Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865 bron



Yüklə 3,07 Mb.
Pdf görüntüsü
səhifə6/166
tarix23.11.2017
ölçüsü3,07 Mb.
#12140
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   166

21

ik maken voor de keurige voordracht, waarop de Heer V

ISSERING

 ons in de

Vergadering van Januari onthaalde. Hij vestigde onze aandacht op een merkwaardig

handschrift, in het Rijks-Archief aanwezig, en waarvan de voormalige

Rijks-Commissie voor de Statistiek een afschrift had doen vervaardigen. Dat

handschrift bevat het verslag van een onderzoek - eene enquête zeggen wij thans,

om voor Hollanders recht duidelijk te spreken - in het jaar 1514 op last der Grafelijke

Regeering in al de steden en dorpen van Holland en West-Friesland te werk gesteld

bij gelegenheid van eene nieuwe regeling der verponding. Bepaalde vragen worden

aan elke gemeente voorgesteld, hare bevolking, haar vermogen, hare middelen van

bestaan en bare behoeften betreffende; en de uitvoerige antwoorden op die vragen

staan in het verslag nauwkeurig opgeteekend. Eene officiëele en volledige beschrijving

van den maatschappelijken toestand van Holland, op het platteland zoowel als in de

steden, in den aanvang der Regeering van K

AREL

V, behoef ik u te zeggen hoeveel



licht zulk een vondst over de geschiedenis van ons volksleven in dat nog zoo weinig

gekende tijdvak verspreidt? De proeven, door den Heer V

ISSERING

 medegedeeld,

wekten bij ons allen den lust op om het geheel te leeren kennen, en aanstonds werden,

in overeenstemming met den geachten spreker, de maatregelen beraamd om tot eene

openbaarmaking van het Journaal der Verponding te geraken. Van den Minister van

Binnenlandsche Zaken werd de vereischte toestemming verzocht en verkregen. De

Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde belastte zich bereidwillig met de zorg

voor de uitgave, en houdt zich reeds bezig met alles voor te bereiden wat tot de

uitvoering wordt ge-

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



22

vorderd. Door den Heer F

RUIN

 opmerkzaam gemaakt op een ander verslag, in



handschrift berustende in het Stads-Archief te Rotterdam en de uitkomsten bevattende

van een soortgelijk onderzoek, in 1498 gehouden, heeft zij terstond de noodige

stappen gedaan om ook dat handschrift ten gebruike te erlangen. De onderlinge

vergelijking der beide werken zal ongetwijfeld leiden tot menige belangrijke

opmerking, die aan de uitgave van het Journaal van 1514 des te hoogere waarde zal

bijzetten.

Gij ziet, M.H., dat onze Maatschappij ook in dit jaar niet werkeloos is gebleven.

Werd vroeger wel eens eene klacht vernomen, dat zij in een staat van kwijning

verkeerde, thans hebben wij daarvoor niet meer te duchten. Nog voor twee jaren

sprak mijn geachte voorganger rondborstig zijne overtuiging uit, dat de Maatschappij

weinig uitrichtte en weinig invloed oefende. Wij zijn hem dank schuldig, dat hij het

kwaad bij zijnen naam heeft genoemd en den vinger op de wonde gelegd. Maar hij

wees ook den weg aan, die tot verbetering kon leiden. ‘De middelen,’ zeide hij, ‘die

onze Maatschappij voorheen met goed gevolg aanwendde, blijken thans niet

doeltreffend meer te wezen. Voortaan zal zij zich van andere moeten bedienen.’

Welnu, dien raad van onzen F

RUIN

 heeft zij zich ten nutte gemaakt. Opgewekt door



zijne vermaning en gesteund door zijn voorbeeld, heeft zij nieuwe middelen beproefd,

eene andere wijze van handelen aangenomen, en nu reeds ondervindt zij de heilzame

gevolgen. Hare werkzaamheden zijn uitgebreid tot een omvang, zooals zij nooit heeft

gekend; het kan niet missen of ook haar invloed zal toenemen in gelijke mate als de

kracht, die zij ontwikkelt. Maar juist daarom, laat ons toezien op de gevaren, die ons

nog bedrei-



Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


23

gen. Bij het besef dat wij op den goeden weg zijn gekomen, laat ons zorg dragen dat

geene belemmering ons dien weg versperre. En zulk eene belemmering doet zich

voor, wèl geschikt om ons de toekomst donker te doen inzien, zoo zij niet tijdig wordt

opgeruimd. Ik moet openhartig zijn, en onbeschroomd een onderwerp aanroeren van

zeer stoffelijken aard, maar tevens van zeer wezenlijk belang in onze 19

de

 eeuw. Ik



moet u toeroepen - in een anderen zin evenwel dan waarin de dichter het bedoelde

-: ‘O cives, cives, quaerenda pecunia primum!’ Gelukkig, dat ik er niet behoef bij

te voegen: ‘Virtus post nummos!’ O neen, de virtus is aanwezig; maar de nummi

ontbreken, en deze alleen. Door de ruime offers, aan onze boekerij ten koste gelegd;

door verhoogde huurpenningen bij het betrekken van een nieuw lokaal; vooral door

de belangrijke geldsommen, in steeds klimmende mate aan drukloonen besteed, zijn

onze uitgaven in de laatste jaren nagenoeg verdubbeld, terwijl onze inkomsten

dezelfde bleven. Een opgelegd kapitaal bezitten wij niet. Vier Nederlandsche

certificaten W.S. van 2 1/2 pct: ziedaar bij den aanvang van dit jaar onze gansche

rijkdom, en twee van dat viertal hebben wij onlangs te gelde moeten maken, om

onzen achterstand te dekken; terwijl binnen weinige maanden, als het naderende

eeuwfeest nieuwe kosten onvermijdelijk maakt, de beide andere denzelfden weg

zullen opgaan. Gij ziet, wij spoeden eene finantiëele crisis te gemoet. Er moeten

nieuwe hulpbronnen vloeien, of wij worden gestuit op onzen weg. Reeds nu

ondervinden wij het drukkende bezwaar. Vier werken noemde ik u op, die ons ter

uitgave zijn opgedragen: drie daarvan liggen zoo goed als gereed om ter perse te

gaan. Met de grootste moeite heeft onze

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



Yüklə 3,07 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   166




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə