Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865 bron



Yüklə 3,07 Mb.
Pdf görüntüsü
səhifə150/166
tarix23.11.2017
ölçüsü3,07 Mb.
#12140
1   ...   146   147   148   149   150   151   152   153   ...   166

167

H

URGRONJE



, als substituut-griffier van 't Hof van Zeeland overleden, D

.H.P. ABBING

,

later gestorven als rector der latijnsche school te Kampen, C



.C. ROËLL

, ook reeds

overleden als referendaris voor de medische zaken te 's Gravenhage, en D

.J. VAN


STEGEREN

, rector aan 't Gymnasium te Arnhem. Met dezen hield hij zaturdagsavonds

een vriendschappelijke bijeenkomst, welke hij nog in de praefatie zijner Dissertatie

en in zijne brieven uit Moréa met genoegen herdenkt. ‘Herinnert gij u nog wel’, zoo

schrijft hij

1

, ‘hoe wij in Utrecht, onze Alma Mater, ettelijke jaren lang, des



Zaturdagsavonds uren achtereen konden plakken? Dat was een tijd, niet waar? Wij

zorgden dan tegen het uur van scheiden en dachten aan geen slaap, alsof wij vreesden,

dat wij door uitéén te gaan iets van ons genoegen en nut zouden verliezen.’ Zijn

vriend 


VAN STEGEREN

 leidde zijne zoo even genoemde Atheensche brieven met een

hartelijke voorrede bij het publiek in.

Bij het Utrechtsche eeuwfeest in 1836 vervulde hij een eerste rol als

ceremoniemeester, voorts was hij rector van den Senaat en commissaris der Societeit,

en bij de reünie van oudstudenten in 1861 ontving hij als president en redenaar de

reünisten en sprak tot aller genoegen. Toen de Belgische opstand losbarstte, was

A

NDREAE



 een der eersten, die in jeugdige opgewondenheid voor het vaderland de

wapens wilde opvatten en als vrijwilliger bij de Friesche Schutterij dienst wilde

nemen. Zijn voogd, de heer H

UBER


, destijds als kapitein der derde kompagnie eerste

bataillon eerste afdeeling friesche schutterij te Woerden in bezetting, wist hem

evenwel te doen begrijpen, welk tijdverlies hij hierdoor zoude lijden, zonder

individueel nut te doen, dat daartegen zou kunnen opwegen.

Zijne studiën waren op ruime schaal aangelegd, vooral sedert hij, onder de leiding

van B


IRNBAUM

, zich met de be-

1

Eenige brieven uit Moréa en Athene, bl. 154.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



168

werking zijner dissertatie bezig hield en aan de nasporingen in de archieven wijdde.

Die verhandeling

1

, het belangrijkste wat A



NDREAE

 geschreven heeft, getuigt dan ook

van zeer groote geleerdheid en stalen ijver in het bestuderen van de bronnen en de

literatuur het onderwerp betreffende. Hij geeft daarin eerst een overzigt over de

literatuur van de geschiedenis van het municipaalregt en vermeldt vervolgens de

bekende controverse, of de municipale instellingen in de middeleeuwen van

Romeinschen of van zuiver Germaanschen oorsprong zijn. De geschiedenis van het

Friesche municipaalregt kan een belangrijke bijdrage leveren tot de beslissing dezer

vraag; het is toch bekend, dat geen der Germaansche stammen de voorvaderlijke

regten en instellingen meer getrouw en zuiver heeft bewaard dan de Friesche stam;

blijkt het nu, dat ook in het Friesche municipaalregt sporen van Romeinschen

oorsprong aanwezig zijn, dan zoude de kwestie ten gunste van hen moeten worden

beslist, die de middeleeuwsche municipale instellingen althans ten deele uit het

Romeinsche regt willen afleiden. Tot dit resultaat komt nu ook A

NDREAE

. In het


tweede hoofdstuk geeft hij een uitvoerig chronologisch overzigt over de Friesche

regtsbronnen in het algemeen, de lex Frisionum, de zeventien keuren en vier en

twintig landregten, de overkeuren, het privilegie van K

AREL


 den Groote en de

Upstalboomsche wetten, de wenden en de zes en dertig zendregten, en de bijzondere

Friesche regten. Dit gedeelte der verhandeling zou men eene externe geschiedenis

van het Friesche regt kunnen noemen. Het derde en vierde hoofdstuk zijn meer

bepaald aan de geschiedenis van het municipaalregt gewijd; het eerste behandelt

1

Specimen historico-juridicum inaugurale de origine juris municipalis frisici. Traj. ad Rhen.

1840. 495 pp. 8

o

. Een register op deze dissertatie, 44 blz. in folio groot, berust in hdschr. op



de Bibliotheek van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


169

den oorsprong der municipale instellingen, het laatste de verdere ontwikkeling,

waarbij de onderscheidene privilegiën aan Friesche steden gegeven, uitvoerig

besproken worden.

Het zou mij te ver voeren, wanneer ik hier meer in bijzonderheden ging treden en

eene kritische waardering van deze uitvoerige verhandeling wilde leveren; dit kan

van den biograaf niet worden verwacht, en ik meen, dat het gegeven beknopt overzigt

voldoende is, om de belangrijkheid van den arbeid te doen inzien. Niet alleen hier,

maar ook in het buitenland trok het werk de aandacht. Het werd met lof aangekondigd

in de Revue de Bibliographie analytique, n

o

. 8, Août, 1840, Paris, p. 680, in de Revue



étrangère et française de legislation, Janv. 1842, Paris, p. 73, en in Frisia, Zeitschrift

zur Belehrung und Unterhaltung, 1842. n

o

. 11. S. 44, alle welke aankondigingen



vertaald werden overgenomen in den Algemeenen Konst- en Letterbode 1841, n

o

.



11, bl. 170 tot 172, 1842. n

o

. 15, bl. 235 en 1843. n



o

. 8, bl. 126. Wanneer evenwel

in de eerstgenoemde aankondiging het werk geroemd wordt als een bewijs, hoe hier

te lande destijds het Latijn even zuiver en met even groote gemakkelijkheid

geschreven werd als, de moedertaal, en de referent er zich op beroept tot betoog

zijner stelling over het nuttige eener latijnsche behandeling van dergelijke

onderwerpen, dan kan ik mij daarmede minder goed vereenigen dan met het gevoelen

van B


ERGSON

 in de Revue de legislation, die zijne aankondiging met deze woorden

besluit: ‘Zoo de verhandeling iets te wenschen overlaat, zou het zijn, dat de schrijver

het resultaat zijner studiën niet in eene nieuwe taal heeft uitgegeven; en dat het niet

met die levendigheid en dien schitterender stijl is voorgedragen, welke bij den heer

VON SAVIGNY

 in Duitschland met de diepste en uitgebreidste geleerdheid gepaard

gaat. Dan voorzeker zou dit werk een algemeenen ingang vinden bij een talrijk

publiek, dat belang stelt in den voortgang der historische wetenschap.’

Zoo trad dan A

NDREAE

 in 1840, na een wel besteden



Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


Yüklə 3,07 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   146   147   148   149   150   151   152   153   ...   166




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə