Gillis en de Stoa



Yüklə 311,6 Kb.
Pdf görüntüsü
səhifə7/12
tarix17.11.2018
ölçüsü311,6 Kb.
#80268
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   12

rust, terwijl veel geleerden en kunstenaars het in de regel wel zo prettig vinden als hun 

uitingen niet al te driftig op maatschappelijke gewenstheid en ‘regimevriendelijkheid’ 

worden gecontroleerd. De gewenste stabiliteit en vrijheid zijn in die tijd allesbehalve 

vanzelfsprekend. In 1560, bijvoorbeeld, worden in Gillis’ standplaats Antwerpen per 

plakkaat knellende verbodsbepalingen uitgevaardigd die een strenge ketening van de 

vrijheid van kritische meningsuiting over koning, kerk en ander gezag tot doel hadden 

– en in de aanloop naar het beroemde landjuweel van het jaar daarop, konden 

rederijkers en andere (taal)kunstenaars kennis maken met de onprettige consequenties 

daarvan.

58

 Even daarvoor, in 1558, was Frans Fraet, een bekende rederijker maar ook 



boekdrukker en uitgever, nog op de Grote Markt onthoofd vanwege de verspreiding 

van hervormingsgezinde boeken. In deze hectische periode leeft en vertaalt Gillis.  

 

Zoals eerder opgemerkt hangt de populariteit van de Stoa traditioneel samen met 



maatschappelijke onrust, chaos en onzekerheid. De Stoa biedt troost in bange tijden.

59

 



Het is dan ook allerminst verwonderlijk dat in deze periode méér mensen zich aan een 

stoïsch vertaalstuk wagen. Sterker nog, de eerste helft van de zestiger jaren van de 

zestiende eeuw laat een plotselinge explosie zien van Stoa-vertalingen in onze 

moedertaal. Als eerste moeten we hier Dirk Volckertsz. Coornhert noemen. In 1561 

brengt hij Officia Ciceronis,

60

 dat weliswaar niet puur stoïsch is, maar dan toch wel 



met name op de Stoa gericht en bovendien als belangrijk doorgeefluik van het 

stoïsche gedachtegoed wordt gezien (Cicero is wel omschreven als ‘a sympathetic and 

well-informed outsider’).

61

 In 1562 vertaalt Coornhert Seneca’s Vanden weldaden.



62

 

Ook zijn eerste Boëthius-vertaling (Die vertroestinghe der wyssheyt), mag niet 



ongenoemd blijven; zoals eerder gezegd bevat dit werk van Boëthius belangrijke 

stoïsche elementen.

63

In 1564 verschijnt dan Epiktetus via Gillis’ Hantboecxken. En in 1565 vertaalt 



Cornelis Beresteyn TGulden boeck uit het Spaans – een werk gebaseerd op leven, 

uitspraken en brieven van de stoïsche keizer-filosoof Marcus Aurelius.

64

 Het wordt 



door de Antwerpse lettersnijder Ameet Tavernier op de markt gebracht.  

                                                 

58

 Zie bijvoorbeeld Marnef 2003, p. 176-177. 



59

 Zie ook P.H. Schrijvers in Lipsius 1983, p.12. 

60

 Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen, te Haarlem uitgebracht 



door Jan van Zuren; natuurlijk een vertaling van Cicero’s De officiis. De proloog bevat ook Coornherts 

bekende (en foutieve) reconstructie van de uitvinding van de boekdrukkunst te Haarlem, vanwaaruit de 

kunst door ontrouwe knechten op slinkse wijze naar Mainz zou zijn gesmokkeld, de stad waar de 

druktechniek vervolgens verder zou zijn ontwikkeld. Herdrukken in 1589 en 1604. 

61

 Kraye 2004, p. 21. Zie voor het stoïsche gehalte van Cicero’s werk bijvoorbeeld Verbeke 1983, p. 



14v. 

62

 Lucius Anneus Seneca Vanden weldaden: leerende den rechten aart van broederlijcke liefde, 



getrouwe vrientschappe ende beleefde huesscheyt, te Haarlem uitgebracht door Jan van Zuren. Een 

vertaling door Coornhert van Seneca’s De beneficiis. Herduk in 1589. 

63

 Boëthius, Die vertroestinghe der wyssheyt, tot troest van den bedroeffden raedt vanden 



onverstandigen und int gemeen tot alder menschen salicheit Boethius; wt den Latyne verduydischt, 

unde nu nyen gedruct, Deventer 1557 (Symon Steinberghen). Het betreft een overzetting van de eerder 

genoemde Gentse Boëthius uit 1485 in courant en gezuiverd Nederlands. Overigens was Coornhert zelf 

achteraf zeer ongelukkig met het resultaat en zou hij er later op terugkijken als broddelwerk – 

grotendeels veroorzaakt door zetfouten van de drukker, maar waarschijnlijk ook ten dele aan Coornhert 

zelf te wijten, zoals Bonger meldt (Bonger (1978), p. 359). In 1585 – toevallig precies een eeuw na de 

voltooiing van de Gentse Boëthius? – maakt Coornhert deze smet op zijn blazoen goed met een 

gloednieuwe en zeer professionele vertaling uit het Latijn.  

64

 TGulden boeck, uan tleuen ende seyndbrieuen vanden welsprekenden orateur ende keyser Marcus 



Aurelius, Antwerpen. Een vertaling van Libro Aureo de Marco Aurelio (1528) van Antonio de 

Guevara, bisschop en hofprediker van Karel V. Het werk bestaat uit twee delen. Het eerste deel 

 

13



 

Dat de Stoa-arbeid van deze vertalers in een lange traditie staan betekent niet dat 

Gillis, Coornhert en Beresteyn mosterd na de maaltijd leveren. Hun receptie van de 

Stoa heeft heel eigen zwaartepunten en het is interessant om te zien hoe die 

samenvallen en zelfs interfereren met een aantal contemporaine ontwikkelingen: de 

ontginning van de Nederlandse taal en de verdere emancipatie van de burger in de 

Lage Landen. 

Om met dat eerste te beginnen, de presentatietechniek van deze nieuwe 

lichting Stoa-verbreiders is duidelijk op andere leest geschoeid. Niet langer wordt 

stoïsch materiaal in bewerkte, geparafraseerde vorm aangeboden, zoals dat bij 

Maerlant, de rederijkers en nog in 1512 bij Van der Noot gebeurde. De werken van de 

zestiger jaren zijn ‘echte’ vertalingen, die in professionaliteit niet veel onderdoen voor 

wat wij tegenwoordig onder vakbekwaam vertaalwerk verstaan. Deze 

professionalisering houdt gelijke tred met de ontwikkeling van het Nederlands. Veel 

Lagelanders voelen de wens, en Coornhert is hier wel een buitengewoon goed 

voorbeeld van, de moedertaal te reinigen van leenwoorden en andere uitheemse

meest Latijnse en Franse smetten. Middelnederlandse equivalenten van niet-

Nederlandse begrippen worden – met wisselend succes – ge(her)introduceerd en ook 

het bedenken van neologismen is niet van de lucht. De proloog van Coornherts Officia 

Ciceronis is zelfs grotendeels aan dit thema van volkstalige zuivering gewijd en geeft 

in feite weinig inleiding op Cicero (voor dat laatste voegt Coornhert liever twee 

brieffragmenten van Erasmus bij).

65

 Coornhert roept op onse sprake te beteren, van 



vreemde woorden te reynighen, van verdoruene te ghenesen, ende met haren eyghen 

natuerlijcken aert te eeren doort afschuymen, wtmonsteren ende wech bannen vande 

Latijnsche, walsche ende vreemde woorden.

66

 Hij prijst Jan van den Werve als degene 



die met zijn tresoor der duytscher talen op passende wijze in actie kwam.

67

  



Op zijn beurt stelt ook Gillis zich als professioneel en zakelijk vertaler op. In 

de (korte) inleiding die hij geeft op de dialoog tussen Epiktetus en keizer Hadrianus 

en het vraaggesprek tussen Hadrianus en de filosoof Secundus (beiden direct achter 

het Hantboecxken gevoegd) verklaart hij bijvoorbeeld niet te geloven dat deze werken 

werkelijk van Epiktetus’ hand zijn. Een duidelijk staaltje humanistisch-kritisch 

uitgeven. Ook verantwoordt hij daar netjes de toevoeging van woorden in de tekst, die 

onbekende Romeinse gewoonten voor de lezers begrijpelijk moeten maken.

68

Naast de zuiveringswens wordt vanaf het midden van de zestiende eeuw ook 



steeds vaker de roep gehoord om een Nederlandse ‘eenheidstaal’, die boven alle 

regionale taalverschillen een standaard biedt. Ook op dit punt betoont Coornhert zich 

een groot voorvechter, getuige alleen al de medewerking die hij verleende aan 

                                                                                                                                            

behandelt Marcus Aurelius’ leven en is grotendeels fictie. In het tweede deel zijn wijze stoïsche lessen 

opgenomen, via een twintigtal brieven van Marcus Aurelius. Zie bijvoorbeeld Vosters 1985, p. 209. 

65

 Fragmenten van brieven aan Jacob Tutor, pensionaris van Antwerpen. 



66

 Officia Ciceronis, p. 6

r

. Bovendien herintroduceert hij enkele oude woorden, die wel goet, maer out 



duytsch [namelijk Middelnederlands] zijn, als zege voor victorie, byspel voor exempel, grondvest voor 

fondament, grootachtbaerheydt voor authoriteyt, p. 8

r



67

 Bedoeld is Jan van den Werve’s Den schat der Duytsscher talen: Een seer profijtelijc boeck voor alle 



de gene: die de Lat. sprake ende meer andere niet en connen, ende bysondere die het recht hanteren

Antwerpen 1559 (Hans de Laet). Coornhert neemt enkele woorden van hem over, al beseft hij dat die 

het publiek soms wat ongewoon in de oren zullen klinken. 

68

 Zie Hantboecxken, p. G8



v

 



14


Yüklə 311,6 Kb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   12




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə