Mij is gevraagd kort te reageren op de twee onderdelen die



Yüklə 16,7 Kb.
tarix08.04.2018
ölçüsü16,7 Kb.
#36662

Allereerst mijn hartelijke dank aan de spreker, Professor Huisman en aan de organisatie van dit Forum, in het bijzonder aan Matthias Meirlaan.

Mij is gevraagd kort te reageren op de twee onderdelen die Science in Transition aankaart onder de noemers ‘wetenschapsbeelden’ en ‘communicatie’. Het discussiestuk van SiT behandelt deze twee onderwerpen afzonderlijk, maar brengt de geconstateerde problemen voor beide duidelijk met elkaar in verband: de wetenschap wordt gepercipieerd als weetjesmachine, en daarmee als leverancier van pasklare antwoorden. Omdat die pasklare antwoorden uitblijven stelt de wetenschap voortdurend teleur, hetgeen haar legitimiteit aantast. Het wetenschapsbeeld van de weetjesmachine wordt niet bijgesteld omdat de wetenschapsjournalistiek hapert en omdat wetenschappers weliswaar publiek betwisten hoe feiten liggen, maar zelden tonen welke theoretische en methodologische overwegingen aan die feiten ten grondslag liggen.

De oplossing die SiT voorstelt: stuur Joris Luyendijk erop af.

Of iets minder bruusk samengevat: zoek naar journalisten en publicisten die kunnen tonen hoe wetenschappelijke opvattingen tot stand komen en die de menselijke en institutionele processen die daaraan ten grondslag liggen kunnen verklaren. Die wetenschap niet vertalen naar borrelpraatvriendelijke opvattingen als ‘van veel koffie krijg je uitslag’ en ‘van postmodernisme krijg je hoofdpijn’. Maar die inzichtelijk maken hoe het ‘wetenschappelijke bedrijf’ werkt.

In mijn repliek wil ik daar één kernpunt tegenover plaatsen dat mijnsinziens in de huidige versie van het position paper van SiT onvoldoende aandacht krijgt.

Diversiteit

Laat ik eerst de problemen die SiT constateert nader belichten. SiT stelt vast dat het beeld van de wetenschap onvoldoende divers is: ondanks

‘de enorme variatie en uitbreiding van onderzoeksgebieden en samenwerkingsverbanden van de afgelopen decennia [wordt] nog steeds het laboratorium als meest exemplarische plek voor wetenschapsbeoefening [...] beschouwd. Dat is een ernstig probleem, omdat er een vertekend beeld ontstaat van wat wetenschap wel maar vooral ook niet vermag.’ (p. 6-7)

Bij de aanbevelingen van SiT lezen we vervolgens:

‘we moeten het publiek informeren over de onzekerheid van wetenschappelijke resultaten, over de manier waarop resultaten tot stand komen en over de alledaagse motieven van wetenschappers’.

Ik zou de roep om meer diversiteit binnen het wetenschapsbeeld van harte willen ondersteunen, maar plaats vraagtekens bij de voorgestelde oplossing om die vergrote diversiteit te bereiken. Met de gedane aanbeveling richt SiT zich primair op de methodologie, het hoe van de wetenschap, en niet op het waarom. En in een wetenschapslandschap waarin een belangrijk deel van de wetenschap, in het bijzonder de geesteswetenschappen, onder grote druk staat, is deze nadruk op methodologie een inhoudelijke keuze.

Want welk beeld wordt op deze wijze weerlegt? Dat van de wetenschap als correcte weetjesmachine. Als we deze aanbeveling ter harte nemen is de boodschap namelijk vooral dat de wetenschap daarnaast ook een foute weetjesmachine of een slechte weetjesmachine kan zijn. De aanname die ten grondslag ligt aan de geconstateerde misperceptie van de wetenschapper-als-laborant blijft ondertussen volledig in tact: niet de nadruk op praktische resultaten maar de onzekerheid van die resultaten wordt geproblematiseerd.

Het logische gevolg voor de appreciatie van SiT van de geesteswetenschappen (waarop het beeld van de laborant bij voorbaat al niet van toepassing is) blijkt op pagina’s 32 en 33 van het position paper:

‘Is het [...] niet merkwaardig dat er nooit wordt gedebatteerd over de vraag wat het nut is van zoveel humanioraonderzoek? Anders gesteld: hoeveel van dat type onderzoek heeft een beschaafde samenleving eigenlijk nodig? […] [Z]it de samenleving op al dat onderzoek te wachten? Uiteraard is voor een beperkt deel ervan een directe maatschappelijke rechtvaardiging te vinden, maar een natuurlijke grens is er niet’.

Ten eerste, hoe is het mogelijk dat SiT de vraag of er niet te veel wetenschap is alleen stelt ten aanzien van de geesteswetenschappen, de wetenschapstak die internationaal onderaan bungelt in de onderzoeksfinanciering? (Ter illustratie hieronder een vergelijkend overzicht van publiek gefinancierd onderzoek in de VS, maar de trend is mondiaal.) Waarom geldt het argument dat er geen ‘natuurlijke grens’ ligt bij het maatschappelijk nut van onderzoek alleen voor de geesteswetenschappen? Waar ligt die grens bij kennis over de Zuidelijke mierenzakkever? Moet iemand die zich toelegt op analytische nummertheorie dat alleen doen wanneer er doorbraken te verwachten zijn in toepassingen binnen de cryptografie? Ik stel voor dat het juist de nadruk van SiT op de methodologische aspecten van het wetenschapsbedrijf is die de positie van kwalitatief onderzoek marginaliseert.





Figuur Wetenschapsfinanciering in de VS (Bron: http://www.humanitiesindicators.org/content/indicatorDoc.aspx?i=86#fig386)

Ten tweede, de geschetste discussie over het belang van de geesteswetenschappen is er natuurlijk wel, maar ze gaat voornamelijk de andere kant op: auteurs als Stefan Collini, Martha Nussbaum en vele anderen hebben in de afgelopen jaren gewezen op de grote druk waaronder de geesteswetenschappen wereldwijd staan, en wat het fundamentele belang is van de geesteswetenschappen voor een goed functionerende democratische samenleving. Bovendien wordt de discussie impliciet elke keer opnieuw gevoerd wanneer, zeg, zoon Karel op een verjaardagfeestje aankondigt Letteren te gaan studeren in plaats van Scheikunde, of Rechten.

De stelling die ik zou willen poneren is dat SiT alleen geloofwaardig de diversiteit binnen de wetenschap kan propageren als de geesteswetenschappen en, breder, kwalitatief onderzoek een explicietere plaats krijgen in de kritiek.

En wat ligt er meer voor de hand dan dat, als SiT stelt dat ‘wetenschap […] gewoon mensenwerk [is]’ (p. 7) en, om Joris Luyendijk nog eens van stal te halen, expliciet verwijst naar ‘journalisten van [diens] kaliber’? Wat de benadering van Luyendijk bijzonder maakt is zijn antropologische vorming, het benaderen van zijn onderwerp als ware het een samenleving met culturele patronen. Waar SiT om vraagt voor het bijstellen van het wetenschapsbeeld zijn fundamenteel geesteswetenschappelijke methoden. Mijn stelling: om de foutieve wetenschapsbeelden die SiT diagnosticeert bij te stellen, is het noodzakelijk de geesteswetenschappen expliciet te erkennen als deel van de oplossing.





Figuur Voorbeelden van tweets in het kader van #overlyhonestmethods

Toon de fascinatie

In dit gezelschap moge die stelling niet uitgesproken dapper lijken, maar ze heeft directe gevolgen voor de oplossingen die SiT voorstelt. In de afgelopen jaren is er een fenomeen opgekomen op het sociale medianetwerk Twitter dat wetenschappers schaamtevolle bekentenissen delen onder de noemer ‘overly honest methods’ (en ik ben benieuwd hoe de spreker deze ontwikkeling ziet in relatie tot de doelen van SiT). Zo worden mededelingen gedaan omtrent het negeren van een commentaar omdat men de reviewer ‘een idioot’ vond, voorkeuren voor tropische veldwerkgebieden uitgesproken, en toevalligheden die de gekozen methodologie bepalen uit de doeken gedaan. Nog afgezien van de vraag in hoeverre dit soort communicatie verder rijkt dan de universitaire koffiekamer, dient opgemerkt dat dit type ‘vermenselijking’ van onderzoek alleen werkt als de aanname geldt dat het onderzoek in de eerste instantie waardevol is. Communicatiemiddelen zoals ‘overly honest methods’ brengen de gebreken van de wetenschap op toegankelijke en lachwekkende wijze aan het licht. Ze tonen de machinaties van de wetenschap, maar ontberen een essentieel element: het duiden van de fascinaties van de wetenschap. Zo lang de aanname is dat het uiteindelijke waarom voor iedereen inzichtelijk is is dat onproblematisch. Het enige wat nodig is om het wetenschapsbeeld bij te stellen, is om het hoe uit te leggen. Maar in een werkelijk diverse wetenschap kan die aanname niet bestaan.

Ik vind die kwalitatieve kritiek, het belang van de wetenschap om de fascinatie voor haar onderwerpen uit te leggen niet terug in het position paper van SiT. En ik denk dat die lacune verklaart waarom het discussiestuk de positie inneemt ten opzichte van de geesteswetenschappen die het inneemt.



Figuur Voorbeeldzin uit het Oksapmin gebaseerd op San Roque en Loughnane (2011)

Om te eindigen met een voorbeeld van mijn eigen vakgebied, de Taalkunde: Hierboven ziet u een zin uit de taal Oksapmin, gesproken in Papua Nieuw Guinea. Waar het mij nu om gaat is het laatste woordstukje, dat is geduid als ‘visueel’ in de woord-voor-woordvertaling op de tweede regel. Dit woordstukje drukt uit dat de spreker de inhoud van de zin ook daadwerkelijk zelf gezien heeft. Andere woordstukjes die op deze plek zouden kunnen staan duiden aan dat de spreker de inhoud van de zin van iemand anders gehoord heeft, of veronderstelt op basis van indirecte aanwijzingen (bijvoorbeeld omdat zij/hij watervogels heeft gehoord en daarom denkt dat er een vijver was).

Dit woordstukje duidt een grammaticale categorie aan die ‘evidentialiteit’ genoemd is. Tot ruim 15-20 jaar geleden was over deze categorie relatief weinig bekend, maar in die periode is een groot aantal talen ontdekt en opnieuw geanalyseerd die de categorie in enige vorm hebben. Dat leidt weer tot vragen over talen die de categorie niet duidelijk hebben, hoe wordt de categorie daar ingevuld? En, welke andere grammaticale categorieën hebben we nog meer onvoldoende doorgrond of misschien zelfs nog niet ontdekt?

Over evidentialiteit en de ontdekking van de categorie zijn theoretische bomen op te zetten (zoals wat het bestaan een grammaticale uitdrukking voor ‘iets zelf zien’ zegt over de syntactische status van de Nederlandse zin ‘Ik zag een vijver’). Er zijn methodologische bomen over op te zetten (zoals waarom de categorie voor veel taalkundigen zo lang verborgen bleef). Mensen met een intrinsieke interesse voor Taalkunde zullen zich met dat soort vragen vermaken. En het past binnen de communicatiestrategie die SiT aanprijst.



Maar het expliciteren van dergelijke theoretische en methodologische overwegingen gaat volledig voorbij aan het opwindende feit dat deze Oksapmin zin ons werkelijk toont: ondanks dat u tot een minuut geleden waarschijnlijk nog nooit van Oksapmin had gehoord, en misschien ook niet van evidentialiteit, kunt u de bovenstaande zin perfect begrijpen. Waarschijnlijk ziet u zelfs waarom het hebben van een categorie als evidentialiteit een rijkdom is in een taal. En dat is waar de geesteswetenschappen altijd ten diepste over gaan: het tonen van de eenheid in een ogenschijnlijk meteloze culturele diversiteit. Als onze fascinatie voor ons onderwerp geen fundamentele rol speelt bij onze kritiek van de wetenschapspraktijk, en we het terecht geconstateerde probleem van de gebrekkige aansluiting tussen samenleving en wetenschap primair zoeken in het inzichtelijk maken van de processen binnen het wetenschapsbedrijf, verengen wij de wetenschap. Daarmee doen we zowel de gestelde doelen van SiT, de wetenschap, als, uiteindelijk, de samenleving ernstig tekort.


Yüklə 16,7 Kb.

Dostları ilə paylaş:




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə