binnen zal komen. Maakt het dan uit of zij van buitenhet huis worstelen
of dat die ander mens
is gelukt om het huis binnen te dringen? Als wij stellen, dat er niets bestaat behalve de
Schepper, Die genieting wenst te geven en de schepping die streeft om deze genieting te
ontvangen, dan is het bestaan van de
kether – de gever en de
chochma – de ontvanger
voldoende! In het stadium
chochma bevindt de wens om te ontvangen zich met het licht
samen en het licht geeft aan de schepping niet het gevoel dat zij ontvangt. Dat is echter een
onvolmaakte toestand, aangezien de klie dient zich als ontvanger te moeten gaan voelen. Als
een mens iets aan zijn kameraad geeft en die ander de waarde hiervan niet beseft, dan
overtreedt de eerste het verbod: ‘Gij zult niet vernietigen (omdat de thora stelt dat het
niet waarderen van een gift wordt gezien als een vernietiging ten opzichte van de schepping
van de waarde van deze gift - vert). Daarom is het begrijpelijk,
waarom men ons geen
waardevolle dingen toevertrouwt. Omdat wij genoegen nemen met onbeduidende genietingen
is het niet de moeite waard om ons serieuze dingen te geven. Daarom is de ontwikkeling langs
de vier trappen noodzakelijk, totdat een klie zal ontstaan die zich als een volwassen ontvanger
zal voelen.
5)Zoals boven reeds gezegd werd, ontwikkelde de Schepping zich overeenkomstig de vier
bchienot, die in de Naam HaVaJ"A zich gecodeerd. Zij heten
chochma, biena, tieferet en
malchoet. bchiena alef, die ook
chochma heet, bevat zowel het licht als het vat, dat uit de
wens om te ontvangen bestaat. Dit vat bevat al het licht, dat
or chochma heet ("licht der
wijsheid") of
or chaja ("licht des levens", "levend licht"), omdat dit al het licht van het leven
is dat zich binnen de Schepping bevindt. Ondanks de combinatie licht/vat wordt de
bchiena
alef toch
nog tot licht gerekend, want van een vat echter is nog niets merkbaar. Dit vat bevindt
zich namelijk in het licht en is nog slechts in potentie aanwezig. Het is nog zeer vermengd en
verbonden met het licht en nivelleert zich ten opzichte van het licht. Vervolgens komt de
bchiena beth. Deze is ontstaan als gevolg van het feit, dat de
chochma aan het einde van haar
ontwikkeling een gelijkenis wenste te verkrijgen met de eigenschappen van het licht, dat zich
binnenin bevond. Er werd een wens in haar opgewekt om te geven aan de Schepper. Immers
de aard van het licht is de pure wens om weg te geven. In antwoord op het ontstaan van deze
wens, die in haar opgewekt was, kwam uit de Schepper een nieuw kwalitatief ander licht, dat
or chassadiem heet ("licht van barmhartigheid"). Daarom heeft de
bchiena beth zich bijna
geheel ontdaan van het
or chochma, dat de Schepper haar gaf. Het
or chochma kan
zich alleen
binnen een geschikt vat bevinden, dus binnen de wens om te ontvangen. Zowel het licht als
het vat in de
bchiena beth onderscheiden zich van licht en vat die zich in de
bchiena alef
bevinden. Immers in de
bchiena beth vormt de "wens om te ontvangen" zich tot een vat én tot
het licht -
or chassadiem.
Or chassadiem geeft voldoening vanwege een gelijkenis van
eigenschappen met de eigenschappenvan de Schepper. De wens om te geven leidt tot een
gelijkenis van eigenschappen met die van de Schepper en de gelijkenis van eigenschappen in
de geestelijke werelden leidt tot
samenvloeiing. Daarna komt de
bchiena giemel. Nadat het
licht binnen het Schepsel
tot het stadium van het or chassadiem was getransformeerd, waarbij
het
or chochma praktisch helemaal afwezig werd (zoals bekend, vormt het
or chochma de
primaire levenskracht in de Schepping), ging de
bchiena beth een gebrek te voelen. Aan het
einde van haar ontwikkeling trok zij een zekere portie van het licht
or chochma naar zich toe,
opdat binnenin haar het
or chassadiem zou beginnen te stralen. Daarvoor wekte zij binnen
zichzelf een zekere portie van de wens om te ontvangen op, die een nieuw vat vormde, dat
bchiena giemel of
tieferet heet. Het licht dat zich daar binnenin bevindt heet
or chassadiem
met
een straling van het or chochma. Dat komt, omdat het belangrijkste deel in dat licht het
or
chassadiem is en slechts een klein deel het
or chochma.
15
Vervolgens komt de bchiena dalet. Het vat bchiena giemel werd aan het einde van zijn
ontwikkeling geprikkeld om het
or chochma naar zich toe te trekken, maar nu in al zijn
volheid net zoals bij de
bchiena alef het geval was. Nu blijkt het zo te zijn, dat deze prikkeling
van
bchiena giemel ertoe leidt, dat de
bchiena dalet ook die hartstochtelijke wens om te
ontvangen verkrijgt, die de
bchiena alef al had. Daar komt nog bij, dat de Schepper al een
keer het licht uit zijn
midden heeft verdreven en de bchiena dalet nu weet hoe slecht het is
zonder het licht
or chochma. Daarom wenst
bchiena dalet veel meer van dit licht te
ontvangen, dan toen het licht op het niveau van de
bchiena alef was. Enfin, het ontvangen en
vervolgens weggeven van het licht, doet een
klie ontstaan. Nu is het zo, dat wanneer een klie
het licht weer zal ontvangen, de klie aan het licht vooraf zal gaan. Vandaar, dat de
bchiena
dalet de laatste fase is van het vormen van een klie, die
malchoet heet.
Waarom werd het licht zelf niet de reden van het feit, dat klie ging wensen om te geven? Wij
observeren in onze natuur de wet, dat elke tak ernaar streeft om op zijn wortel te lijken. Toen
het
licht chochma kwam, ontving de klie dit licht. Maar toen de klie ondervond dat het licht
van de Gever kwam begon de klie te wensen om op de Bron te lijken en niet meer te
ontvangen. Het blijkt dus, dat van de
kether twee handelingen uitgaan:
a) de wens om de scheppingen te vergenoegen schiep de wens om te ontvangen - dat
is bchiena alef;
b) de wens om te willen geven is actief in de schepping, aangezien de schepping waar
neemt, dat het licht dat zij ontvangt, voort komt uit de wens van een hogere om te
geven. Daarom wenst elke hogere eveneens te geven.
Een voorbeeld daarvan kunnen wij gadeslaan in de materiële wereld. Een mens geeft aan een
ander een geschenk en die ander neemt het aan. Daarna begint de tweede te overpeinzen en
begrijpt: ‘Hij is gever! En ik ben ontvanger? Het is voor mij niet de moeite waard om te
ontvangen!’ Daarom retourneert hij het geschenk. Aanvankelijk,
toen hij het geschenk
ontving bevond hij zich onder invloed van de gever en voelde zich niet als ontvanger. Maar na
het ontvangen ging hij zich als ontvanger zien en weigert daarom het geschenk. Dat is wel
opmerkelijk, omdat bij deze mens de wens om te ontvangen aanwezig is. Hij had toch eerst
wel ontvangen, maar hij vroeg er niet om! Daarom heet dat geen klie. Het kan pas klie
genoemd worden, wanneer hij ondervindt dat er een genieting en vulling bestaan en indien hij
de gever verzoekt en smeekt opdat hij hem dat zal geven. Waarom heeft
biena een grotere
wensdikte (
aviejoet) dan
chochma, ofwel zij heeft een grotere wens om te ontvangen, want zij
wenst toch te geven?
Chochma is klie die zich nog niet als ontvangende waarneemt,
waardoor de gever volledig heerst over
chochma. Maar
biena neemt al zichzelf al waar als
een ontvangende en daarom beschikt ze over grotere
aviejoet dan
chochma.
Er zijn twee soorten lichten:
a) het licht
van het Doel van de schepping, dat ‘licht chochma’ (
or chochma) heet.
Het gaat van de Schepper uit , dus van Zijn wens om scheppingen te vergenoegen;
dat is het eerste stadium (
bchiena alef);
b) het licht van Correctie van de schepping, dat ‘licht van barmhartigheid’ (
or
chassadiem) heet. Dit licht verspreidt zich dankzij de schepping; dat is het tweede
stadium (
bchiena beth).
Hoe kan men zeggen, dat het licht chassadiem zich dankzij de schepping verspreidt. Is de
Schepper dan niet de bron van het licht en genieting? Dit komt, omdat dankzij samenvloeiing
16