De polemische eruditie van Pierre-André Taguieff



Yüklə 62,48 Kb.
tarix13.12.2017
ölçüsü62,48 Kb.
#15249

De polemische eruditie van Pierre-André Taguieff

door Frédéric Vandenberghe*^


"Le véritable humanisme se moque de l'humanisme, comme le

véritable antiracisme se moque de l'antiracisme."

Pierre-André Taguieff 1



1) Het "nationaal-communistisch" monsterverbond
Frankrijk,1979: een uitvoerige perscampagne 2 wordt gelanceerd tegen het gedistingeerde fascisme dat gepropageerd wordt door de zogenaamde "Nouvelle Droite".3 Bijna vijftien jaar later is het weer zover. Het ideologisch extremisme steekt eens te meer zijn kop op. Maar nu blijkt dat revolutionair rechts een monsterverbond gesloten heeft met revolutionair links. De val van de muur van Berlijn, de Golfoorlog en de teleurstelling in het liberaal-socialistische beleid van Mitterand hebben de weg vrijgemaakt voor een dergelijke rood-bruine alliantie. Dat blijkt althans uit het schandaal van het "nationaal-communisme" of het "nationaal-bolsjewisme" dat recentelijk door Le canard enchaîné aan het licht gebracht werd.4 Het satirisch weekblad openbaarde dat L'idiot international als passerelle fungeert tussen de Franse communistische partij en extreem rechts. De eigenaar van het maandelijkse spotblad is de cryptocommunist Jean-Edern Hallier. Hallier is niet alleen een vriend en bewonderaar van Fidel Castro, maar ook van Jean-Marie Le Pen.5 Samen zouden zij in mei een reis ondernemen naar Cuba, maar die werd op het laatste moment, onder druk van de militanten van het Front National, afgelast. Niettegenstaande de redactie van L'idiot international voornamelijk uit getrouwe partijcommunisten bestaat, publiceert het blad regelmatig stukken van extreem rechtse signatuur. Zo verscheen ondermeer een reisreportage van Edward Limonov, voorzitter van het Russische Nationaal-bolsjevistisch Front (alliantie van ex-communisten, ultra-nationalisten en neo-fascisten), waarin hij een uitvoerig relaas brengt van zijn deelname aan de ethnische zuivering in Bosnië aan de zijde van de Servische nationalisten. Ook een artikel van Alain de Benoist, de voornaamste theoreticus van de Grece (Groupement de recherche et d'études pour la civilisation européenne - het ideologisch laboratorium van de "Nouvelle Droite"), werd in het blad van Hallier gepubliceerd.6 In mei 1992 pleitte de Benoist op een colloquium van het Institut de recherches marxistes voor een "derde weg", tussen het kapitalisme en het communisme, die alle tegenstanders van het vigerende systeem zou verenigen.7 Het idee dat een fundamentele oppositie bestaat tussen links en rechts, zei de Benoist voor een enthousiast auditorium dat voornamelijk uit communisten bestond, is achterhaald. Hij stelde dan ook voor om het te vervangen door het beeld van de oppositie tussen het "centrum" en de "periferie". Aan zijn pleidooi voor een offensief van de periferie tegen het centrum werd gehoor gegeven. In het artikel "Vers un front national", dat in mei jongstleden in L'idiot international verscheen, riep Paul Cruse, lid van de redactie van het links-liberale dagblad Libération, militant bij de vakbond CGT en sympatisant van de K.P., op tot een "alliantie van communisten en van katholiek, nationaal, militair en maurrassiaans rechts". Voorheen had Hallier zelf reeds gepleit voor een "reconciliatie van Doriot en Thorez". Als men weet dat Maurice Thorez de secretaris-generaal was van de Franse K.P. onder Stalin en dat Jacques Doriot, communistisch volksvertegenwoordiger en burgemeester van Saint-Denis, zich in 1933 bekeerde tot het fascisme, dan is het duidelijk waar Hallier naar verwijst.
2) De tactiek van de ideologische storing
Opgeschrikt door de revelatie van het nationaal-communistisch monsterverbond hebben veertig Franse intellectuelen onlangs in een "oproep tot waakzaamheid" gewaarschuwd tegen de huidige legitimatiestrategie van Nieuw Rechts.8 Deze strategie, die erin bestaat om respectabele en gerespecteerde intellectuelen te strikken voor een publicatie in tijdschriften en boeken, medewerking aan radio- en tv-uitzendingen of deelname aan colloquia die ingericht zijn door personen die banden hebben met extreem rechts, heeft niet alleen de intellectuelle rehabilitatie van intellectueel rechts en de reactualisatie van rechtse thema's (e.g. verdediging van de traditie en de nationale identiteit, afwijzing van het universalisme en het "joodse" kosmopolitisme) tot doel. Ze wil eveneens ideologische verwarring stichten tussen het gedachtengoed van links en rechts en zodoende de weg vrij maken voor een strategische alliantie tussen ultra-links en extreem rechts.

In een artikel dat in Le Monde van 13 juli verscheen onder de titel "De verwarring der ideeën", levert Roger-Pol Droit kritisch commentaar bij de oproep der veertig tot waakzaamheid tegen de intellectuele restauratie. Enerzijds hekelt hij de "tactiek van de ideologische storing" die Alain de Benoist systematisch toepast door publiekelijk linkse stellingen te verdedigen (e.g. inzet voor de derde wereld, kritiek op het kapitalisme) of door in zijn revue - die de originele titel Krisis draagt- linkse auteurs (e.g. Régis Debray, Jean Baudrillard) te publiceren. Anderzijds bekritiseert hij de anticonformistische analyses van Pierre-André Taguieff, de politoloog-lexicograaf die gespecialiseerd is in het racisme en de ontmanteling van het discours van extreem rechts, omdat hij, "gefascineerd door zijn onderzoeksobject", zou bijdragen aan de desemantisering van het begrip racisme. De huisfilosoof van de Franse kwaliteitskrant citeert in dat verband een passage van Taguieff waarin deze stelt dat het begrip racisme ontaard is tot een scheldwoord ("een delegitimerende operator, toepasbaar op elke attitude of elke gedragsvorm dat een subject wil denunciëren, veroordelen of bestrijden"9) en leidt daar ten onrechte uit af dat Taguieff het racisme trivialiseert ("denk vooral niet dat het racisme op de minste werkelijkheid berust, het is slechts een schimpscheut die geëlimineerd moet worden"). Verder verwijst Roger-Pol Droit naar de dialoog die Taguieff met de nieuw rechtse intelligentsia in het dubieuze tijdschrift Eléments (nr. 56, winter 1985-1986) gevoerd heeft. Tenslotte, vermeldt hij dat Taguieff samen met Alain de Benoist en André Béjin mederedacteur is van een boek dat verschenen is bij de uitgeverij Roccia di Erec, die beheerd wordt door Marco Tarchi. Deze laatste staat geboekstaafd als een bekend figuur van de Italiaanse "Nuova Destra". Kortom, Roger-Pol Droit suggereert dat Taguieff, die, het zij opgemerkt, reeds in een vroeg stadium (1981) gewezen had op het gevaar van de nieuw rechtse "strategie van het entrisme (cellenvorming)" en van de "tactiek van de ideologische storing"10, nillens willens in de val getrapt is van zijn tegenstanders.11

In Le Monde van 27 juli hebben de Benoist en Taguieff geantwoord op de beschuldigingen van Roger-Pol Droit. Terwijl de eerste klaagt over een samenzwering en de opkomst van een nieuw maccarthysme12, probeert de tweede zich met argumenten te verdedigen. Taguieff wijst er ten eerste op dat de tekst die opgenomen werd in het Italiaanse boek zonder zijn toestemming en zonder zijn medeweten werd afgedrukt.13 Ten tweede stelt hij dat hij nooit het racisme getrivialiseerd heeft, maar dat hij integendeel het abjecte verschijnsel sinds vijftien jaar bestrijdt door het in zijn talrijke manifestaties te openbaren. Ten derde werpt hij op dat hij niet zomaar met de intellectuelen van nieuw rechts dialogeert, maar dat hij actief tegen hen polemiseert en ze, zo nodig, voor de rechtbank daagt. Hij verdedigt de objectiviteit van zijn analyses en eindigt met een weigering om zijn wetenschappelijke baan in te ruilen voor een voltijdse betrekking als antiracistisch demagoog.

De aantijgingen van Roger-Pol Droit zijn m.i. ten dele gerechtvaardigd. Taguieff staat ongetwijfeld aan de "juiste" kant, maar zijn onbarmhartige kritiek op het commemoratieve, sentimentele en moraliserende anti-racisme, dat door politici geïnstrumentaliseerd wordt, heeft volgens mij een verlammend effect op de strijd tegen het racisme. Voor zover zijn analyses zich beperken tot een "disseminatieve deconstructie" van het racistische en het anti-racistische discours en voor zover Taguieff zich daarbij systematisch onthoudt van elke verwijzing naar de concrete organisatie van sociale bewegingen, meen ik dat hij op sociologisch niveau niets of weinig te bieden heeft. Taguieff wil in de eerste plaats het begrip "racisme" bevrijden van zijn polemische functie. Hij stelt dan ook voor om de conventionele connotatieve definitie door een ideaaltypische denotatieve definitie te vervangen. In zijn boek La force du préjugé stelt hij uitdrukkelijk dat zijn constructivistische aanpak "niet gericht is op de ontkenning van verschijnselen die door de term 'racisme' slecht aangeduid en gevat worden", maar dat hij, "door de vorming van een conceptueel instrument, het begrip wil onttrekken aan het gemene polemische veld".14 Weliswaar mondt zijn definitorische benadering van het racisme niet noodzakelijk uit op de trivialisering van het racisme als sociaal verschijnsel, maar ik meen wel dat ze irrelevant is voor de studie en de effectieve bestrijding ervan.

Los van de vraag wie Pierre-André Taguieff nu eigenlijk is - die zal ik zo dadelijk beantwoorden-, meen ik dat het debat rond Taguieff aanleiding geeft tot het stellen van twee principiële vragen: de eerste betreft het statuut van de waardevrijheid in de sociale wetenschappen. Weegt de intellectuele vrijheid van de wetenschapper op tegen de perverse effecten die zijn objectieve analyses op de werkelijkheid kunnen hebben? Meer bepaald, moet men zich onthouden van een methodisch-cynische objectivering van het anti-racisme als dit in de kaart kan spelen van de tegenstander of moet men daarentegen de ethiek laten primeren op de kennisverwerving? De tweede vraag betreft de strategie die men moet volgen om de extreem rechtse intelligentsia te counteren. Moet men, zoals Taguieff meent, met hen in debat treden om de contradictie in het kamp van de tegenstander aan te wijzen of moet men Pierre Vidal-Naquet volgen en de fascistoïde argumentatie ontmaskeren zonder zich evenwel op het terrein van het debat te begeven?15 Meer bepaald, als de dialoog met de tegenstander eo ipso gepaard gaat met de de facto erkenning van diens argumenten, moet men zich dan niet onthouden van elk debat, en dit des te meer daar de tegenstander helemaal niet geïnteresseerd is in de waarheid? Voor welk van beide antwoorden men ook opteert- beide zijn m.i. te verdedigen- het is duidelijk dat Taguieff telkens kiest voor een kritische deconstructie van het discours en dat hij met zijn lexicologische analyses geen constructieve bijdrage levert aan de effectieve bestrijding van het racisme. Hij beperkt zich tot kritiek, in de negatieve zin van het woord. Naar concrete of positieve aanwijzingen voor een daadwerkelijke antiracistische politiek zal men in zijn werk tevergeefs zoeken.
3) Wie is Pierre-André Taguieff?

Geboren in 1947 (?) uit een een russische vader en een Frans-Poolse moeder, specialist in de politieke filosofie en de ontmanteling van neo-fascistische netwerken, raadgever van de socialistische partij inzake racistische aangelegenheden, directeur van het observatorium van het antisemitisme, verbonden aan het C.N.R.S. en het Institut des sciences politiques te Parijs, werkzaam aan het laboratorium der lexicologie van de Ecole Normale Supérieure te Fontenay-Saint-Cloud, auteur van La force du préjugé. Essai sur le racisme et ses doubles en van talrijke artikelen over extreem rechts in al zijn gedaantes, van het reactionair katholicisme over het nationaal-populisme tot het antizionistisch post-revisionisme. 16

Taguieff is een veelschrijver en een snellezer. Zijn artikels, die meestal in obscure en moeilijk toegankelijke tijdschriften (e.g. Mots, Cahiers Bernard Lazare, Lignes, Politica Hermetica,...) verschijnen, zijn vaak lang, tot honderd pagina's toe. Zijn voetnoten zijn navenant.17 Zijn kennis van al wat naar pétainisme ruikt, van de geschriften van Barrès, Maurras en Drumont tot de meest onbeduidende neo-fascistische fanzines, is zondermeer indrukwekkend. Taguieff, die zich als een buitenbeentje in de Franse filosofie aandient, blijkt echter bij nader toezicht een typisch Frans produkt te zijn: zijn brute stijl doet denken aan die van Cornelius Castoriadis, zijn voorliefde voor neologismen deelt hij met Edgar Morin, zijn eruditie en zijn antimarxisme plaatsen hem naast Raymond Aron, zijn afkeer voor elke vorm van orthodoxie herinnert aan Pierre Bourdieu, de tactiek van de nestbevuiling past hij even systematisch toe als Luc Ferry en qua arrogantie kan hij gerust wedijveren met Bernard-Henry Lévy.

Taguieff heeft een lange weg afgelegd. Nadat hij enkele artikelen in het orgaan van de antiracistische organisatie M.R.A.P. schreef, is hij in het begin van de jaren tachtig begonnen met een soort detectivewerk op grote schaal dat erop gericht was om het grillige netwerk van de talrijke neo-fascistische formaties in Frankrijk in kaart te brengen. Een systematische analyse van het totale ideologische corpus van de Nouvelle Droite heeft geleid tot de vaststelling van een dubbele verschuiving in de strategie van de conservatieve revolutionairen: enerzijds zijn zij na de nederlaag van de O.A.S.-putchisten in Algerije overgestapt van een politieke strategie van het leninistische type die gericht is op het grijpen van de staatsmacht, op een culturele of een metapolitieke strategie van het gramsciaanse type die afgestemd is op het ondermijnen van de culturele naoorlogse hegemonie van de links-liberale intelligentsia; anderzijds hebben ze na het herfstoffensief van de pers in 1979 ogenschijnlijk de "völkische" doctrine van het biologisch racisme ingeruild voor een eufemistisch en dus sociaal aanvaardbaar racisme van het ethno-culturalistische type. Het is vooral deze herformulering of culturalisering van het racisme en de perverse gevolgen ervan voor het antiracisme die Taguieff interesseren.


4) De grondslagen van de "discursieve polemologie"
Om de specifiteit van Taguieffs analyse te begrijpen is het nodig om kort in te gaan op het idee dat aan de grondslag ligt van zijn "discursieve polemologie". Met Carl Schmitt, die hij evenwel niet noemt, gaat Taguieff er van uit dat het onderscheid tussen vriend en vijand de essentie vormt van de politiek.18 Via een schmittiaanse reïnterpretatie van de argumentatie-logica van Chaïm Perelman en Lucie Olbrechts-Tyteca heeft Taguieff een methode ontwikkeld voor de analyse van de retorische procédés (e.g. "assimilatie", "amalgaam", "komplot") die in de ideologische debatten toegepast worden.19 Daarbij gaat Taguieff ervan uit dat elk politiek discours wezenlijk een strijddiscours is dat er naar streeft om de tegenstander (ekhtros) te diskwalificeren of, voor zover het gaat om een absolute tegenstander (polemios), te elimineren. In een dergelijke polemologische optiek verschijnt de antiracistische propaganda noodgedwongen als een spiegelbeeld van de racistische propaganda: door een "reductio ad Hitlerum" (Leo Strauss) wordt de racist herleid tot een incarnatie van het "absolute kwaad"; de haat en de verachting die het racisme kenmerken, worden door haat en verachting bestreden; in naam van het antiracisme wordt opgeroepen tot de "Endlösung" van het racisme.20 Deze totalitaire argumentatiemodus leidt volgens Taguieff tot een polemologisch slop. De relatie van "mimetische rivaliteit" die het ideologisch strijddiscours kenmerkt, mondt immers uit op de vorming van een een metastabiel systeem waarin het racisme het antiracisme aanzwengelt en het antiracisme het anti-antiracisme.21 Door een objectiverende reconstructie van de dynamiek der polemische interacties en van de argumentatieve strategieën die daarbij in het geweer komen, wil Taguieff de vicieuze cirkel van wat hij het "polemomorfisch mimetisme" noemt, doorbreken. In de overtuiging dat het antiracisme nog het best gediend is met een radicale kritiek van het antiracisme, stelt hij voor om de interne tegenstellingen van het antiracisme aan het licht te brengen.22 Het polemologische slop van de "-ismes" en de "anti-ismes" kan zijn inziens alleen doorbroken worden als het antiracisme op nieuwe filosofische grondslagen gevestigd wordt. Taguieff pleit dan ook voor een afscheid van de politiek (de vriend-vijand tegenstelling) en voor een terugkeer naar een ethiek die, wars van alle dogmatische zekerheden, berust op de metaracistische norm van het onvoorwaardelijke respect van de menselijke waardigheid in elke persoon. De vraag kan evenwel gesteld worden of Taguieff, die er zelf niet voor terugschrikt om de ideologische strijd aan te wakkeren, met zijn irenisch pleidooi niet in een pragmatische contradictie vervalt.
5) De metamorfoses van het racisme en het antiracisme
In La force du préjugé onderwerpt Taguieff het begrip "racisme" en de verschillende theorieën over het racisme aan een nauwkeurige lexicologische analyse.23 Deze analyse resulteert uiteindelijk in een ideaaltypisch model van het racisme (en het antiracisme) dat, respectievelijk in navolging van Albert Memmi en Colette Guillaumin, een onderscheid maakt tussen twee dimensies, namelijk 1) een epistemologische dimensie: het biologisch-zoölogische racisme versus het culturalistische neo-racisme en 2) een axiologische dimensie: het inegalitaristische racisme van het universalistische type (negatie van de particuliere identiteit) versus het differentialistische racisme.van het particularistische type (affirmatie van de eigen identiteit).24 Voor zover Taguieff zelf nog een supplementair onderscheid aanbrengt tussen het "mixofiele racisme" (het koloniaal uibuitingsracisme en het republikeins insluitingsracisme) en het "mixofobe racisme" (het nationaal-socialistisch uitroeiingsracisme en het Zuid-afrikaans uitsluitingsracisme), wordt zijn gehele typologie een beetje warrig.25 Omwille van de duidelijkheid stel ik dan ook voor om het driedimensioneel model van Taguieff te expliciteren aan de hand van een drie-fasen-model waarin de metamorfoses van het racisme en het antiracisme duidelijk naar voor komen. De structuur van die metamorfoses is chiastisch. Het spel van de "-ismes" en de "anti-ismes" geschiedt immers door een stelselmatige omkering van de predicaten. Als het racisme bijvoorbeeld van het universalistische-heterofiele type is, dan is het antiracisme van het differentialistische-heterofobe type en als het racisme van het differentialistische-heterofobe type is, dan is het antiracisme van het univeralistisch-heterofiele type.

(1) In een eerste fase fungeren het koloniaal en het nationaal-socialistisch racisme als model voor het racisme in het algemeen. Het racisme wordt gedefinieerd als een biologisch-racialistische doctrine van de ongelijkheid der rassen. De wetenschappelijke falsificatie van de rassentheorie (hiërarchie der rassen, het begrip "ras" als dusdanig) geldt als de belangrijkste zorg van het wetenschappelijk antiracisme. De pseudo-wetenschappelijke grondslagen van het racisme zijn weliswaar voorgoed weerlegd, maar racistische vooroordelen en gedragsvormen blijven niettemin hardnekkig voortbestaan. Het feit dat het racisme geen racialistische legitimatie behoeft, wordt door Taguieff aangegrepen om af te rekenen met het naïeve optimisme van het rationalistische verlichtingsdenken (Anerkennung=Aufhebung). Hij heeft weliswaar gelijk wanneer hij met Max Scheler stelt dat racistische vooroordelen niet door rationele argumenten ontkracht kunnen worden, maar zijn kritiek van het "antifanatieke fanatisme" is m.i. onfair en uitermate arrogant.26

(2) De vaststelling dat het racisme ook kan bestaan zonder enige verwijzing naar het "ras" leidt in een tweede fase tot een herformulering van het antiracisme. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen het universalistisch antiracisme van ethische strekking en het differentialistisch antiracisme van antropologische strekking. Het ethisch universalisme, dat Taguieff minachtend omdoopt tot "commemoratief antiracisme", is in de eerste plaats gericht tegen het nationaal-socialistisch uitroeiingsracisme - men herkent het volgens Taguieff aan de "nazificering" van de tegenstander; het antropologisch relativisme daarentegen moet in de eerste plaats beschouwd worden als een reactie tegen het koloniaal uitbuitings- of insluitingsracisme- men herkent het aan de verheerlijking van de ethnische verscheidenheid. Taguieff bekritiseert zowel het universalistisch als het particularistisch antiracisme: het eerste erkent alleen de mensheid of het individu als ontologische entiteiten en heeft bijgevolg geen oog voor alles wat er tussen ligt; het tweede erkent alleen particuliere groepsidentiteiten en verwaarloost bijgevolg zowel de mensheid als het individu.

(3) De diskwalificering van het racisme door het wetenschappelijk en het ethisch antiracisme van universalistische strekking leidt in een derde fase tot een differentialistische reformulering van het racisme. In tegenstelling tot het oude racisme berust het neoracisme niet langer op de racialistische doctrine van de ongelijkheid der rassen. Het beroept zich enerzijds op de nationaal-populistische verdediging van de eigen identiteit, anderzijds op de antiracistische verheerlijking van de ethnische verscheidenheid. In naam van het recht op differentie wordt zodoende een apartheidspolitiek gelegitimeerd; in naam van het recht op identiteit en de xenofilie wordt de vreemdeling uitgesloten.27 Taguieff heeft het bij het rechte eind: voor zover het racistisch discours wijfelt tussen de hetero- of xenofilie en de hetero- of xenofobie moet de mixofobie (de vrees voor bezoedeling) beschouwd worden als het eigenlijke kenmerk van het racisme. Taguieff stelt verder dat de neoracistische "retorsiestrategie" (i.e. de strategie van de brechtiaanse "Umfunktionierung" die erin bestaat om de argumenten van de tegenstander, in casu het antiracistische argument van het recht op differentie, over te nemen en tegen de opponent te richten) het antiracistisch kamp ontwapend heeft.28 Enerzijds blijft het universalistisch antiracisme zich blindstaren op het racisme van de oude stijl; anderzijds wordt het differentialistisch antiracisme voor de paradox geplaatst dat het zijn tegenstander moet bestrijden met diens eigen argumenten. De synthese van het universalistisch en het particularistisch antiracisme, die tot uiting komt in de pluriculturalistische slogan "recht op gelijkheid en op respect van de eigenheid" acht hij per definitie tegenstrijdig. Hij beroept zich in dat verband op de Franse antropoloog Louis Dumont die stelt dat het onmogelijk is om de andere als andere te herkennen zonder hem tegelijkertijd als meer- of minderwaardig te beoordelen.29 De heterofobe-mixofiele logica van de assimilatie laat zich dus volgens Taguieff niet verzoenen met de mixofobe-heterofiele logica van de vreedzame coëxistentie. Is het hedendaags antiracisme dan, net als het hedendaagse neo-feminisme, gedoemd tot een voortdurend schipperen tussen de polen van het universalisme en het particularisme?


6) Tertium datur of het pleidooi voor een republikeinse metapolitiek
We hebben gezien dat, om uit het slop van het "polemomorfisch mimetisme" te treden, het antiracisme op nieuwe filosofische grondslagen gevestigd moet worden. We hebben ook gezien dat het antiracisme geplaagd wordt door het axiologische antagonisme tussen een abstract universalisme dat geen rekening houdt met de particulariteit en een "politiek correct" particularisme dat geen oog heeft voor de universaliteit. De oplossing van beide problemen vereist volgens Taguieff een dubbele filosofische fundering. In het derde deel van La force du préjugé, getiteld "Voorbij het racisme", definieert hij dan ook enerzijds een ethische oriëntatie en bepaalt hij anderzijds de principes van een antiracistische politiek.

De onvoorwaardelijke erkenning van elke medemens als persoon (in de hegeliaanse betekenis van het woord) is volgens Taguieff de noodzakelijke premisse van een consequent antiracisme dat niet het spiegelbeeld wil zijn van het racisme. Aangezien de mens van nature slecht is -"het hart van de mens is hol en vol van vuiligheid" (Pascal)-, kan een dergelijke ethiek van de menslievenheid niet empirisch gegrond worden. In een tijdperk waar het nihilisme hoogtij viert, kan men zich ook niet meer beroepen op vaste normen. In navolging van Ricoeur stelt Taguieff dan ook dat de ethiek begint met de gewaarwording van het onverdraagbare ("l'intolérable"). De ervaring van het onverdraagbare verwijst naar God, of, om in het in lekentermen te zeggen, naar de universele waarden van de medemenselijkheid. Met de erkenning van die universele waarden is de vordering van het universalisme weliswaar gegeven, maar die moet nog gegrond worden. De "Diskursethik" van Habermas en Apel wijzen wel in de goede richting, maar worden door Taguieff uiteindelijk toch afgewezen omwille van hun schatplichtigheid aan het verlichtingsdenken en de verwaarlozing van de retorisch-polemische dimensie van het discours. Taguieff, die de universalistische vordering op een niet-rationalistische wijze wil funderen, zoekt zijn toevlucht in de "common sense" filosofie van Thomas Reid en George Moore. De evidenties van het "gezond verstand" (bvb. dat ik niet alleen op de wereld ben) tonen niet alleen aan dat transculturele kennis en communicatie mogelijk zijn, maar ook dat ze reeds een feit zijn. Daarmee is de vordering van het universalisme op niet rationalistische wijze gefundeerd.

Taguieff wil echter ook nog de rede aan een redelijke kritiek onderwerpen. Terug naar Kant dus, en van Kant naar de bepaling van een republikeinse metapolitiek. De eerste en de tweede formulering van de categorische imperatief, die respectievelijk de universabiliteit en de onvoorwaardelijke erkenning van de menselijkheid in de mens als richtlijn voor de maximes van het handelen instellen, vormen het kader waarin de mensenrechten moeten worden gedacht. In navolging van Levinas interpreteert Taguieff de rechten van de mens in eerste instantie als de rechten van de ander (die erkend en gerespecteerd moeten worden). Opkomen voor de rechten van de mens betekent dan ook voor Taguieff dat men ijvert voor de verwerkelijking van een maatschappij waarin elkeen in zijn eigenheid erkend wordt. Dit is de grondslag van het "authentieke universalisme" dat Taguieff voorstaat: de universalistische vordering wordt getemperd door de erkenning van het recht op differentie en het recht op differentie wordt gecorrigeerd door de universalistische vordering. In de republikeinse metapolitiek die Taguieff verdedigt is zodoende geen plaats voor absoluta: zowel de absolutisering van het universalisme (het valse universalisme of de barbarij van de "Gleichschaltung") als de absolutisering van het particularisme (het valse respect van de andere of de barbarij van de uitsluiting) worden uitgesloten.

Niettegenstaande ik heel wat voel voor Tagieffs "sympathische fundering" van de ethiek, meen ik toch dat deze te omslachtig is om te overtuigen. Een variatie op Rawls gedachtenexperiment van de "oertoestand" lijkt me nog altijd het beste uitgangspunt en de eenvoudigste manier om de universalistische vordering te verdedigen.30 Men moet zich gewoon een fictieve situatie voorstellen waarin individuen samenkomen om een sociaal contract te sluiten. Aangezien zogezegd niemand weet wat zijn sociale positie of, en hier gaat het nu precies om, wat zijn gelaatskleur of zijn ethnische identiteit zal zijn, kunnen we veronderstellen dat elkeen, al was het maar uit eigen belang, elke vorm van discriminatie zal verwerpen. Dit gedachtenexperiment levert weliswaar geen oplossing voor het probleem van de morele motivatie - Hoe kan men de overtuigde racist overtuigen om zich in de "oertoestand" te begeven?-, maar het vormt m.i. wel een geschikt uitgangspunt voor een antiracistische politiek. Wat tenslotte het "authentiek univeralisme" van Taguieff betreft, moet ik eerlijk toegeven dat ik niet inzie waarin het van dat van Habermas verschilt. Maar als dat zo is, dan lijkt Habermas' "grondwettelijk patriottisme" me toch wel te verkiezen boven Taguieffs "republikeinse metapolitiek".31 Immers, door een eenvoudig onderscheid aan te brengen tussen politieke en juridische gelijkheid enerzijds en culturele differentie anderzijds, slaagt hij erin om het universalisme en het particularisme te verzoenen in een republikeinse synthese. Bovendien stelt Habermas een concreet politiek program voor, nl. dat van het "nieuwe staatsburgerschap". Taguieff daarentegen beperkt zich hier als elders tot een deconstructivistische kritiek van de "illusie van de synthese".32 Antiracistische sociale bewegingen hebben aan Taguieffs analyse dan ook geen boodschap.



* Aspirant bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (België).

^ Met dank aan Patrick Liebermann van het Centre pour l'égalité des chances et de la lutte contre le racisme (België).

1Taguieff, P.-A.: La force du préjugé. Essai sur le racisme et ses doubles, 1988, Eds. La découverte, Paris [1990, Gallimard, Collection "Tel"], Paris, p. 491.

2De campagne werd geopend door een artikel van Thierry Pfister in Le Monde van 22 juni 1979. Tussen juni en oktober van datzelfde jaar verschenen ongeveer 500 artikelen. De campagne bereikte haar hoogtepunt op 28 september. Toen nodigde Bernard Pivot, in zijn uitzending Apostrophe, Alain de Benoist, de belangrijkste theoreticus van Nieuw Rechts, en Alain Touraine, de linkse socioloog die school maakte met zijn analyse van de nieuwe sociale bewegingen, uit voor een debat. Het feit echter dat Touraine onvoldoende ingelicht was over het reilen en zeilen van zijn tegenstander heeft geleid tot een intellectuele overwinning van nieuw rechts. Cfr. de Benoist, A.: Les idées à l'endroit, 1979, Ed. Libres-Hallier, Paris, pp. 1-26.

3Voor een exploratie van de "Nouvelle Droite" (het anti-liberale Grece en zijn orgaan, het tijdschrift Nouvelle Ecole o.l.v. Alain de Benoist + de ultra-liberale Club de l'horloge en het weekblad Figaro Magazine o.l.v. Louis Pauwels), cfr. Taguieff, P.-A.: "La stratégie culturelle de la 'Nouvelle Droite' en France (1968-1983)", in Spire, A. (ed.):Vous avez dit fascisme?, 1984, Eds. Montalba, Paris, pp. 13-152; "Les droites radicales en France: nationalisme révolutionnaire et national-libéralisme", Les temps modernes, 1985, 465, pp. 1780-1842 en Bonnafous, S. en Taguieff, P.-A. (eds.): "Doite, nouvelle droite, extrême droite", Mots, 1986,12 (themanummer).

4Cfr. Le canard enchaîné van 23 juni. Het debat werd voortgezet in de nationale dagbladen. Cfr. Le Monde van 26 juni en 1 juli; Libération van 29 juni en L'humanité van 24 en 30 juni.

5Hallier publiceerde in 1990 Conversations au clair de lune, een reeks enthousiaste interviews met Fidel Castro, bij de uitgeverij Messidor. De uitgeverij, die beheerd wordt door François Hilsum, lid van het centraal comité van de Franse communistische partij, heeft een contract afgesloten met Hallier ten bedrage van 500.000 Franse frank voor de publicatie van zijn editorialen in L'idiot international. Cfr. Le Monde van 11-12 juli.

6Alain de Benoist, de ideoloog van de Nouvelle Droite is een dubbelzinnige figuur. Niettegenstaande hijzelf steevast ontkent een extreem rechts intellectueel te zijn ("Je ne suis pas un intellectuel 'extrême droite'", cfr. zijn brief in Le Monde van 30 juni 1993), zijn zijn banden met het intellectueel neo-fascisme (de revisionisten) en het nationaal-populisme (Le Pen en de zijnen) duidelijk aangetoond. Het "doctoraat honoris causa" dat hem toegekend werd door het nationaal-socialistisch "Hoger instituut voor psychosomatische, biologische en raciale wetenschappen" (Canada), zijn lidmaatschap van de fascistische "Northern Ligue" en van de "Mensa" (de internationale club der hogerbegaafden van het blanke ras) en zijn verheerlijking van de "Julturm", de kandelaar die centraal stond in de S.S.-rituelen (cfr. Le Monde van 3 juli 1993), zijn slechts enkele elementen die wijzen op zijn nostalgische fascinatie voor het fascisme. De nominalistische, volontaristische en neo-paganistische filosofie van deze symptomatische figuur kan nog het best omschreven worden als een verdere uitwerking van het idee van de "conservatieve revolutie" (Moeller van den Bruck). Cfr. Taguieff, P.-A.: "Alain de Benoist, philosophe", Les temps modernes, 1984, 451, pp. 1439-1478.

7Cfr. L'humanité van 14 mei 1992 en Le Monde van 24-25 mei 1992.

8Deze oproep, die uitgaat van het comité "Appel à la vigilance" (54, Boulevard Raspail, 75006 Paris; i.e. Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales) en die gepubliceerd werd in Le Monde van 13 juli, werd o.a. ondertekend door Miguel Abensour, Henri Atlan, Marc Augé, Pierre Bourdieu, Jacques Derrida, Georges Duby, Umberto Eco, André Miquel, Léon Poliakov, Jacques Revel en Paul Virilio.

9Taguieff, P.-A.: "Comment peut-on être antiraciste?", Esprit, mars-avril 1993, pp. 46-47.

10Cfr. "L'héritage nazi. Des Nouvelles Droites européennes à la littérature niant le génocide", Les nouveaux cahiers, 1981, 17, 64, pp. 3-22, inz. pp. 4-6 en vooral "La stratégie culturelle de la 'Nouvelle Droite' en France (1968-1983)", in Spire, A. (ed.): Vous avez dit fascisme?, 1984, Eds. Montalba, Paris, pp. 13-152.

11Dat die verdachtmaking niet in dovemansoren gevallen is, bewijst het artikel in het NRC Handelsblad van 13 juli 1993 waarin Jan Gerritsen niet aarzelt om Taguieff af te schilderen als "een extreem-rechtse ideoloog". Voor meer nuance, cfr. zijn antwoord op lezersbrieven, respectievelijk in het NRC van 17 en 31 juli 1993.

12Zie eveneens ziin brief in Le Monde van 28 juli 1993.

13Het gaat om een ingekorte versie van de volgende tekst: "Racisme et antiracisme: modèles et paradoxes", in Béjin, A. et Freund, J. (eds.): Racismes, antiracismes, 1986, Méridiens-Klincksieck, Paris, pp. 253-302. Het zij in dat verband opgemerkt dat de controversiële historicus André Béjin pleit voor een herinvoering van het koningschap in Frankrijk en dat de socioloog en Weber-specialist Julien Freund gerust als de dekaan van Nieuw Rechts beschouwd kan worden.

14Taguieff, P.-A.: La force du préjugé, p. 311.

15In het kader van het debat rond de revisionist-negationist Faurisson heeft Vidal-Naquet gewezen op de gevaren en de valstrikken die de dialoog inhoudt. Cfr. Vidal-Naquet, P.: Les assassins de la mémoire. 'Un Eichmann de papier' et autres essais sur le révisionnisme, 1987, La Découverte, Paris, vnl. pp. 9-10.

16Taguieff is eveneens redacteur van Face au racisme (Vol. 1: Les moyens d'agir; Vol. 2: Analyses, hypothèses, perspectives), 1991, La découverte, Paris en van Les Protocoles des Sages de Sion. Faux et usages d'un faux (2 volumes), 1992, Berg international, Paris. Voor zijn analyse van het "nationaal-christianisme", cfr. "Nationalisme et réactions fondamentalistes en France", Vingtième siècle, 1990, 25, pp. 49-73. Voor zijn analyse van het "lepenisme", cfr. "La doctrine du national-populisme en France", Etudes, 1986, 3641, pp. 27-46 en "La métaphysique de Jean Marie Le Pen", in Mayer, N. et Perrineau, P.(eds.): Le Front National à découvert,1989, Presses de la fondation nationale des sciences politiques, Paris, pp. 252-266. Voor zijn analyse van het post-faurissoniaans revisionisme, cfr. "La nouvelle judéophobie", Les Temps modernes, 1989, 520, pp. 1-80.

17La force du préjugé telt welgeteld 1658 voetnoten.In een bibliografische voetnoot over het sociaal-wetenschappelijk onderzoek van de vooroordelen worden 99 referenties vermeld (H.6, n. 12); een voetnoot over Thomas Reid, George Moore en de schotse filosofen telt 20 referenties (H. 13, n. 80); een voetnoot over apartheid telt er 19 (H.6, n. 105).

18Cfr. Schmitt, C.: Der Begriff des Politischen. Text von 1932 mit einem Vorwort und drei Corollarien, 1963, Duncker & Humblot, Berlin. (Er bestaat ook een fascistische editie van die tekst - 1933, Hanseatische Verlagsanstalt, Hamburg). Het zij opgemerkt dat het pamflet van Carl Schmitt niets aan actualiteit ingeboet heeft. Het biedt een uitstekende legitimatie voor een systematische politiek van ethnische purificatie.

19Cfr. Perelman, C. en Tyteca-Olbrecht, L.: Traité de l'argumentation, 2 volumes, 1958, P.U.F., Paris. De discursieve polemologie van Taguieff ligt in het verlengde van de polemologische reïnterpretatie van Perelmans "nieuwe retoriek" door Olivier Reboul. Cfr. Reboul, O.: La rhétorique, 1984, P.U.F., Paris. Cfr. in dat verband Taguieff, P.-A.: "L'exil et le dialogue: l'étoile de la rationalité juridique, Lignes,1989, 7, pp. 125-144 en vooral "L'argumentation politique. Analyse du discours et 'nouvelle rhétorique'", Hermes, 1990, 8-9, pp. 261-286. Voor een analyse van enkele argumentatieve procédés, cfr. Taguieff, P.-A.: "L'antiracisme en crise. Eléments d'une critique réformiste", in Wieviorka, M. (ed.): Racisme et modernité, 1993, La découverte, Paris, pp. 357-392, inz. pp. 366-371.

20cfr. Taguieff, P.-A.: "La 'lutte contre le racisme': illusions et désillusions", Futur antérieur, 1989,3, pp. 85-114, inz. pp. 86-105 en "Reflexions sur la question antiraciste", Mots, 1989, 18, pp. 75-92, inz. pp. 83-90.

21De analyse van de polemologische interacties tussen het racisme en het antiracisme geldt, mutatis mutandis, ook voor het nationalisme en het antinationalisme. Cfr. Taguieff, P.-A.: "Le nationalisme des 'nationalistes'. Un problème pour l'histoire des idées politiques en France", in Delannoi, G. en Taguieff, P.-A.(eds.): Théories du nationalisme, 1991, Eds. Kimé, Paris, pp. 47-124.

22Cfr. Taguieff, P.-A.: "L'antiracisme en crise. Eléments d'une critique réformiste", pp.358-366. Het feit dat Taguieff met zijn kritiek van het antiracisme een versterking van het antiracistische kamp beoogt en dat hij daarbij niet overhelt naar het het racistische kamp, volstaat om zijn "reformistische kritiek" te onderscheiden van de "vernietigende kritiek" die de ultrarepublikeinse socioloog Paul Yonnet op het "neo-antiracisme" uitoefent. In zijn boek Voyage au centre du malaise français. L'antiracisme et le roman national (1993, Gallimard, Paris) valt Yonnet niet alleen de multiraciale politiek van S.O.S. Racisme aan, hij aarzelt ook niet om de kritiek op het Vichy-regime van Pétain te bestempelen als een uiting van "onpatriotisme". Dit ophefmakende boek, dat nota bene uitgegeven werd in de belangrijke serie "Débat" onder verantwoordelijkheid van Pierre Nora, heeft aanleiding gegeven tot de zoveelste controverse. Cfr. Le débat, 1993, 75, pp. 116-144.

23Voor een beknopte samenvatting, cfr. Taguieff, P.-A.: "Réflexions sur la théorie du racisme et la nouvelle question antiraciste", in Guérin, J. (ed.): Albert Memmi. Ecrivain et sociologue, 1990, Eds. L'harmattan, Paris, pp. 99-137; "Réflexions sur la question antiraciste", Lignes, 1990, 12, pp. 15-52; "Les métamorphoses idéologiques du racisme et la crise de l'antiracisme", in Taguieff, P.-A.: Face au racisme, vol. 2, pp. 13-63 en de boekbespreking van Policar, A.: "Le racisme et ses doubles. Sur 'La force du préjugé' de Pierre-André Taguieff", Les temps modernes, 1988, 507, pp. 75-109.

24Cfr. Guillaumin, C.: "Caractères spécifiques de l'idéologie raciste", Cahiers internationaux de sociologie, 1972, 53, pp. 247-274 en Memmi, A.: "Le racisme. Essai de définition", La Nef, 1964, 19-20, pp. 40-52. Voor een uiteenzetting van de analytische grondslagen van Taguieffs model van het racisme, cfr. La force du préjugé, pp. 11-26, 163-176, 311-338 en 393-411; "Les présuppositions définitionnelles d'un indéfinissable: 'le racisme'", Mots, 1984, 8, pp. 71-107; "Le néo-racisme différentialiste. Sur l'ambiguité d'une évidence commune et ses effets pervers: l'éloge de la différence", Langage et société, 1985, 34, pp. 69-98 en "Comment peut-on être antiraciste?", Esprit, 1993, mars-avril, pp. 36-48.

25De drie dimensies van zijn model (biologisch versus cultureel, universalistisch-inegalitaristisch versus particularistisch-differentialistisch, mixofiel versus mixofoob) overlappen elkaar niet volledig, wat als gevolg heeft dat het nationaal-socialistisch racisme bijvoorbeeld nu eens verschijnt als een uitroeiingsracisme van het differentialistische type (La force du préjugé, p. 163-176) en dan weer als een bio-evolutionistisch uitroeiingsracisme van het inegalitaristische type (id., p. 395).

26Cfr. La force du préjugé, deel II, inz. pp. 183-223 en 285-307.

27Cfr. Jean-Marie Le Pen: "Ik hou van maghrebijnen. Maar ze horen thuis in de Maghreb. Ik ben geen racist, maar een nationalist". Voor een analyse van de samenhang tussen de verheerlijking van de ethnische verscheidenheid, het recht op eigen identiteit en de proclamatie van de incommunicabiliteit tussen de volkeren, cfr. Taguieff, P.-A.: "L'identité nationale saisie par les logiques de racisation. Aspects, figures et problèmes du racisme différentialiste", Mots, 1986, 12, pp. 91-128. In zijn recensie van Taguieffs boek ontkent Alain de Benoist dat er een dergelijke samenhang zou bestaan. "Men postuleert een totale incommunicabiliteit tussen menselijke groepen, maar, nogmaals, wie heeft dit ooit beweerd?" Cfr. de Benoist, A.: "Racisme et différences: La force du préjugé", Krisis, 1989, 2 (Het gaat hier uiteraard om de Franse Krisis).

28 Een extreem voorbeeld van de retorsie-strategie: het lepenistische LICRAF (Ligue contre le racisme antifrançais) eist het verbod van The last temptation of Christ van Scorsese op basis van de antiracistische wet van 1 juli 1972 ("loi Pleven"). Voor een analyse van de retorsie-strategie, cfr. Taguieff, P.-A.: "De l'anti-socialisme au national-racisme. Deux aspects de la recomposition idéologique des droites en France", Raison Présente, 1988, 2, pp. 15-54, inz. pp. 19-32.

29"Ik verdedig het volgende: Indien de verdedigers van de differentie terzelfdertijd de gelijkheid en de erkenning [van de differentie] eisen, eisen ze het onmogelijke." Cfr. Dumont, L.: Essais sur l'individualisme, 1983, Le seuil, p. 260. Voor een bespreking en een verdediging van die these, cfr. Dupuy, J.-P.: "Libres propos sur l'égalité, la science et le racisme", Le Débat, 1985, 37, pp. 35-45.

30Cfr. Rawls, J.: A theory of justice, 1973 (3 ed.), Oxford University Press, Oxford.

31Habermas heeft het begrip van het "Verfassungspatriotismus" aan het eind van de jaren tachtig ingevoerd. Cfr. Eine art Schadensabwicklung, 1987, Suhrkamp, Frankfurt am Main, pp. 159-179 en vooral Die nachholende Revolution, 1990, Suhrkamp, pp. 147-175. Sinds kort houdt hij zich ook bezig met het probleem van de immigratie en het "nieuwe staatsburgerschap", cfr. "Staatsbürgerschaft und nationale Identität", in Faktizität und Geltung, 1992, Suhrkamp, pp. 632-660; "Die Festung Europa und das neue Deutschland", Die Zeit, 1993, 22 en "Multiculturalism and the politics of recognition", in Gaillard, F. en Poulain, J. (eds.): La modernité en question chez J. Habermas et R. Rorty.(te verschijnen).

32Taguieff, P.-A. et Weil, P.: "'Immigration', fait national et 'citoyenneté'", Esprit, 1990, mai, pp. 87-102.

Yüklə 62,48 Kb.

Dostları ilə paylaş:




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə