216
1864, te midden van de debatten in de Tweede Kamer, naar IJsselstein. De koorts,
die hem van tijd tot tijd kwelde, en die in zijn uiterlijke gedaante sporen had
achtergelaten, overviel hem weder den volgenden dag aldaar, zoodat hij dadelijk
naar Beukenrijk terugkeerde, en daags daarna geneeskundige hulp van Dr. P
ENNING
ontving, waarbij later (Zaturdag) op diens verlangen nog die van Prof. L
ONCQ
uit
Utrecht werd ingeroepen, daar de toestand van
VAN HEEMSTRA
zorgelijk werd door
zwakte, hevige koorts en benaauwde borst. Zijn hoofd bleef evenwel helder; hij, die
zoo midden uit zijn werk was gerukt, kon niet nalaten om nog de handelingen der
vergadering na te gaan en daarover zijn gevoelen te kennen te geven. Telkens, wanneer
men aanraadde het zwakke ligchaam met staatszaken nu toch niet te vermoeijen,
zeide hij: ‘Mijne hersenen zijn nog gezond en niet stram.’ Een uur vòòr zijn overlijden
(dat op Dingsdag 20 December 1864 des morgens te half tien uur plaats had) werd
hem het gevaarvolle van zijnen toestand door beschreide hem innig liefhebbende
oogen medegedeeld. Eerst geloofde hij het niet; ‘Ben ik dan waarlijk zoo gevaarlijk’,
zeide hij, ‘is er geen hoop op herstel?’ En toen dit snikkend ontkend werd, zeide hij
met dezelfde bedaardheid, waarin hij altijd zich bewogen had in gewigtige
oogenblikken, en die hem ook thans niet verliet: ‘Welnu, ik ga naar den Hemel, en
daar is het ook goed32.’
Zoo sterft alleen de brave man! Neen, de braven sterven niet. Als ook eens het
geslacht
VAN HEEMSTRA
zal uitgestorven zijn, dan zal de geschiedschrijver van die
dagen ook dien naam kunnen plaatsen bij die, welke wij in den aanvang van ons
levensberigt als uitgestorven vermeldden, maar hij zal er bijvoegen, dat Mr. S
CHELTE
Baron
VAN HEEMSTRA
daaraan een luister toevoegde, die nog lang daarvan afstraalde.
Leeuwarden, 27 Augustus 1865.
Mr. J
. DIRKS
.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
217
A a n t e e k e n i n g e n .
1. Stamboek, I. bl. 167-171. Nalezing, bl. 5. II. bl. 106-109.
2. Dien dank, alsmede dien voor vele andere mij ter hand gestelde bouwstoffen,
breng ik bij dezen aan mijnen vroegeren Franeker commilito, Mr. B
ALTHAZAR
THEODORUS
Baron
VAN HEEMSTRA
te Leiden, in wiens rijke verzameling van charters,
papieren, oudheden, genealogiën, familiewapens, enz. zoo vele andere, vooral voor
Friesland, belangrijke stukken zijn te vinden.
3. Aan het einde van het Voorberigt aan mijne Kinderen, waarin W
.H. VAN
HEEMSTRA
de redenen ontvouwt, die hem noopten schriftelijk hun zijne
Levenslotgevallen mede te deelen, slaakt hij de bede: ‘Dat het Hem, die alle onze
lotgevallen regelt en met wijsheid bestuurt, zal mogen behagen u eenen beteren en
gelukkiger tijd te doen beleven en nimmer die rampen te doen ondervinden, als
waaraan ik door getrouwheid aan mijn vaderland en het doorlugtig huis van Oranje,
ten slagtoffer heb gestrekt.’
4. Het Stamboek noemt ze aldus, II. bl. 108, op: Volmacht ten Landsdage; Lid van
de Provinciale Rekenkamer, 1770; Premier te Bolsward en Houtvester van Friesland.
5. C
ORNELIS SCHELTINGA
Baron
VAN HEEMSTRA
, later Maire van Oenkerk, en
eindelijk Militiecommissaris en Lid der Provinciale Staten van Friesland, overleden
30 Januarij 1820.
6. Freule C
ECILIA JOHANNA VAN HEEMSTRA
, geboren op Vogelzang-State 18 April
1767, huwde Jonker W
ILLEM ANNE VAN HAREN
, zoon van O
NNO ZWIER
, den dichter
en staatsman.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
218
7. Te weten Mr. S
CHELTE
, Mr. B
ALTRAZAR THEODORUS
, geboren 14 Aug. 1809 en
F
RANS JULIUS JOHAN
, geboren 13 Julij 1811. Uit dit huwelijk sproten later nog Mr.
S
IMION PETRUS
, geboren 6 October 1815, en W
ISKJE
, geboren 9 Mei 1825, overleden
19 November 1863. Zie Stamboek, I. bl. 170.
8. Eene aanteekening getrokken uit denzelfden brief pro memoria, hoe het er toen
in Groningen uitzag onder het Fransch despotisme. ‘Wat de komst van de K.K.
(Kozakken?) betreft, daar geloof ik niets van; J
AN WILLEM
is op dit moment voor de
Raad van recrutering, voor weinige dagen kwam een bode aan mijn huis op last van
den Maire, met order van den Onderprefect om H
ENRI VAN IDSINGA
, N
o
. 45 als
conscript van 1809 tegelasten, zich op de eerste orders vaardig te houden om te
marcheren, 't welk ons allen zeer affligeerde, doch alles liep na veel omwegen en
chicanes goed af; - 't hospitaal wordt vol - dagelijks ziet men ongelukkigen zonder
armen en beenen langs de straat - een naar vooruitzigt voor de uittrekkenden - de
overgeblevenen sterven aan de Bossche ziekte, pijn in de ingewanden, rheumatische
ziekte of ongesteldheid in de hersens. Men zegt 170 gevangenen zijn hier in hechtenis
door de politie gezet, 's nachts is het op straat met vrolijkheden zeer rumoerig; men
zegt er rijden patrouilles, best is 't, men de voorzigtigheid betrachte.’ - Ware het hier
de plaats, men zou nog vele bewijzen kunnen aanhalen voor het godsdienstig karakter
en den christelijken inborst van J
OHANNA VAN IDSINGA
; zij heeft hare kinderen met
de christelijke beginselen opgevoed, die over haar geheel aanwezen zulk een
liefelijken glans verspreidden tot in haren hoogen ouderdom.
9. Grootvader. Dat was: Jonker W
ILLEM HENDRIK VAN HEEMSTRA
,
Postmeester-Generaal van Friesland, Grietman en Dijkgraaf van Kollumerland en
Nieuwkruisland, eerst Lid van de Provinciale daarna van de Gedeputeerde Staten
van Friesland, geboren 1696, overleden op Vogelzang-State 1775. Zie Stamboek, I.
bl. 169.
10. Zie Koevordens verlossing in 1814, herdacht in 1864, door A
.L. LESTURGEON
.
Koevorden 1864, bl. 18 en volgende. W
. EEKHOFF
, Friesland in 1813 in de Vrije
Fries IV. l. bl. 290-292, en het uittreksel afzonderlijk daaruit gedrukt getiteld: W
ILLEM
HENDRIK
Baron
VAN HEEMSTRA
in 1813, 8 bl. 12
mo
. October 1863, en een gedrukt
vers in plano. De dankbare ingezetenen in en om Koevorden aan den dapperen
Kommandant Jonker W
ILLEM HENDRIK VAN HEEMSTRA
.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
219
11. Uit een in het fransch geschreven brief (23 October 1828) aan zijnen broeder
B
ALTHAZAR
blijkt, dat S
. VAN HEEMSTRA
zijnen tijd in Groningen wel besteedde.
‘J'ai ici une bonne portion de collèges, Le matin à 8 et à 9 heures le code: à 10 jus
gentium, à 11 jus criminale, à midi jus publicum: me voici donc occupé jusqu'á une
heure: en outre encore la médicine forensis, pandectae, responsiones et oratorie, et
puis il faut écrire ici, comme je ne l'ai jamais encore vu ni entendu. C'est autre chose
qu'a Franeker. Mais je suis très content ici: la vie d'étudiant à Groningue et la
conversation avec les étudiants me plaisent bien. Les dimanches (soirs) j'ai une
réunion fixe avec V
EGILIN, BEYMA
et
VAN DER KOOI
. S'il est possible, je veux encore
faire l'examen cette année, mais pour cela il me faut encore bien travailler etc.’
12. De zes kinderen van
VAN HEEMSTRA
zijn: J
OHANNA BALTHAZARINA
, gehuwd
met Mr. W
ILLEM LEONARD VOORDUIN
, te 's Gravenhage, Commies-Chef van het
Bureau van Statistiek ter Provinciale Griffie van Zuid-Holland. W
ILLEM HENDRIK
,
overleden te Groningen 1838. S
ARA MARIA
, gehuwd met Jhr. E
DUARD VAN CITTERS
,
te 's Gravenhage, Adjunct-Commies bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
C
ECILIA JOHANNA
, gehuwd met J
OHAN PIETER IDUS BUTEUX
, Lid van Gedeputeerde
Staten van Zeeland. W
ILLEM HENDRIK
, overleden te 's Gravenhage, 28 Maart 1848,
en C
ORNELIS GERARD SCHELTE
, thans 2e Luitenant bij het Regiment rijdende
Artillerie.
13. De geest was in Friesland voorbereid door het verschijnen in October 1843
der brochure van Mr. B
. ALBARDA
, 's Volks heil, de hoogste wet. Deze kundige en
welsprekende regtsgeleerde had destijds zeer grooten invloed op de Friezen. In 1848
werd hij te Leeuwarden, Franeker en Dokkum tot lid der Tweede Kamer gekozen
en viel te Sneek in herstemming. Le Temps wijst hier, 27 Julij 1844, te regt op, en
na den korten inhoud der brochure gegeven te hebben zegt hij: ‘Telle fut la semence
qui jetée sur un terrein fertile, doit plus tard produire d'heureux fruits - les résultats
abondent, nous n'avons plus qu'à les énumerer.’ Het blad wijst ook nog op de in Junij
1844 verschenen Proeve van Grondwetsherziening van Jr. Mr.
DE HAAN HETTEMA
,
beoordeeld in zijn nummer van 13 Junij 1844, als een teeken van den geest des tijds
in Friesland, die trouwens genoegzaam uit de requesten, in 1845 aan de Tweede
Kamer uit Friesland tot grondwetsherziening ingediend, kan blijken: zie b.v. Prov.
Courant 1845, n
o
. 57, 59. Leeuwarder Courant 1845, n
o
. 22, 34, 38;
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
220
en vooral de verklaring in de Leeuwarder Courant 1848, n
o
. 30.
14. Dezelfde exceptie van niet ontvankelijkheid stelt Le Temps l.l. zich voor, dat
het toenmalig Ministerie zoude stellen. ‘Que dira-t-on cette fois de l'expression de
la volonté nationale qui arrive au gouvernement par la voie légale? Les États des
provinces n'ont-ils pas le droit de porter au pied du trône l'expression de leurs besoins
et les voeux des sujets du Roi?’ En met het oog op de andere in den tekst vermelde
exceptie van het vroegere individueele karakter der grondwetsherziening-petitiën
vraagt hij: ‘Sont-ce (les États de Frise) encore des novateurs, des idéologues, des
opérateurs sans mission, des médicastres, des factieux enfin ces hommes de coeur
et d'action, ces hommes de religion et d'espérance, ces membres des États Provinciaux
de la Frise? etc.’
15. Zie onder anderen Leeuwarder Courant, 1844 n
o
. 92. over de stemmingen I-V;
n
o
. 93. over die van 28 tegen 26 leden; n
o
. 97, over de eindbeslissing met 35 tegen
20. Ook
VAN HEEMSTRA
was onder de 7, die aanteekening in de notulen verzochten,
dat zij zich met dit voorstel niet hadden vereenigd. Op 23 November was hij een der
27 tegen 26, die het ontwerp van wet tot verbetering van den accijns op het geslagt
verwierpen.
16. Hij gaf vijf gronden van algemeene afkeuring op. Zie Handelsblad, (19 Junij
1845). ‘1
o
. De onvolledigheid der stukken en bescheiden tot juiste beoordeeling der
begrooting. 2
o
. Gemis van goede comptabiliteit. 3
o
. Terzijdestelling van het
Grondwettelijk voorschrift van art. 125. 4
o
. Te hooge opvoering der middelen en 5
o
.
de post van Onvoorziene Uitgaven als blijk van vertrouwen op de Regering. Na de
jongste verklaring over de Grondwetsherziening kon hij dat blijk niet geven. De
Regering kon zich nu niet meer verschuilen achter het mom der vrijzinnigheid. Het
was dan ook tijd om met open visier in het strijdperk te treden en eene krachtige
houding tegenover de Regering aan te nemen. Of zou men gelden moeten toestaan
aan den Minister van Justitie tot betaling welligt van verspieders voor de burgers,
die van hun Grondwettig regt gebruik maakten? (! !) Of zou het zijn voor den Minister
van Oorlog om het stelsel van behoud door kracht der bajonetten vol te houden? De
waarborgen nopens de Oost-Indische geldmiddelen beduiden niets. Op hetzelfde
oogenblik b.v. dat het Athenaeum te Franeker wordt afgeschaft, schenkt men uit de
koloniale kas de middelen om te Delft een andere akademie te stichten. - (Grievend
was dit inderdaad toenmaals.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
221
Een Athenaeum, dat in 1830 nog 62 studenten telde, ‘een kweekschool tevens voor
professoren aan de hoogescholen, die eenige weinige duizenden guldens jaarlijks
aan den lande kostte, liet men door de vacatures van Hoogleeraren onbezet te laten
aan de tering sterven.)’Aan zulk een schijnbegrooting kon hij dus zijne goedkeuring
niet hechten.’
17. In de Leeuwarder Courant, 1848. n
o
. 83, te vinden.
18. Het verzoek werd met vergunning des Konings, den 29 September openbaar
gemaakt. Zie Staats-Courant, n
o
. 229.
19. Het pensioen van
VAN HEEMSTRA
beliep maar ƒ 762.
20. Hoe hevig de strijd was, kan daaruit blijken, dat van de 654 kiesgeregtigden,
508 hunne stemmen uitbragten, als ook uit de gedrukte blaadjes van 3 en 4 November
aan de stemgeregtigden gerigt.
21. Zie b.v. de artikelen in de Provinciale Friesche Courant, 1849, n
o
. 88 en 98.
22. Er werden 1534 stemmen uitgebragt; tusschen (n
o
. 2) Dr. W
.R. VAN HOËVELL
,
(707) en (n
o
. 3) Mr. A
.F. JONGSTRA
(542) moest herstemd worden.
23. Van den heer Mr. C
.W. MOORREES
, Griffier der Staten van Utrecht, dien wij
daarvoor bij dezen openlijk onzen dank betuigen.
24. Ware dat werk tot stand gekomen, het zoude een einde hebben gemaakt aan
de sedert eene eeuw bestaande geschillen over waterafvoer, en tevens zouden de
landen aan en in de nabijheid van het kanaal gelegen daardoor een middel van
communicatie hebben verkregen; eene uitgebreide oppervlakte lands zoude zijn
verbeterd, en welvaart en vertier door die geheele streek verspreid. De raming was
ƒ 500,000, waarin door de Provincie Utrecht voor ƒ 150,000 en door Gelderland ƒ
100,000 zou worden bijgedragen. De geteekende naauwkeurige plannen zullen bij
eene latere hervatting van den arbeid te stade komen.
25. Zie Mr. J
.G.A. BOSCH
, Koning W
ILLEM
III binnen Utrecht, Verslag der
feestelijkheden, Utrecht 1853, met 1 pl. Het nieuwe volkslied bij den intogt, 14
September, Utrecht, J
.J.H. KEMMER
. Welkomstgroet, Utrecht bij J
.H. SIDDRÉ
. De
Utrechtsche jongens bij denzelfden. Chassinet-Verzen en Opschriften, bij denzelfden
en de lithographiën van P
.W. VAN DE WEYER
. De intogt van Z.M. W
ILLEM
III binnen
Utrecht en het feest in de nieuwe baan te Utrecht. Ook verscheen in 1854 een portret
van
VAN HEEMSTRA
,
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
222
dat echter niet zeer gelijkende is;
VAN HEEMSTRA
is daarop te jong voorgesteld. Het
is, met een korte levensschets door L
.E. BOSCH
, geplaatst in de Utrechtsche
Volksalmanak voor 1855.
26. Zie Utrechtsche Courant, 1 April, 10 en 18 Mei 1858. Gedeputeerde Staten
boden hem een kristallen beker met zilveren deksel en voetstuk aan. De ambtenaren
van het provinciaal bestuur een zilveren tafelmilieu, de burgemeesters der provincie
Utrecht een paar prachtige zilveren schenkbladen benevens twee schenkkannen.
27. Van onzen Leidschen Akademievriend Mr. S
. VAN DER SWALM
, Griffier der
Staten van Zeeland.
28. Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1857,
Levensb. bl. 64.
29. Bij de stemming over de interpellatie
DE BRAUW
, 27 April 1860, die zulk een
onverwachte wending nam, bevonden wij ons in Amsterdam.
30. Zie het Dagblad van Zuid-Holland April, Zondagsblad, 22/29 April, en voor
latere ophelderingen, over de wezenlijke waarde van de aanvrage der Concessie 's
Hage-Gouda, hetgeen 9 Jan. 1865 in de Eerste Kamer werd medegedeeld in het
Dagblad van Zuid-Holland 10 Januarij en 16/17 Julij 1865.
31. Handelsblad, 30 Julij. ‘Ofschoon wij nu niet deze wet van zoodanig bewind
bekomen (!) als wij gewenscht hadden, wij geven eer wien eer toekomt, en prijzen
dus de energie en rondborstigheid, door de Regering, vooral door den Minister van
Binnenlandsche Zaken bij de verdediging van het ontwerp aan den dag gelegd.’ En
in het N. Amst. Handels- en Effectenblad las men het volgende: ‘Voor den Minister
van Binnenlandsche Zaken is de aanneming van het voorstel met zoo groote
meerderheid eene groote zelfvoldoening. Er zijn in het Ministerie mannen, voor
welke een ieder hoogachting gevoelt, en onder hen behoort in de eerste plaats die
Minister. De heer
VAN HEEMSTRA
heeft de spoorwegzaak niet tot hefboom genomen
om eene portefeuille magtig te worden, en het moet dus wel zijne overtuiging zijn
geweest, die hem heeft doen medewerken tot het voordragen van staatsspoorwegen.
Op hem rustte bovenal de taak, om de Tweede Kamer tot de aanneming te bewegen,
en hij heeft die op uitmuntende wijze vervuld. De Minister heeft met nadruk en met
kennis van zaken alles gezegd, voor wat hij van zijn standpunt en in zijn stelsel tot
aanprijzing van zijn voorstel kon bijbren-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
223
gen. Ook zij, die dat stelsel niet of slechts gedeeltelijk beamen, zullen moeten
erkennen, dat de Minister het met talent heeft verdedigd. Hij heeft daarenboven met
waardigheid en kalmte zijn standpunt gehandhaafd, en zijne verklaring, dat hij het
voorstel zou intrekken, indien het amendement op art. 1 door den heer T
HORBECKE
en 13 medeleden voorgesteld, ware aangenomen (verworpen met 46 tegen 25) bewees,
dat hij met overtuiging zijne taak bepleitte. Dat bewijst ook zijn slotwoord bij de
discussie van het amendement P
OORTMAN
enz.’
32. Het stoffelijk overschot werd den 23
sten
met stille plegtigheid te Utrecht aan
de aarde toevertrouwd. In een hoogst gepaste toespraak bragt zijn vriend en
hoogschatter,
VAN DOORN
, Commissaris des Konings van Utrecht, een regtmatige
hulde aan den overledene, die door Mr. B
. TH.
Baron
VAN HEEMSTRA
, als diens
oudsten broeder beantwoord werd. Talrijk waren de bewijzen van belangstelling van
hoog en laag in den lande aan de familie
VAN HEEMSTRA
in dit smartelijk en
onverwacht sterfgeval bewezen. -
VAN HEEMSTRA
werd in Junij 1860, toen hij Minister
van Binnenlandsche zaken was, tot Lid van de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde benoemd.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |