54
Een paar weken later kwam een dergelijk voorstel bij de Commissie ter behandeling.
Dr. B
ISSCHOP
had aan de Maatschappij ter uitgaaf aangeboden een door hem
bewerkten tekst der Gedichten van W
ILLEM VAN HILDEGAERTSBERCH
. Het Bestuur
verlangde hierover het oordeel der Commissie te vernemen.
De Commissie was eenstemmig, wat het wenschelijke eener uitgaaf van die
Gedichten betreft. Zij herinnerde zich, dat Prof. J
ONCKBLOET
reeds voor een tiental
jaren geschreven had: ‘Voor de kennis van de geschiedenis der veertiende eeuw,
vooral in Holland, zijn de Werken van H
ILDEGAERTSBERCH
van het hoogste belang,
en het zou te wenschen zijn, dat zij spoedig het licht zagen.’
1
Zij wist, dat de gegronde
hoop, die er voor eenige jaren bestond, dat Ds. L
EENDERTZ
die gedichten zou uitgeven,
vervlogen was, sedert in het voorjaar van 1863 het afschrift en de aanteekeningen
van Ds. L
EENDERTZ
door een noodlottigen brand vernietigd waren, en Z. Eerw. van
eene hernieuwde bewerking had afgezien. Daarom heeft de Commissie het voorstel
van Dr. B
ISSCHOP
bij het Bestuur ten sterkste ondersteund.
Ten laatste had de Commissie te onderzoeken eene Collatie van het eenig bekende
HS. van den roman van F
ERGUUT
met den gedrukten tekst. Deze collatie was gemaakt
door den Bibliothecaris en door hem ter plaatsing in de werken aangeboden. De
Commissie was zoo zeer van het gebrekkige van den gedrukten tekst overtuigd, dat
zij elke poging tot herstel der bedorven lezingen toejuichte. Zij ried dus de opneming
der collatie aan:
1
Gesch. der Middelned. Dichtk. III. bl. 452.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
55
hoewel zij, gelijk van zelf spreekt, de nauwkeurigheid der opgegeven lezing aan de
verantwoordelijkheid van den vervaardiger overliet; zie Mededeeling l. bl. 3.
Nog zijn een paar stukken om advies in handen der Commissie gesteld, waarover
later rapport zal worden uitgebracht.
Leiden, 30 Mei 1865.
Verslag der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde over het jaar
1864-1865.
Mijne Heeren,
Negenmaal kwam de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde, sedert 4 October
1864, bijeen. In hare eerste vergadering trad het lid en tevens president Prof. F
RUIN
af, en werd Dr. J
ANSSEN
in zijne plaats benoemd. Deze liet zich zijne benoeming
welgevallen, gelijk ook Prof. F
RUIN
het hem aangeboden eerelidmaatschap en de
Secretaris zijne herkiezing tot deze betrekking. In eene volgende bijeenkomst nam
het door de Maandelijksche Vergadering benoemde lid H
.C. ROGGE
zitting en werd
door den Voorzitter verwelkomd.
Had zich de Commissie in het vorige jaar van hare eerste tot hare laatste zitting
bezig gehouden met de voortzetting en voltooiing van het Repertorium der
Verhandelingen en Bijdragen betreffende de Geschiedenis des Vaderlands, thans
wijdde zij telkens, wanneer zij vergaderde, eenigen tijd aan een Repertorium der
Dissertationes en Orationes, en schoon deze arbeid nog niet geheel voltooid is, hoopt
zij hem echter eerlang te voleindigen
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
56
en ter perse over te geven. Dit werk had zijn eigenaardige moeielijkheden en
bezwaren, en kostte ons meer inspanning dan men bij een vluchtig overzicht der uit
12,000 nummers bestaande lijst zou vermoeden. De vraag rees namelijk op, welke
dissertaties als van juridischen inhoud nog tot de reeks van geschiedkundige
verhandelingen gebracht kunnen worden. De Commissie ondervond meer dan ééns,
hoe onzeker de grens dezer twee ineenloopende vakken is.
De beide Repertoriën waren het echter niet alleen, waarmede onze Commissie
zich onledig hield. Bewust dat ten raadhuize dezer stad nog een schat van
onuitgegevene stukken betreffende het beleg en ontzet, in 1574 en 1575 uitgegaan,
bewaard werden, besloot zij, na verkregen verlof, de aanwezige collectie te schiften
en voor de pens gereed te maken, en reeds zou zij thans de eerste afgedrukte bladen
aan de Vergadering kunnen aanbieden, indien een onuitgegeven en ten raadhuize
berustend Hands. van
VAN HOUT
, dit beleg betreffende, aldaar terug gevonden en
haar ter hand gesteld ware. Het terugvinden van dit Handschrift zal tevens de aanvang
van haren arbeid zijn.
Wij mogen de aandacht der HH. niet misbruiken door de optelling der plannen
door de Commissie in het belang der Geschied- en Letterkunde ontworpen; plannen,
welker voltooiing geheel van tijdsomstandigheden afhankelijk is. Liever bepalen wij
haar bij datgeen dat zij welhaast ten uitvoer hoopt te brengen. Indien de HH. de
voorlezing van Prof. V
ISSERING
over de Enquête van 1514 hadden bijgewoond (zie
bl. 21 en 28), dan hadden zij ingestemd in het eenparig verlangen der Vergadering,
dat deze gewichtige historisch-antiquarische bijdrage door den druk mocht
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
57
worden gemeen gemaakt. Het Bestuur riep het oordeel uwer Commissie over het al
of niet gehoor geven aan dit verlangen in. Het Handschrift kwam in hare vergadering,
werd onderzocht en eenstemmig het imprimatur waardig geoordeeld. Het Bestuur
droeg nu, na verleende toestemming van het Gouvernement, haar de gewichtige taak
op, zich met de uitgave te belasten. De Commissie aanvaardde haar, en hoopt een
groot deel harer volgende bijeenkomsten aan de uitvoering er van te kunnen toewijden.
Hoe vele en hoe verschillend de werkzaamheden waren, die de Commissie op zich
nam, en hoe veel tijd die ook vorderde, toch sloot zij hare bijeenkomsten niet, voor
dat deze of gene der leden over eenig belangrijk historisch, antiquarisch of literarisch
onderwerp gesproken, haar zeldzame geschriften en voorwerpen van kunst en platen
medegedeeld, of haar oordeel nopens oude of nieuwe geschriften, platen en kaarten
ingeroepen had, of merkwaardige bijzonderheden, die in den loop der studiën van
elk onzer voorkwamen, verhaald en besproken waren.
Zoo bracht de Hoogl.
DE WAL
een HS. uit de XV
e
eeuw ter tafel over de blijde
inkomst van M
ARGARETHA VAN YORK
, trouwende met Hertog K
AREL
van Bourgondie.
Dit handschrift gaf den heer Dr.
DU RIEU
aanleiding tot een geschiedkundig onderzoek,
waarvan hij de resultaten in de Maandelijksche Vergadering mededeelde. Zie
Mededeeling III. bl. 54.
Op verzoek der Commissie besloot eerstgenoemde de door hem vervaardigde
lijsten van Nederlanders, die te Heidelberg en Genève gestudeerd hebben, aan de
Maatschappij ter uitgave af te staan; zie Mededeeling V. bl. 59.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |