biena,
netsach –
dat is de eigenschap van de Z”A zelf,
hod – dat is gelijkenis van de
malchoet,
en
jessod – de som van alle eigenschappen. Dus
, tieferet in de Z”A is biena. Indien wij haar
ook nog dwars zouden verdelen, dan zou het blijken, dat zij bestaat tevens uit
kether,
chochma, biena (dus KaCha”B),
chessed, gvoera, tieferet (dus ChaGa”T) en
netsach, hod,
jessod en
malchoet (NeHJ”M, wordt uitgesproken als [nehiem] – vert.). Indien deze
sfira
tiferet zou verdeeld zijn in één derde en twee derden, dan zou het blijken, dat het licht alleen
tot de bovenste derde van de
tieferet aankomt, maar eronder verspreidt het zich niet. De
plaats, waar de scheiding tussen de “gevende” vaten (dus de biena) en de vaten van ontvangst
(dus de malchoet) plaatsvindt, heet
parsa. De wensen KaCha”B-ChaGa”T heten “G”E” –
altruïstische wensen. De wensen NeHJ”M, dus egoïstische keliem, heten
ozen (onderste
derde van de tieferet),
netsach, hod, jessod zijn
chotem, en de
malchoet heet
pe. En al dat bij
elkaar heet
ACha”P (
ozen, chotem, pe).
Nu kan de schepping werken alleen met G”E, maar met de keliem, waarin
een bijmengsel van
het egoïsme (ACha”P) aanwezig is, kan zij niet werken. De
Tsiemtsoem Beth is de bron van
onze zielen.
De Thora, hoofdstuk BERESJIET, begint juist van dit moment. Vanaf dit
moment beginnen wij langzamerhand te spreken over de menselijke ziel, maar voordien was
er zelfs geen wortel van de schepping. Daarvoor was het nodig, om eerst de Ts”A te maken,
vervolgens af te dalen tot de Nekoedot de Sa”G, een Ts”B te maken, verbreken alle goede en
slechte eigenschappen, hen te vermengen en te beginnen een volkomen nieuw systeem op te
bouwen, welk uit het goed en het kwaad zou bestaan, dus rechte en linke lijnen, of het
systeem van reine en onreine werelden. Wij spreken nu over de Ts”B. De malchoet stijgt in de
biena. Een stijging betekent iets verhevens, geestelijks. De biena,
dus de eigenschappen van
de Schepper, dient eerst tot zo’n niveau af te dalen, dat zij zich met de eigenschappen van de
malchoet gelijk stelt. Dus, zich dermate “te bederven”, dat zij aan de eigenschap om voor
zichzelf te ontvangen gelijk gaan stellen. Hoe kan dat gebeuren? De malchoet verdeelt de
biena in G”E en ACha”P, door zich tussen hen te plaatsen, en beïnvloedt het onderste deel
van de biena (Za”T de biena) zodanig, dat zij qua eigenschappen aan de malchoet gelijk
wordt, dus zij wenst om te ontvangen. Het hogere deel van de biena (Ga”R) blijft steeds
altruïstisch. Dat heet juist de Ts”B. De Schepper bewust “bederft” de biena, dus Zijn
eigenschap, opdat zij aan de eigenschap om te ontvangen gelijk zou worden, ermee zou
samenvloeien en opdat de biena de malchoet geleidelijk zou aantonen, hoeveel Zijn
eigenschappen beter zijn, en de moeite
waard zijn om ze over te nemen, door zich
langzamerhand achter de Schepper naar boven voort te bewegen.
Boven de malchoet bestaat de mogelijkheid van keuze in het aanwenden van intentie omwille
van het geven. Onder het niveau van de heerschappij van de malchoet zo’n mogelijkheid
ontbreekt. Wij vinden dus, dat indien de malchoet in de
biena steeg, bestaat vanaf de
biena en
naar beneden geen keuze, en alle bchienot, eigenschappen, die zich onder biena bevonden,
vielen in de macht van egoïstische wensen. Laten wij nogmaals het stijgen van de malchoet in
de biena bekijken in grote lijnen. Is het mogelijk dat bij de biena opeens de wens om te
ontvangen ontstond? Eerst laten wij het begrip
tet riesjonot uiteenzetten, dus negen bovenste
sfirot en de malchoet in het algemeen. (Baruch Ashlag gaf een volgend voorbeeld: een mens
heeft
keliem die ogen, oren, neus, mond heten, waarin het gezichtsvermogen, gehoor, reukzin
en spraak verhuld worden. Natuurlijk, dat deze keliem zeer relevant zijn, want als ogen
beschadigd zijn dan kan de mens niet zien, als oren beschadigd zijn – niet horen. Maar soms
weigert de mens van de mogelijkheid om zijn zintuigen te gebruiken. Wanneer vindt dat
plaats? Als de mens gaat slapen. Het blijkt dus, dat wanneer een mens een genieting wenst te
ontvangen via zintuigen, dan maakt hij er gebruik van. En wanneer hij van rust wenst te
genieten, dan weigert hij om ze te gebruiken. Dienovereenkomstig zien wij, dat de echte klie
101
is de wens om genieting te ontvangen,
en zintuigen zijn geen keliem, maar dienen slechts de
wens om te genieten – vert.). Neden bovenste sfirot zijn in overeenstemming met ons
voorbeeld gezichtsvermogen, gehoor, reukzin, spraak, dus licht en klie en elk soort licht
bekleedt een met hem overeenkomstige klie, maar de
keliem van de eerste negen sfirot zijn
geen echte keliem, omdat klie is de wens om genieting te ontvangen en deze bevindt zich
uitsluitend in de malchoet, maar deze keliem zijn slechts nodig voor het bekleden van licht
daarin naar het voorbeeld van gezichsvermogen, gehoor e.d. Wie ontvangt dan een genieting
van de eerste negen
sfirot? De wens om te ontvangen, die ‘malchoet’ heet. Nu keren wij terug
tot de vraag over het stijgen van de malchoet in de biena.
Is het mogelijk, dat een oor een
wens om te nemen zou ontvangen? Alles, waar wij hier over spreken heeft betrekking tot
datgene, wat de malchoet via de eerste negen sfirot ontvangt. Vanaf de Tweede Beperking en
verder bevat de malchoet slechts de helft van de
sfira biena en hoger.
60)De Tsiemtsoem Beth heet ook tsiemtsoem NeHJ”M de A”K (indien men de partsoef
Galgalta in tien sfirot zou verdelen, dan zou de
rosj Ga”R, ofwel KaCha”B zijn.
Toch –
ChaGa”T, en sof – NeHJ”M), omdat de Nekoedot de Sa”G die daar beëindigden, waar ook de
partsoef Galgalta, dus boven het punt van onze wereld. Nu, bij de stijging van de malchoet in
de biena en hun gezamenlijke actie, beëindigen zij onder de
taboer van de Galgalta in de
tieferet de goef van de Galgalta waar de malchoet naar steeg, die verspreiding van het licht
beperkt. En onder de malchoet is een lege plaats gevormd absoluut
zonder licht op de plaats
van de egoïstische wensen
NeHJ”M de Sa”G, die zich beperkten en van het licht
leegmaakten.
ACha”P de rosj de Sa”G scheidde zich van G”E en begon een rol van goef te
vervullen. De tien
sfirot de rosj stijgen van
niekvej ejnajem ( de grens tussen
Ga”R de biena
en Za”T de biena) en erboven, en eronder vormde zich de
goef, welke slechts een kleine
straling kan ontvangen, die uit het hoofd komt. Deze tien sfirot, die ontstonden als gevolg van
een
zievoeg dehakaa in
niekvej ejnajem de Sa”G, heten tien sfirot van de wereld Nekoediem.
Zij daalden naar beneden van de
niekvej ejnajem af en namen hun plaats onder de taboer van
de wereld A”K. Daar verdeelden zij zich in
rosj en
goef. De plaats, waaronder
or chochma
zich
nu niet kan verspreiden, heet
parsa. De wereld Nekoediem heet een uitwendig deel. De
inwendige sfirot heten
partsoef M”A en
Bo”N van de wereld A”K.
Waarom eigenlijk vond de
Tsiemtsoem Beth plaats? Het gaat erom, dat wanneer de Nekoedot
de Sa”G, die in feite
Za”T de biena voorstellen, dus de vaten, waar de Z”A en malchoet zich
met een verzoek om licht aan wenden, en die gereed zijn dit licht naar beneden over te
brengen, daalden onder de taboer af en daar de
NeHJ”M der Galgalta tegenkwamen (met zeer
grote wensen
dalet/giemel, die qua eigenschappen dicht bij die van de
dalet/dalet of de
Essentie der Schepping, waren), namen de
Nekoedot de Sa”G de wensen van
NeHJ”M de
Galgalta over.
Maar er ontbrak
hen aan een geschikt scherm, en daarom ontstond de mogelijkheid, dat de
Nekoedot de Sa”G het licht omwille van eigen genieting zouden ontvangen. Om dat te
voorkomen, steeg de malchoet (die Ts”A verrichtte) in de tieferet (dus
biena de goef),
waardoor zij de vaten van ontvangst van de gevende vaten af haakte. Nu kunnen de Nekoedot
de Sa”G niet voor zichzelf genieten. Dat is dan juist de Ts”B. In de Malchoet van de
Oneindige wereld zijn tien
sfirot KaCha”B, ChaGa”T en
NeHJ”M. Na de Ts”A kan men
gebruikmaken van negen eerste sfirot en erin zoveel licht omwille van de Schepper
ontvangen, als de schermkracht het toelaat. En alleen de malchoet kan het licht niet
ontvangen: zij heeft slechts
or chozer (weerkaatsend licht). De
Tsiemtsoem Beth stelt
aanvullende voorwaarden. Nu kan men helemaal geen
or chochma ontvangen, zelfs niet
omwille van de Schepper. Nu kan men slechts geven, waardoor men een genieting ontvangt
102