinnering, dat geen hunner
is weggerukt in den eersten bloei des levens. Aan allen viel het voorrecht te beurt,
de verwachtingen te vervullen, die hunne jeugd had opgewekt; de meesten daalden
ten grave, reeds met de kroon der grijsheid versierd. De jongste had den ouderdom
van 53 jaren bereikt: het was de wakkere burgemeester van Leeuwarden, Mr. J
.H.
BEUCKER ANDREAE
, de geleerde schrijver over den oorsprong van het Friesche recht,
de ijverige en krachtige regent, aan wien Frieslands hoofdstad zulke groote en
duurzame ver-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
11
plichtingen heeft. Twee andere leden waren tot een leeftijd gevorderd, die zeldzaam
is onder de kinderen der menschen: Mr. J
.C.W. LE JEUNE
, die 89 jaren telde, en Dr.
G
. SALOMON
, die als 90jarige grijsaard ter ruste ging. De naam van
LE JEUNE
is aan
niemand onbekend, die geen vreemdeling is in de geschiedenis onzer letteren; in tal
van boekwerken deelde hij zijne nasporingen mede, en ieder geschrift, dat van hem
uitging, deed hem kennen als een man, bij wien groote belezenheid en onvermoeide
vlijt gepaard gingen met warme liefde tot het land zijner geboorte en belangstelling
in onze Nederlandsche taal. Niet minder waardeerden wij die liefde en die
belangstelling voor alles wat Nederland betreft in onzen eerbiedwaardigen stadgenoot
Dr. S
ALOMON
, voor wien dit land zijner keuze in waarheid een tweede vaderland
was geworden. Lang zal zijn naam in ons Leiden in gezegend aandenken blijven.
Voor hoevelen was hij een redder in lijden en nood, voor hoevelen een getrouw
raadsman en vriend! Maar ook in de geschiedrol der wetenschap is hem eene blijvende
plaats verzekerd: door geschriften zoowel als door onderwijs en voorbeeld heeft hij,
de geleerde Duitscher, krachtig medegewerkt, om de geneeskunde in ons land tot
een hooger standpunt te verheffen. En terwijl wij hier, in dezen kring die in vroegere
jaren zoo menigmaal door den beminlijken grijsaard werd opgeluisterd, eene dankbare
hulde aan zijne nagedachtenis wijden, willen wij ook de diensten niet vergeten, door
hem bij zoo menige gelegenheid aan onze taal en letteren bewezen. De gulle gastheer
van H
OFFMANN VON FALLERSLEBEN
, om slechts dit ééne te noemen, heeft aanspraak
op onze erkentenis.
Maar ik moet mij beperken in het herdenken der ver-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |