Vervolgens kan men de 10 volle sfirot vanaf de chaze van de wereld
Brieja tot de chaze van
de wereld Jetsiera (2000 ama) nog op sjabbat gebruiken in toestanden, wanneer de
partsoefiem in de wereld Atsieloet stijgen. Wij zien, dat het aanzienlijk moeilijker is om vanaf
de chaze van de wereld Jetsiera tot de chaze van de wereld Brieja door te lopen, dan vanaf de
parsa tot de chaze van de wereld Brieja. Deze veranderingen zijn betrekkelijk.
161) En weet, dat lagere partsoefiem kunnen het licht vanuit de Zo”N van de wereld Atsieloet
niet eerder ontvangen, dan wanneer, dankzij een verzoek van lagere, alle hogere partsoefiem
van de werelden Atsieloet en A”K gadloet ontvangen. Het vernieuwen van mochien vindt
slechts uit de Oneindige wereld plaats, echter de mochien van NaRa”N
de tsadiekiem kan
men slechts van een voorafgaande partsoef ontvangen, dus van de Zo”N van de wereld
Atsielot. Daarom dient de mochien af te dalen en zich te verspreiden via alle partsoefiem, die
zich boven de Zo”N van de wereld Atsieloet bevinden, totdat die hem bereikt, en vandaar al
tot NaRa”N de tsadiekiem in de werelden BieJ”A. Wij weten al, dat in het geestelijke niets
verdwijnt, en dat het overgaan van een object van plaats tot plaats betekent niet zijn
verdwijnen op de eerste plaats, zoals het geval is in onze wereld, doch spreekt over het feit,
dat het zich degelijk op de eerste plaats blijft te bevinden ook na zijn verplaatsing op de
tweede plaats. Dat kan men vergelijken met het aansteken van een
kaars door middel van een
andere kaars, wanneer de voorafgaande kaars, door het vuur aan de tweede kaars door te
geven, blijft eveneens aan. Er bestaat een stelregel, dat het basislicht, dus de wortel, blijft op
de eerste plaats te staan, en op de tweede plaats gaat slechts een aftakking van hem over. En
dan zal je begrijpen, dat hetzelfde licht, welk via bovenste werelden doorkomt en tot NaRa”N
de tsadiekiem aankomt, blijft op elke traptrede, waarlangs het doorloopt, achter. En alle
traptreden vergroten hun
licht ten koste van datgene, wat de tsadiekiem dienen door te geven.
Een klein werk van een klein mannekke beneden wekt een enorm licht in alle werelden op. De
verdienste van de mens is dat het door hem ontvangen licht wordt als zijn persoonlijke
aanwinst geacht.
162) En van datgene, wat gezegd is, dien je te begrijpen, hoe de lagere dragen door hun
verrichtingen bij aan stijgingen en afdalingen van de partsoefiem en de werelden. Indien hun
handelingen correct zijn, dan doen zij de Ma”N stijgen en trekken het licht aan. En dan
groeien alle werelden, alle traptreden, waarlangs het licht dooloopt, en stijgen omhoog dankzij
het licht, dat zij doorgeven. Wanneer zij echter hun verrichtingen bederven,
dan wordt ook de
Ma”N geschonden. Mochien uit de traptreden en de werelden verdwijnt, en het overbrengen
van het licht van hogere werelden tot lagere ophoudt. Dat draagt bij aan het afdalen van de
werelden in hun permanente (minimale) aanvangstoestand.
Wij weten, dat niets verdwijnt. Wat het was, dat blijft. Het stijgen en het afdalen van de
werelden wordt bepaald slechts ten opzicht van de zielen, die, door hun verrichtingen te
verslechten, doen de werelden afdalen ten opzicht van zichzelf, en door goede daden te doen,
dragen zij bij aan het stijgen van de werelden. Er is niets dat in de wereld zich voordoet, wat
niet zou bijdragen aan het voortbewegen tot de correctie en de toenadering tot de Gmar
Tiekon. Elke traptrede, elke gebeurtenis, elke verrichting – dat is nog één stap tot de correctie.
Wat betekent, dat één of andere ziel bedierf? Zij
werkte aan zichzelf, wenste één of andere
geestelijke handeling te verrichten, dus op te stijgen, met de Schepper op één of andere
traptrede samen te vloeien. Zij deed Ma”N opstegen, ontving van boven licht en kracht om op
één of andere traptrede op te stijgen. Op de verworven traptrede kan zij niet onbewegelijk
blijven steken. Om één of andere beweging mogelijk te maken, voegt men haar (aan de ziel –
vert.) nog groter egoïsme toe, waarop zij voorlopig geen scherm heeft. Daarom valt zij onder
de invloed van deze lading, dus wordt bedorven. Elk vallen vindt daarvoor plaats, dat men
206
wederom krachten verkrijgt ter nieuwe stijging en om, dienovereenkomstig,
terstond een nog
groter egoïsme te ontvangen. Zo brengt men geleidelijk uit het egoïsme in het altruïsme alle
oorspronkelijke egoïstische wensen over. Baal haSoelam brengt een voorbeeld met een
koning, die, terwijl hij wenste van één hoofdstad naar een andere te verhuizen, wist niet, hoe
zijn schatten over te brengen. Daarom gaf hij aan ieder van zijn onderdanen één gouden munt.
