109
1614 overleden. Vgl. M e l c h . A d a m i Vitae Medicor. 421, en J.H. A n d r e a e , de
quibusd. Eruditor. luminibus, et Palatinalum et Belgium docendo illustrantibus.
(Heidelb. 1774. 4.) I, 26. Laatstgenoemde heeft ook zijn grafschrift medegedeeld in
Monumenta Heidelb. continuata, 16. Talrijk zijn de door hem uitgegevene zoo
medische als philologische werken. Vgl. hierna, No. 174.
12. Stephanus S y l v i u s .
Eene merkwaardige bijdrage tot het leven van den bekenden S t e p h a n u s
S y b r a n d i S y l v i u s , omstreeks het jaar 1507 te Wijnjeterp in Opsterland geboren.
S u f f r i d u s P e t r i , die zijn leven vrij uitvoerig beschrijft, meldt niets van zijn
verblijf te Heidelberg, maar zegt: ‘Floruit maxime circa annum Christi 1556.’ Wel
was het uit B r u c h e r u s bekend dat S y l v i u s te Heidelberg de doctorale
waardigheid had erlangd, maar thans blijkt, dat hij na Februarij 1559 van Leeuwarden
naar Groningen, als predikant aan de St. Maartens-Kerk, is vertrokken. Ter
laatstgenoemden stede overleed hij in 1567. Nu wordt het duidelijk dat S y l v i u s ,
om de vervolgingen van L i n d a n u s te ontgaan, Leeuwarden heeft verlaten en zich
naar Heidelberg begeven, dat tijdens zijn verblijf aldaar eerst R e g n e r u s
P r a e d i n i u s te Groningen is overleden (10 April 1559), daarna het onderzoek van
L i n d a n u s naar de leer van S t e p h a n u s heeft plaats gehad, en deze vervolgens
zich te Groningen in de bovengenoemde betrekking heeft gevestigd vóór Junij 1559.
Vgl. Charterb. v. Vriesl. III. 468. S u f f r . P e t r i , de Script. Fris. 156-158.
G a b b e m a , Verh. van Leeuwarden, 400 vlg. Oudheden en Gestichten van Vriesland,
I. 355. B r u c h e r u s , Gesch. der Herv. in Gron. 133. P. H o f s t e d e d e G r o o t ,
Gesch. der Broederenkerk te
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
110
Gron. 115. E.J. D i e s t L o r g i o n , Geschiedenis der Kerkhervorming in Friesland,
30-34.
Zijn verblijf te Heidelberg gaf aanleiding tot eene der meest opmerkelijke
voorvallen, die wij in de jaarboeken der Universiteit lezen. Als hij naar den doctoralen
graad dong, bestond de Godgeleerde Faculteit uit de Hoogleeraren T i l e m a n n u s
H e s h u s i u s en P e t r u s B o q u i n u s . Beiden namen aan het gevorderde examen
deel en verklaarden hem waardig om tot de promotie te worden toegelaten. De
stellingen, die hij zou hebben te verdedigen, werden door eerstgemelden godgeleerde
ontworpen, doch zij waren zoo ingerigt, dat en de Roomsch-Katholijken en de
Zwinglianen zich daardoor beleedigd mogten achten. S y l v i u s weigerde.
H e s h u s i u s , verwoed over deze ongehoorde stoutmoedigheid, verlangde de
toelating tot de promotie weêr te zien ingetrokken. Doch B o q u i n u s was overtuigd,
dat dit met gezonde regtsbeginselen onbestaanbaar was. Zoo was de faculteit niet
bij magte een besluit te nemen, en moest de zaak aan de beslissing van den Rector
Magnificus worden onderworpen. De edele geneesheer T h o m a s E r a s t u s
bekleedde destijds die betrekking. Hij besliste ten voordeele van S y l v i u s en zijne
uitspraak werd door den Akademischen Senaat volkomen bekrachtigd. B o q u i n u s
werd nu als promotor aangewezen en de doctorale graad werd aan S y l v i u s plechtig
toegekend. Vruchteloos waren de pogingen door H e s h u s i u s bij de Hooge Regering
aangewend, om het genomen besluit te doen vernietigen; op mannelijke wijs
verdedigde E r a s t u s bij den Keurvorst de genomene beslissing. Doch de wrok bleef
voortleven in de ziel van den wraakgierigen aanklager, en in 1570 trof E r a s t u s de
kerkelijke ban. Hij
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
111
was beschuldigd van zamenspanning met S y l v a n u s en anderen die van Arianisme
verdacht waren. De promotie van S y l v i u s was het voorspel van de kerkelijke
beweging, die den 13 December 1572 met het onthoofden van den ongelukkigen
S y l v a n u s op het marktplein te Heidelberg eindigde.
15. Bernardus R u d o l p h u s .
Later predikant te Jemgum, in 1581 door het drijven van L i g a r i u s weggezonden
en te Bingum beroepen. M e i n e r s , II. 157.
Onder de tijdgenooten van S y l v i u s en R u d o l p h u s , die in dit zelfde jaar
werden ingeschreven door den Rector J o h a n n e s G e y s e l b a c h i u s , verdienen
opmerking:
V i t u s B o l a n t u s , J.U.D. Illustr. Princ. Dni O t t o n i s H e n r i c i a consiliis.
T i l e m a n n u s H e s h u s i u s Vesaliensis Theol. Doct.
C a s p a r O l e v i a n u s Trevirensis Jur. Doct.
M a t t h a e u s R y c h i n g e r Flander Art. Mag.
17. Johannes a S c h a g e n e t B u c h o r n .
Cf. v a n L e e u w e n , Batavia Illustrata, 1077. Voor B u c h o r n leze men: Boekhorst.
20. Eckius J e l s e m u s .
Als vermaarden tijdgenoot vermeld ik hier: Z a c h a r i a s U r s i n u s Vratislaviensis.
Tweemalen vind ik vermeld O t t o a b H o e v e l , nobilis Westphalus, illustriss.
F r i d e r i c i Elector, a consiliis.
21. Feyo S e c k i n g e .
Zoon van J o h a n S e c k i n g h e , later gehuwd met O e d t G a y c k i n g a , dochter
van A l b e r t G a y c k i n g a te Zuidhorn. Stamboek van den Frieschen Adel, I. 172.
II. 110.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |