Socialized Choices - Labour Market Behaviour of Dutch Mothers
224
Maar ze gaven ook vaak toe dat ze het onderwerp niet echt met hun moeder
hadden besproken.
De discrepanties tussen de kwalitatieve en kwantitatieve bevindingen kunnen
verschillende processen illustreren. Ten eerste zou de traditionele taakverdeling
zo natuurlijk en vanzelfsprekend voor alle gezinsleden kunnen hebben
aangevoeld, dat er geen reden was om er expliciet over te discussiëren of te
praten. Met vragenlijsten kunnen mensen zich evenwel min of meer gedwongen
voelen om specifieke antwoordcategorieën in te vullen, zelfs als ze het antwoord
niet echt weten. Uitgaande van de theorie van Ajzen en Fishbein (2005) zouden
we mogen verwachten dat moeders alleen antwoorden kiezen met sterke en
positieve associaties, die hen snel te binnen schieten.
Zo kozen ze misschien
direct het antwoord dat paste bij de via hun ouders doorgegeven waarden en
attitudes. Toch zouden de kwantitatieve resultaten ook kunnen worden verklaard
door een proces van cognitieve dissonantie: mensen rechtvaardigen hun huidige
gedrag (Festinger et al., 1956). Als de zorg voor haar kinderen en het huishouden
de belangrijkste huidige taak en/of verantwoordelijkheid van een moeder is, zou
ze - misschien ten onrechte – kunnen aannemen dat haar ouders, en haar moeder
in het
bijzonder, de zorg voor anderen ook een belangrijke waarde vonden:
waarom zou ze het zelf anders doen? Bem (1965) noemt dit het proces van ‘zelf-
overtuiging’, dat ook een product is van sociale interactie. Mensen rechtvaardigen
hun eigen gedrag met antwoorden die ze denken dat andere mensen verwachten
op basis van hun gedrag (Houd je van brood? Ik denk het wel, ik eet het altijd).
Door het retrospectieve karakter van dit onderzoek, en de cross-sectionele
onderzoeksmethoden, is het onmogelijk om de echte overgedragen ouderlijke
normen en waarden te verifiëren. Daarom heb ik onderzocht of en welke
verschillen er waren tussen de jeugdherinneringen van de diverse typen moeders.
De verhalen van moeders met een meer egalitaire
houding hadden inderdaad
een eigen karakter, en vielen op door sterke herinneringen aan de rol van hun
eigen moeder, die ofwel vrij dominant kon zijn, ofwel onwillig tegenover de
traditionele moederrol stond of daar ontevreden mee was. Egalitaire moeders
vertelden bovendien (relatief) veel verhalen over plotselinge en/of ongewenste
familiegebeurtenissen. Zo werd een derde van de respondenten, om verschillende
redenen, opgevoed door een alleenstaande
moeder die zorgde voor het
gezinsinkomen. Andere verhalen gingen over ongewone gezinssituaties –
kostschool, een alcoholische vader, een moeder met psychiatrische problemen,
dramatische gebeurtenissen met gezinsleden – waardoor zij min of meer werden
‘gedwongen’ om op te groeien als onafhankelijke jonge vrouwen. Dit in tegen-
stelling tot moeders met traditionele/adaptieve genderattitudes, die regelmatig
benadrukten dat zij afkomstig waren uit warme gezinnen en vaak vele gelukkige
en fijne jeugdherinneringen hadden.
Moeders met een egalitaire houding herinnerden zich vaak ouderlijke bood-
schappen over economische onafhankelijkheid en het belang van een beroepsper-
spectief. Het effect van een ouderlijke boodschap over economische
onafhankelijkheid werd ook gevonden in de kwantitatieve analyse.
Een dergelijke
Dutch Summary - Ingebedde keuzes, onzichtbare beperkingen
225
boodschap dient beslist als leidraad voor het leven. Dergelijke boodschappen
waren vaak afwezig in de jeugdverhalen van de traditionele/adaptieve moeders.
De kwantitatieve resultaten toonden nog wat meer opvallende discrepanties
tussen de primaire socialisatieprocessen van moeders met traditioneel/adaptieve
en egalitaire genderattitudes. Zo bleken egalitaire (persoonlijke) attitudes een
verband te hebben met de aanwezigheid van een moeder met een positieve
werkoriëntatie (ze vond het leuk om te werken of ze had graag willen werken),
wat eerder onderzoek over dit onderwerp bevestigt (Barret en White, 2002; De
Valk, 2008;
Trent en South, 1992; Van Wel en Knijn, 2006). Een meer objectief
achtergrondkenmerk, het opleidingsniveau van de moeder van de respondent, is
ook significant gerelateerd aan algemene rolopvatting van een moeder: hoe hoger
opgeleid háár moeder, hoe egalitairder de eigen rolopvatting van de respondent is.
Deze bevinding ondersteunt de sociale stratificatietheorie.
Moeders algemene rolopvattingen en -attitudes hebben vaak een subtiele en
complexe verankering in de kindertijd. Bovendien bleken er maar weinig
ouderlijke ‘schrikbeelden’ in het kwalitatieve onderzoek; het bleek relatief
zeldzaam dat moeders de noodzaak voelden om zich tegen ouderlijke - impliciete
en expliciete-verwachtingen, waarden en normen te verzetten. Dit
is op zich al
interessant en zou op een relatief stabiel cultureel tijdperk kunnen duiden in
Nederland sinds de jaren ‘70 en ‘80, waarbinnen – ondanks de toegenomen
arbeidsparticipatie van moeders – er continuïteit en conformiteit bestaat tussen de
twee generaties van huidige moeders en hun ouders. Waarschijnlijk hadden de
ouders en vooral de moeders van de respondenten van dit onderzoek al (deels) de
weg geplaveid voor hun dochters. Dit terwijl hun eigen opvoeding gedurende de
jaren ‘50 en ‘60 een heel ander ideaal voorstond: dat waren ten slotte de
gloriedagen van het ideaal van vrouwen als huisvrouwen en mannen als
kostwinner (Kloek, 2009). Toch kan het ook zijn dat
er een selectie-effect is
opgetreden. Dochters die het tegenovergestelde gedrag van hun eigen ouders
hebben ‘gekozen’, zijn misschien zelf geen moeder geworden en daarom niet
opgenomen in het onderzoek.
4
Een moeder onderschrijft meer egalitaire rolopvattingen en
attitudes wanneer ze eerder professionele en carrière-
ondersteuning heeft ervaren van significante anderen
Moeders blijven niet binnen één normatief sociaal systeem in hun leven.
Naarmate hun levens voortgaan, raken ze betrokken bij verschillende sociale
situaties of kringen. Elke sociale kring heeft zijn eigen normatieve en culturele
systeem met eigen
specifieke regels, normen en waarden. Ik was vooral
geïnteresseerd in het overgangskarakter van primaire socialisatie naar secundaire
socialisatie. Wordt dit proces gekenmerkt door herhaling en herbevestiging of
door recreatie?
De cross-sectionele onderzoeksopzet van het onderzoek is echter een
beperkende factor. Hierom heb ik ervoor gekozen om me te concentreren op de