46
der 't rectoraat van T
.H. VAN DEN HONERT
, den 10 September 1720, op 23jarigen
leeftijd, als student in de Geneeskunde, bij R
ENARDIJN
in de Nieuwsteeg woonachtig,
ingeschreven.
Hij was daar destijds docent en discent te gelijk. In 1730 toch getuigt hij, dat hij
in 1720 te Leiden wederkeerde om Wiskunde te onderwijzen en in de Geneeskunde
zich zelf verder te bekwamen. In Wijsbegeerte en Wiskunde heeft hij nu waarschijnlijk
onder de Hoogleeraren S
ENGUERDIUS
en '
S GRAVESANDE
gestudeerd, alsmede bij H
.
COETS
, jaren lang Lector Matheseos. In de Geneeskunde heeft hij F
REDERIK DEKKERS
,
den ouderen A
LBINUS
en vooral den grooten B
OERHAVE
kunnen hooren. Van eene
promotie in de Wijsbegeerte is geene spoor, in weêrwil zijner langdurige studiejaren
en zijne later geblekene kennis van de meeste der daaronder destijds gerangschikte
vakken.
Den 25 Januarij 1724 werd hij tot medicinae doctor bevorderd, na verdediging
eener dissertatie de vero in medicis inveniendo (over het vinden der waarheid in het
geneeskundige). Het stuk heette dissertatio medico-mathematica, was 14 bladzijden
groot, gedrukt bij Coenr. Wishoff, en voerde als motto deze woorden:
Qui rerum novit causas et tempora servat,
Temperat affectus, ordinat acta, sapit.
Zij was opgedragen aan zijnen vader, aan twee bloedverwanten (cognati), C
ORNELIUS
SCHREVELIUS
en J
OH. VAN TEYLINGEN
, leden van den stedelijken raad en schepenen,
aan zijnen peter, Burgemeester C
ONRADUS RUYSCH
en de Hoogleeraren G
ERARDUS
NOODT
(hoe kwam die er bij?) en aan H
. BOERHAVE
, zijnen promotor. De G.G., die
ach-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
47
ter de diss. een achtregelig lofvers gaf, was zeker Dr. G
ER. GORIS
, die in 1685
Medicinae Dr. werd en in 1712 te Leiden in 8vo het belangrijke boekje uitgaf: Les
délices de la campagne à l'entour de la ville de Leide.
Dit onderwerp liet Z
UMBACH
zeer wel toe zijne wiskundige kennis in dit geschrift
te pas te brengen. Geen wonder dat zich nu bij hem de praktische behandeling kwam
voegen van het theoretisch aangeleerde en deze zich bij voorkomende gelegenheid
door het uitgeven van 't een en ander begon te openbaren. Het vervolg zal ons zulks
toonen.
Drie maanden later (12 April 1724) werd hij in 't Chirurgijns Gild ingeschreven.
Na drie jaren (1727) verloor hij te Cassel zijnen vader. Of hij hem daar de oogen
mogt sluiten, blijkt niet. Wel blijkt het, dat hij zijnen vader niet vergat, maar bij elk
geschrift, waar hij zijns gedenken kon, hem vermeldde of deszelfs kennis, die hem
had voorgelicht, dankbaar indachtig was.
Omstreeks den jare 1724 schijnt hij begonnen te hebben om, even als vroeger zijn
vader, als Lector onderwijs te geven. Trouwens in een fransch blad van zijne hand,
van tusschen de jaren 1752 en 1759, waarover later, getuigt hij: ‘les mathématiques,
que j'ai eu l'honneur d'enseigner pendant 33 ans à Leiden, à plusieurs gens de guerre
et en particulier à un grand nombre de cavalliers autrichiens etc.’ Van 's morgens
vroeg tot 's avonds laat gaf hij in deze vakken onderwijs; zie de de opdragt der
Geometria practica zijns vaders, 1730. blz. 4, waarover hier onder.
Hij hield zich spoedig ook bezig met sterrekundige waarnemingen. In den nacht
van 16 op 17 November
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
48
1729 nam hij te Leiden, in 't huis eenes vriends (den Heer J
.U.D. TENTER
, Advokaat
voor 't Hof van Holland en Utrecht) een merkwaardig noorderlicht waar, waarvan
hij, onder den naam van de wonderwerken Gods, kort daarna tweederleij afdruk in
het licht gaf (beide bij mij); de eerste, eene ruwe gravure met gedrukte toelichting,
uitgegeven bij C. Wishoff, Leiden 1729, in folio, de tweede, beter gegraveerd doch
zonder toelichting; een half blad. Hij gewaagt in die toelichting van eenen brief door
hem over dit natuurverschijnsel geschreven aan zijnen peter Burgemeester R
UYSCH
,
hem noemende: ‘President Burgemeester en President der Burgerheeren (Curatoren)
van de Leidsche Akademie.’ Voorts wordt dit luchtverschijnsel door hem, uitvoerig,
in duur en uiterlijke hoedanigheid beschreven. Het schitterde den ganschen nacht.
In het volgende jaar 1730 gaf hij eene Beschrijving van weer en wind, Leiden 4to,
ons alleen kenbaar geworden uit A
RRENBERG'S
naamlijst, bl. 230.
In hetzelfde jaar gaf hij zijns vaders Geometria practica, dusverre door vader en
zoon beide in handschrift voor hunne wiskundige lessen gebruikt, nu in druk uit
(L.B. 1730, prostant apud Conr. Wishoff), terwijl hij in het voorberigt aan Curatoren
der Hoogeschool, aan wie het geschrift opgedragen is, belooft nog andere Compendia
hieraan toe te voegen. Eene belofte, waaraan hij in 1748 ook voldeed.
Omstreeks dezen tijd (29 Junij 1730) werd hij tot Stads-Geneesheer benoemd; op
eene zijner latere brochures noemt hij zich daarom Armenarts; hij kweet zich van
die verpligting tot in hoogen ouderdom. Iets later (1731) werd hij lid en welhaast
Assessor van het Collegium Chirurgi-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |