6
ver, hij is onverklaarbaar. Toch ligt het geneesmiddel voor de hand. Men schrijve:
Mi dinke het es u wers comen.
Wors, nog over in het engelsche worse, is de vergrootende trap en beteekent erger,
slechter. Wil men voorbeelden, men vindt ze in grooten getale bij J
ONCKBLOET
van
den Vos Reinaerde, in voce.
Zonder uitzondering teeken ik aan, als in het H.S. woorden zijn bijgevoegd, die
in de uitgaaf ontbreken of omgekeerd; verder elk verschil in buigingsuitgangen en
conjugatie-vormen; verschil van geslacht; andere volgorde der woorden enz. Ook in
dit opzicht levert onze collatie belangrijke verbeteringen op. Ik wil dit met eenige
voorbeelden staven. Natuurlijk laat ik hier de plaatsen weg, die
DE VRIES
in zijne
Taalzuivering reeds vermeld heeft. Toch blijven er nog genoeg over.
Vs. 698 v. belooft F
ERGUUT
aan koning A
ERTUER
, dat hij den gevaarlijken tocht,
om ‘den wimpele ende dien horen’ te gaan halen, zal ondernemen. A
ERTUER
ontraadt
het hem, omdat de ridder, die ze bewaart, zoo sterk en behendig is. F
ERGUUT
wil
zich echter van zijn plan niet laten afbrengen:
Here, sprac die enape, wete God
u riddere hout met mi sijn spot,
soe hulpe mi God uut alre noet,
ic salre varen ende bliven doet.
Dit laatste zal F
ERGUUT
zich niet zoo stellig hebben voorgenomen. De goede lezing
is:
ic salre varen in blive doet,
d.i. ik zal er heengaan, tenzij ik dood blijve, met andere woorden: ten zij ik door
omstandigheden, van mijnen wil onafhankelijk, verhinderd worde.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
7
Met dat in (samentrekking voor ic en) heeft de uitgever op meer plaatsen geen raad
geweten. Zoo leest hij vs. 1915 v.
riddere, gi moget mi slaen te waren,
hebt mijns genade in darren varen
want in hebber vrient no maghe.
Lees in het tweede vers in darre varen.
Vs. 2219 v. wordt de ontmoeting beschreven tusschen F
ERGUUT
en een dwerg; de
laatste wordt door den eerste gedood: diens meester komt te voorschijn en vaart hevig
tegen F
ERGUUT
uit.
F
ERGUUT
antworde heme al te hant:
her ridder, hi es gerechte int lant,
oftic u iet hebbe mesdaen,
beclages u dats wel gedaen.
Wie toch wel die hi zou zijn? Lees: hier es gerechte int lant.
Een duizendtal verzen verder strijdt F
ERGUUT
met P
ANTASALE
. Deze sterke
gedrochtelijke reuzin
hilt een seisene stive
voer haer liggende op haer knien.
Alsoe F
ERGUUT
heeft versien
rechte si hare op ende wert gram.
Met beiden handen dat si nam
verborgenlike dat seisenkijn.
Dat het P
ANTASALE
mogelijk is geweest dit verborgenlike te doen, kunnen wij op
gezag van Prof. V
ISSCHER
niet aannemen. Wel gelooven wij, dat zij het verbolgenlike
d.i. verwoed, heeft gedaan. Dit is ook de ontwijfelbaar goede lezing. Bij eenen anderen
uitgever zouden wij aan een
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
8
drukfout denken, hier gaat het met den besten wil niet. Evenmin vs. 3750 v.
F
ERGUUT
versach den wrene,
met twee ketenen vaste gebonden;
van sinen selvere in corten stonde,
so tart hi ten orsewaert.
Tierst dattem versach dat paert,
het rechte heme over die voete,
ende sloech sine tande so onsoete
na den ridder, hadten geraect,
het haddem luttekijn gemaect.
Wij hebben deze plaats letterlijk afgeschreven. Er zijn drie grove fouten in.
Ten eerste is de interpunctie geheel verkeerd; de comma-punt moet achter gebonden
geschrapt en achter selvere gezet worden.
Ten tweede weten wij niet, wat ketenen van sinen selvere zijn, wel kunnen we ons
ketenen van finen selvere voorstellen.
Ten derde is de laatste regel onzin. Lees het haddem lictekijn gemaect.
Wij mogen echter niet alles aanhalen. Ten slotte nog ééne plaats. Vs. 5440 v. lezen
wij:
Mijn her G
AWEIN
es gevaren
tote Genoeveren der coninginnen;
hi sprac: vrouwe! Godt moet verwinnen,
dese ioeste dadic al te gherne.
Wat G
AWEIN
met dat axioma in den voorlaatsten regel gewild heeft is moeilijk te
zeggen. Die uitdrukking is hier niet op hare plaats. Gelukkig helpt het H.S. ons te
recht. Daar staat zeer duidelijk:
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
9
God moet u minnen.
Dit is de ware lezing. 't Is eene der vele heiltoewenschingen, die bij het ontmoeten
of afscheidnemen, uitgesproken werden. Zij komen onder verschillende vormen op
bijna elke bladzijde der middelnederlandsche gedichten voor; dan eens luidt de
formule:
God onse here
Verde jou van lachtre ende van sere;
dan weder:
God die rike
Gheve jou bliscap ende grote ere;
ook dikwijls b.v. Walewein vs. 1784 en 3018.
God moete jou minnen.
Bijzonder heb ik mij ook beijverd, om alle plaatsen aan te teekenen, op welke in het
H.S., het zij geheele regels, het zij woorden door eene andere hand zijn bijgevoegd.
Ook dit is dikwijls voor de critiek van veel belang. Menigmaal toch heeft een later
afschrijver of lezer een woord, dat onduidelijk geschreven was, aangedikt of een
woord, dat in zijn oog fout was, bijgevoegd. Men weet, dat Prof. J
ONCKBLOET
in
zijne Geschiedenis der Dichtkunst, D. II. 173, dit reeds opgemerkt heeft, wat in vs.
67 het woord fine betreft. Om dezelfde reden, namelijk om het onzuivere rijm in een
zuiver (volgens de voorstelling van den verbeteraar) te veranderen, is vs. 372 het
woordje an bijgevoegd; evenzoo vs. 1651. In vs. 5303 v.
laat ons festeren
den ridder, dien Keijen dede canceleren,
is de n van dien door eene latere hand geschreven. Het spreekt van zelf, dat er die
moet gelezen worden.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |