Rosj - toch - sof en wederzijdse bekleding van
partsoefiem
Pagina 50 t/m 55
50) Zoals reeds is gezegd, in elke partsoef zijn er twee malchoets: een malchoet, die een
zievoeg maakt, en een malchoet, die het binnenkomen van het licht beperkt. Als gevolg van
zievoeg dehakaa, die gemaakt wordt op de masach van de eerste malchoet, verschijnen tien
sfirot
or chozer, die stijgen van deze masach en bekleden het hoge licht, delen hem in tien
sfirot, waardoor
tien sfirot de rosj worden gevormd, dus uitsluitend de wortels, kiemen van
keliem. Vervolgens breidt deze malchoet zich uit op haar tien sfirot naar beneden van de
masach, waarbij zij zich verspreidt op
tien sfirot de goef – en dat
betekent bekleding van het
licht in de volgroeide keliem. De
tien sfirot de goef zijn in twee delen verdeeld:
toch en
sof.
De ligging van de
tien sfirot de toch is van
pe tot de
taboer, waarbinnen de lichten bekleden
de keliem. En vanaf de
taboer en eronder tot de
siejoem reglav – een plaats van het zich
bevinden van de
tien sfirot de sof en
siejoem. Dat betekent, dat de malchoet beperkt in deze
plaats de ontvangst van het licht, na het maximum te hebben bereikt, die met de gegeven
grootte van de masach overeenkomt, totdat het licht malchoet de malchoet bereikt die
helemaal niet geschikt is voor ontvangst. Deze fase heet ‘einde
van tenen der voeten van de
partsoef’. Vandaar en eronder bevindt zich een lege ruimte zonder licht (
chalal panoej). Beide
typen van tien sfirot toch en sof dalen uit de
tien sfirot de rosj, en beide zijn ingevoegd in de
malchoet. Deze malchoet maakt een zievoeg, daar zij kracht heeft voor een bekleding van
or
chozer op
or eljon.
Daar is ook de kracht van de masach, die het licht niet toelaat om in de malchoet binnen te
komen, maar doet
or chozer stijgen. En deze twee krachten in het hoofd zijn alleen wortels, de
kiemen van keliem. Maar dan komt in werking de eerste kracht – de kracht van bekleding
vanaf
pe tot de
taboer in de
toch van partsoef. En de tweede kracht die de ontvangst van het
licht beperkt - beperkende kracht , komt in werking in de
tien sfirot de sof van
siejoem vanaf
de taboer en eronder tot het einde van tenen der voeten van de partsoef. Indien men de gehele
partsoef,
dus rosj, toch en sof als één geheel beschouwt, als gemeenschappelijke tien sfirot,
dan zien wij, dat rosj overeenkomt met de
sfirot kether, chochma en
biena (afgekort KaChaB;
naar andere indeling –
ChaBa”D: chochma, biena en
daat)),
Giemel riesjonot, Ga”R. Toch,
dus de ruimte vanaf pe tot de
taboer, overeenkomt met de sfirot
chessed, gvoera, tieferet –
ChaGa”T. En sof, dus de ruimte vanaf de taboer en eronder overeenkomt met de sfirot
netsach, hod, jessod en malchoet (NeHJ”M – wordt uitgesproken als ‘Nehiem’ – vert.).
Zoals reeds is gezegd, de wetenschap Kabbala is kenmerkend door het feit, dat zij opereert
middels haar bijzondere taal: formules, bepalingen, aanduidingen en grafieken. Het Licht –
dat is een waarneming van het hoge genot. Vervolgens
deze waarneming gradueert in
verschillende delen naar hoeveelheid en kwaliteit. Vandaar, dat er vijf lichten NaRaNCha”J
zijn, elk waarvan, op zijn beurt, is nog verder verdeeld in zijn eigen vijf lichten. Elk ervan
hangt van datgene, in welke waarneming wordt het waargenomen, in welke wens, van welke
91
eigenschap en kwaliteit is deze wens, welke richting, welke zijn zijn keuzevermogens. Verder
wordt gesproken over het verband tussen de eigenschappen van de ontvanger, klie, sensor en
de gevoelsinformatie, welke hij gewaarwordt. Of, anders gezegd, alle gevoelsinformatie
wordt vertaald naar een streng
wetenschappelijke grondslag, alleen met behulp waarvan kan
men deze gevoelens beschrijven. Daarom noch de psychologie, noch de psychiatrie kunnen al
deze graduëren, omdat bij hen ontbreekt juist dit wiskundige hulpmiddel. Elke mens in een
gegeven situatie reageert op zijn manier, er is geen éénduidige aanpak. Maar in de Kabbala
wordt de wens, die door de Schepper geschapen is, volledig geopenbaard. Aan alles wordt de
meest precieze definitie en beschrijving gegeven. Er wordt een universele methode gegeven
voor de bepaling van het gehele Heelal. Wanneer de mens zich op één of ander bepaald
niveau bevindt, dan kan hij zijn handelingen opmeten naar hoeveelheid en kwaliteit t.o.v.
degene, die op dat niveau al geweest was en hem beschreef. Elk deeltje in het heelal sluit in
zich in één of andere sfira iemands anders deeltje in. Daarom kan elke mens in één of ander
van zijn individueel gevoel een ander mens waarnemen, dus hem in zichzelf insluiten, of
zichzelf in hem insluiten. Op die manier door zichzelf, zijn bron
middels de Kabbala te leren
kennen, begrijpt de mens tevens andere mensen en het hele Heelal.
De wens, dus de
bchiena dalet, bevindt zich vanaf
pe tot
siejoem, dus dat is
toch en
sof de
goef van een geestelijke partsoef
. Afhankelijk van zijn scherm verdeelt hij zichzelf in twee
delen. Maar aanvankelijk stoot hij al het licht af en zei, dat in geen van zijn wensen hij wenst
hem te ontvangen. Op dat moment verspreidt zich in de malchoet
or chassadiem. Vervolgens
in hem verspreid wordt de wens om één of ander deel van het licht omwille van de Schepper
te ontvangen. Wat betekent de ontvangst omwille van de Schepper? Laten wij een voorbeeld
nemen uit onze wereld. Laten wij zeggen, dat er een mens is, aan wie je iets aangenaams
wenst te doen. Indien hij te weten komt, dat je iets omwille van hem deed,
dan zal je een
zeker voordeel ervan behalen zoals eerbetoon e.d. Maar in de geestelijke wereld daarentegen,
noch ik zelf, noch degene, aan wie ik iets aangenaams wens te doen, mogen erover te weten
komen. Laten wij zeggen, dat een mens vroeger alles in zich wenste op te nemen. Vervolgens
wenst hij niets voor zichzelf te ontvangen. Nog later ontstaat in hem een wens om alles aan
een ander te geven, om hem naar zijn zin te maken. Deze fase heet
bchienat biena. Wanneer
de mens zich in deze toestand bevindt, dan komt in hem
or chassadiem binnen, dus een
genieting van het geven. Maar degene, aan wie die mens
wenst iets aangenaams te doen, zegt:
“Als je daadwerkelijk mij plezier wil doen, dan ontvang!”. Je dient nu te handelen, a.h.w.,
tegen je vorige wens om te geven en te beginnen omwille van hem te ontvangen. En dat te
doen is zeer ingewikkeld. Je bent niet in staat om opeens al je wens om te geven te gebruiken
voor het ontvangen omwille van een ander. Het is erg moeilijk om omwille van een ander te
ontvangen. Je dient nu te handelen in de richting van je oorspronkelijke egoïsme, dus te
ontvangen, maar met een intentie, die omgekeerd is aan de egoïstische – om omwille van de
gevende te ontvangen. Daarom kan men ontvangen omwille van de gevende alleen
geleidelijk. Wij zien het in het voorbeeld met de Galgalta, die ontving alleen in toch, maar sof
bleef leeg, en daar verspreidde zich
or chassadiem. Chalal panoej – dat zijn egoïstische
wensen, waarop geen scherm aanwezig is. Maar zij zullen verschijnen alleen na de verbreking
van de keliem. De Galgalta functioneert volgens de wet van Ts”A. Verder zullen wij
bestuderen
de opbouw van de partsoefiem naar de wet Ts”B (
Tsiemtsoem Beth). Alle
elementen, die daar ontstaan, zullen invloed hebben op de menselijke ziel.
51)Het is nog nodig om te weten, dat de Ts”A was uitsluitend op or chochma verricht, dat
zich in de klie bevond, dus in de wens om te ontvangen, welke in de bchiena dalet beëindigt.
Juist op deze bchiena was een tsiemtsoem verricht en een masach gevormd. Maar op or
chassadiem was helemaal geen tsiemtsoem, omdat zijn klie – dat is de wens om te geven,
92