Socialized Choices - Labour Market Behaviour of Dutch Mothers
216
Mensen ervaren vaak de gevolgen van elke stap op het gebied van onderwijs of
werk in de rest van hun leven. De beslissingen zijn gebaseerd op - naast de
persoonskenmerken (opleiding, religie, inkomen, etc) en externe omstandigheden
- de algemene opvattingen en persoonlijke attitudes van mensen zelf.
56
Mensen
ontwikkelen hun algemene opvattingen en persoonlijke attitudes vooral tijdens
hun kindertijd. Zij staan dan bloot aan het gedrag, de waarden
en normen en
attitudes van hun ouders of opvoeders en maken die eigen (internaliseren).
Ervaringen en sociale interacties in hun latere leven kunnen de intensiteit van
deze opvattingen en attitudes veranderen, maar de onderliggende aanname van
deze studie is dat ze niet gemakkelijk worden bijgesteld in een tegengestelde
richting.
Het is evenwel niet alleen belangrijk om te begrijpen
dat opvattingen en
attitudes zijn gevormd, ontwikkeld en bestendigd binnen verschillende sociaal-
relationele contexten. De motivatie achter deze studie is ook: te begrijpen
hoe
sociale achtergronden de opvattingen en attitudes (en
daarmee hun
arbeidsurenwens) van moeders hebben beïnvloed en welke waarden en attitudes
zijn doorgegeven en gecontinueerd. Anders gezegd, er wordt gezocht naar de aard
van microsocialisatieprocessen die de diverse arbeidsurenwensen van
Nederlandse moeders kunnen hebben beïnvloed.
De centrale vraag van dit onderzoek is:
Kunnen specifieke (micro) socialisatieprocessen de huidige verschillen tussen
algemene rolopvattingen, persoonlijke gender- en arbeidsattitudes en arbeids-
urenwensen van Nederlandse moeders verklaren en hoe hebben die arbeids-
urenwensen op hun beurt invloed op het arbeidsmarktgedrag van moeders?
De antwoorden op deze vraag worden in deze samenvatting aan de hand van de
vier hypotheses uitgewerkt. Naast het samenvatten van de belangrijkste
bevindingen van de studie, zet ik ook de overeenkomsten en verschillen tussen en
de voor- en nadelen van de twee gehanteerde onderzoeksmethoden (kwalitatieve
interviews en kwantitatieve surveyanalyse) uiteen. De kwantitatieve bevindingen
zijn gebaseerd op statistische analyses op een aselecte steekproef (respons 935)
van moeders (met tenminste een thuiswonend kind van 12 jaar of jonger) die
online een enquête hebben ingevuld. En de kwalitatieve bevindingen
zijn naar
voren gekomen uit 39 interviews onder een diverse groep moeders in Amsterdam.
De vier hypotheses in deze studie zijn:
56
Onder
algemene rolopvatting versta ik wat mensen in het algemeen een geschikte rolverdeling
vinden tussen de vader en moeder binnen een gezin.
Persoonlijke genderattitudes verwijzen naar
wat iemand de ideale rolverdeling vindt binnen het eigen gezinsleven (Hakim, 2000, 2003a, en
2003b).
Dutch Summary - Ingebedde keuzes, onzichtbare beperkingen
217
1.
De feitelijke arbeidsparticipatie van een moeder is gebaseerd op het
aantal uren dat ze wil werken.
2
Het gewenste aantal werkuren van een moeder wordt beïnvloed door
haar algemene rolopvatting en persoonlijke gender- en arbeidsattitudes.
3
De rolopvatting en gender- en arbeidsattitudes van een moeder zijn
beïnvloed door ouderlijke socialisatie tijdens de kindertijd.
4.
Een moeder onderschrijft meer egalitaire rolopvattingen en attitudes
wanneer ze eerder professionele en carrière-ondersteuning heeft
ervaren van significante anderen.
1
De feitelijke arbeidsparticipatie van een moeder is gebaseerd
op het aantal uren dat ze wil werken
Het eerste doel van deze studie is om de verschillende keuzes die moeders maken
met betrekking tot werk te kunnen verklaren vanuit hun verschillende
arbeidsurenwensen. Arbeidsmarktparticipatie
kan worden gesplitst in de
beslissing om te gaan werken of thuis te blijven enerzijds en het gewenste aantal
werkuren anderzijds. De verwachte relatie tussen arbeidsurenwensen en
arbeidsmarktgedrag heeft, zoals gezegd, overeenkomsten met de Theorie van
Gepland Gedrag van Ajzen en Fishbein (1973, 1991, 2005). Ajzen (1991)
erkende dat het meeste gedrag, en dat geldt waarschijnlijk vooral voor het aantal
werkuren, voor een deel afhangt van andere factoren die
niet met intentie of
motivatie te maken hebben, zoals de beschikbaarheid en mogelijkheden van
noodzakelijke bronnen, bijvoorbeeld tijd, geld, vaardigheden en medewerking
van anderen (Ajzen, 1991, p. 182). De erkenning dat gedrag is gebaseerd op
(externe) factoren, zoals de verdiencapaciteit en professionele en sociale
netwerken, komt overeen met micro-economische en sociologische theorieën die
veelal de sociale context en beperkingen benadrukken
waarbinnen gedrag plaats
vindt (Becker, 1965; Cunningham et al., 2005; Reynolds, 2003; Tomlinson,
2006).
Allereerst toonde de kwantitatieve analyse aan dat het gewenste aantal
werkuren de enige factor is die een significante relatie heeft met de vraag of de
moeder werkt of niet (hoofdstuk 4). Geen van de achtergrondkenmerken van de
moeder (bijvoorbeeld leeftijd, opleiding, religie, haar partners inkomen) had een
direct effect op haar beslissing om te gaan werken, hun invloed werd telkens
gemedieerd door het gewenste aantal werkuren. Voor het aantal gewerkte uren
speelden de achtergrondkenmerken wel een rol, zoals
de leeftijd van de moeder
(tot de leeftijd van 44 daalde het aantal gewerkte uren, daarna steeg het weer), het
inkomen van haar partner, het opleidingsniveau en hoe gelovig ze was. Toch was
ook het gewenste aantal werkuren verreweg het sterkst gerelateerd aan het aantal