Voor dit bedrag kon men hen vertrouwen. Derhalve, met kleine porties kon hij al zijn bezit
over te brengen. Hier zien wij een toespeling op de correctie van het gehele egoïsme middels
het verdelen ervan in kleine deeltjes en hun overbrenging in de wereld Atsieloet, waar zij
wederom in één geheel zullen samenvloeien, dus in één vat, in één gemeenschappelijke ziel.
163)Thans gaan wij ons ophelderen de volgorde van het stijgen van de 5 partsoefiem van de
wereld Atsieloet in de 5 partsoefiem van de wereld A”K, alsmede het stijgen van de 3
werelden BieJ”A in de IesjSoe”T en de Zo”N van de wereld Atsieloet, vanaf hun permanente
minimale toestand,
dus de katnoet, tot de meest hoge toestand, die slechts aan het einde van
6000 jaren in de Gmar Tiekoen kan zijn. Gewoonlijk bestaan drie stijgingen, die worden
verdeeld in grote hoeveelheid bijzondere stijgingen. Het minimale niveau van de werelden is
A”K en de BieJ”A. Het is ons bekend, dat de eerste partsoef in de wereld A”K na de Ts”B
was de Galgalta, waarop zich de 4 volgende partsoefiem van de wereld A”K bekleedden:
A”B, Sa”G, M”A, Bo”N. De siejoem raglej van de A”K bevindt zich boven het punt van onze
wereld. Om de Galgalta heen van alle kanten is het omringende licht van de Oneindige
wereld, de grootheid waarvan is het onmogelijk te meten, en er is geen einde aan. Een deel
van het algehele de Galgalta omringende licht van de Oneindige wereld komt in zijn
binnenste en heet lijn en inwendig licht.
164)Binnen de partsoefiem M”A en Bo”N van de wereld A”K bevindt zich de partsoef
TaNeHJ”M van de wereld A”K, die heet ook Nekoedot de Sa”G van de wereld A”K.
Tijdens
de Ts”B steeg de malchoet ha-mesajemet, die zich boven het punt van onze wereld bevond, in
tieferet en vestigde zich op de plaats in de chaze van deze partsoef onder het bovenste derde
van zijn tieferet. Daar vormde zich een nieuwe siejoem op het hoge licht, die kon zich niet
van deze plaats naar beneden verspreiden. Deze siejoem kreeg de naam parsa onder de wereld
Atsieloet. De sfirot van de partsoef Nekoedot de Sa”G, die onder de parsa zijn
achtergebleven, vormden een plaats voor de 3 werelden BieJ”A in de volgende volgorde: de
onderste twee derden van tieferet en tot de chaze bereidden de plaats voor de wereld Brieja.
De netsach, hod, jessod bereidden de plaats voor de wereld Jetsiera. De malchoet vormde de
plaats voor de wereld Asieja. Derhalve, de plaats voor de drie werelden BieJ”A begint vanaf
de parsa en eindigt boven het punt van onze wereld.
De parsa, dus
tieferet, heet “biena de goefa”, die onder invloed van de tsiemtsoem (beperking)
komt onder Ga”R (giemel riesjonot) de biena te staan. Men dient te onthouden, dat goef van
een partsoef, dus
tieferet, wordt in drie delen verdeeld:
het bovenste derde van de tieferet –
ChaBa”D; het middelste derde van de
tieferet – ChaGa”T en het onderste derde van de
tieferet
– NeH”J. De malchoet stijgt onder Ga”R de biena op, in de plaats, die heet “chaze”. Vanaf
deze plaats en eronder werkt de wet van de Ts”B en wordt een parsa onder de wereld
Atsieloet gevormd.
165)De vier werelden: Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja – bezetten de plaats vanaf de parsa
en tot het punt van onze wereld. De wereld Atsieloet nestelt zich onder de taboer van de
wereld A”K tot de parsa. Vanaf de parsa tot het punt van onze wereld vormde zich de plaats
voor de drie werelden BieJ”A. De toestand van de werelden A”K en ABieJ”A heet thans
permanent te zijn, en nooit zal in hen enige verkleining waargenomen worden. En in deze
toestand in alle partsoefiem en werelden is slechts het niveau Va”K zonder rosj aanwezig. En
207