Antwerpen en auteur van enige faam.
8
Gillis had oog voor zijn publiek, want hij doet
zijn best om deze opdrachtbrief (opdat ze
niet gheheel ydel noch onnut voer den
Lesers en soude wesen)
9
om te toveren tot een zelfstandig traktaatje van in totaal
twintig bladzijden.
10
Het resultaat is een heuse introductie in de filosofie, gezien de
bondigheid en het lage ‘instapniveau’ overduidelijk niet bedoeld voor een geleerd
publiek.
Gillis begint eenvoudigweg door filosofie te vertalen als Liefde der wijsheyt. Het is
dus de begeerte om alle dingen
naar hun ware aard te kennen, want precies die kennis
noemen we wijsheid.
11
De wijsbegeerte valt in drie delen uiteen, achtereenvolgens
Philosophia Naturale,
Rationale en
Morale; moeiteloos herkennen we hier de
traditionele trits van fysica, logica en ethica. Het belangrijkst is voor Gillis onbetwist
de ethiek, die onderzoekt waarin het opperste goet gelegen is, om daaruit te leren
hoemen met alle dinghen leuen ende hem houden sal.
12
Meteen geeft Gillis maar een
samenvatting van die moraal, zoals zij ook door
sommighe klassieke denkers op eigen
denkkracht gevonden is:
(1) Datmen behoort Godt ende der naturen onderdanich te syne: (2) eenen
yeghelycken soo veel alsmen conde wel te doene: (3) niemant te
beschadighen: (4) d’ongelijck dat ons een ander doet patientelycken te
verdraghene: (5) alle dingen die sonder onse schulden gheschieden int
tgoede
13
te nemene: (6) die dingen die tot des leuens nootdruft ghegheuen
worden, te ghebruyckene oft mense niet en ghebruycte, ende die selue alsse
God, oft die Fortuyne (ghelijck sij ghemeenlycken spreken) wedereyscht,
ghewillichlycken wederom te geuene: (7) die meeste ghelucksalicheyt alleene
in een gherust hertte, dat hem nergens in schuldich en kent te stellene: (8) ende
ten lesten, datmen mettet Goddelycker regeringhe ende schickinghe der
menschelycker dinghen, als die d’alderrechtveerdichste ende d’alderwijste,
ende ons d’aldernutste is, al donct sy ons dicwils d’alderhertste te wesene,
nochtās behoort te vreden te syne.
14
Over het stoïsche karakter van deze bondige moraalleer komen we straks nog te
spreken, nu echter interesseert ons meer wat Gillis zegt over het instrument waarmee
vroegere denkers tot deze fraaie leefregels kwamen: haer eyghen verstant ende
menschelycke redene.
15
Gillis weet dat hij zich nu op glad ijs begeeft; meteen
verklaart hij daarom allerminst te willen beweren dat de rede, voorzover ze goed is,
ook maar enigszins op zichzelf kan bogen. Nee, het is immers de algoede God zèlf die
achter alsulcken edelen gauen schuilgaat.
Dit is de opmaat tot een redelijk genuanceerde theorie over de rede en haar
staat. Gillis’ grondgedachte is dat de rede dan wel in Adam ernstig en onherstelbaar
8
Voor Heyns zie bijvoorbeeld Nationaal Biografisch Woordenboek 15, Brussel 1964-2002, kol. 338-
342 (Ad. Meskens).
9
Hantboecxken, p. A2 verso.
10
De proloog van Hantboecxken, uitgegeven in kwarto-formaat, loopt van A2 recto tot en met B3
verso.
11
Hantboecxken, p. A3 verso.
12
Hantboecxken, p. A4 recto.
13
Bedoeld zal zijn: ‘int goede’ of ‘in tgoede’.
14
Hantboecxken, p. A5
r
(nummering toegevoegd).
15
‘Deser sommighe [namelijk sommige van de Philosophen] hebben alleenlycken met haer eyghen
verstant ende menschelycke redene [deze leringen] beuonden ende achterghelaten (...)’, zie p. A4
v
-A5
r
.
3
beschadigd is, maar niettemin zeer waardevol – een gedachte waarvoor ter plaatse ook
bijbelwoorden worden aangevoerd.
16
De rede is, al is sy grootelycken ghekrenct inden
mensche, het legitieme middel voor het
ondersoecken ende bevinden der waerheit –
voor het bedrijven van filosofie dus. Maar de rede bevindt zich in een lastig parket.
Want hoe uitmuntend een mens zich moreel ook ontwikkelt, daer en blyuen noch veel
reliquien inne sijnder aengheborene crancheyt
17
zodat de rede altijd onder de passies
(
gheneychtheden of ook wel
gheneychlycheden) gebukt gaat.
Onze passies worden
dus weer eens te kijk te gezet als verraderlijke leidsmannen voor de naar zaligheid en
zielenrust strevende mens.
Maar de passionele gesteldheid van de mens treft niet als enige blaam. De
doorn van de zonde heeft namelijk ook de menselijke rede zèlf vergiftigd. We krijgen
Gillis’ opvatting hierover scherper in het vizier als we bezien hoe hij filosofie afzet
tegen theologie. In Gillis’ ogen bieden beide zicht op de ware leefgeboden: wat de
theologie aan morele regels via schriftuurlijke openbaring verkrijgt, bereikten
sommige antieken door een uitnemende training van hun verstand en een
onberispelijke leefwijze. Bovendien verwierf de filosofie deur dlicht van deser
Redenen bepaalde inzichten over de werkelijkheid die
wonderlijk goed overeenkomen
met wat de theologie leert, zoals datter een God is deur wien alle dinghen gheschapen
sijn, ende onderhouden worden.
18
Het probleem is alleen dat er in de geschiedenis
ook bewust ongelovige filosofen zijn aan te wijzen, of denkers die Gods bestaan
weliswaar niet wilden ontkennen maar niettemin van de uiteindelijke
onbewijsbaarheid van dat leerstuk overtuigd waren. Atheïsme en scepticisme zijn dus
positieve mogelijkheden binnen de filosofie. Waar het kennis over goddelijke zaken
betreft, is wijsgerige activiteit kennelijk geenszins boven twijfel en onzekerheid
verheven. Het komt erop neer dat de natuurlijke rede in tghene dat aldermeest van
noode is te wetene, alderminst vermach.
19
Nu is dat natuurlijk niet zo erg zolang de rede haar grenzen in acht neemt.
Maar dat is nu juist vaak niet het geval. Vrolijk treedt de rede buiten de haar door God
en zondeval gestelde oevers om hoger gelegen gronden te bevloeien. En daar stelt ze
zich
seer dapperlycken teweer tegen alle tghene dat de H. Schrifture seyt van God
ende vā het schepsel des werelts ende des menschs, van synen val (...) ende
oprechtinge, van die salicheyt der gheloouigher, ende verdoemenisse der
ongheloouigher, ende vande verrysenisse des vleeschs.
20
De rede heeft dus de onhebbelijkheid haar grenzen niet als bindend op te vatten.
Volgens Gillis leren de theologen daarom terecht dat de rede zich niet moet inlaten
met Goddelycke dingen.
21
Welk beeld van filosofie komt uit dit alles naar voren? Wel, filosofie is voor Gillis
een redelijke activiteit, ingeklemd tussen de passionele gesteldheid van de mens en
16
Zie p. A5
v
-A6
r
, met name Paulus.
17
Hantboecxken, p. A6
r
.
18
Hantboecxken, p. A6
v
.
19
Hantboecxken, p. A7
r
.
20
Hantboecxken, p. A7
r
.
21
Gillis wijst ook op Paulus ‘diese als sy [de rede] wilt na haer vernuft oordeelen vande Godlycke
dingen, noemt te wesenen, ercheyt ende ydelheyt, sotheyt ende verkeertheyt des verstants, vervoeringe,
ende ydel wijsmakinge’, zie p. A7
v
.
4