Socialized Choices - Labour Market Behaviour of Dutch Mothers
218
uren dat de moeder in werkelijkheid werkt. De arbeidsurenwens lijkt hiermee een
goede voorspeller van arbeidsmarktgedrag.
Het kwalitatieve onderzoek onthulde ook een ander beeld (hoofdstuk 3). De
geïnterviewde thuisblijfmoeders hadden in het algemeen een voorkeur voor een
kleine parttime baan, maar ze waren niet in staat om die arbeidsurenwensen in de
praktijk te brengen. Ze werden hierbij geremd door eerdere slechte
werkervaringen, vaak een groot aantal kinderen, hardwerkende echtgenoten of
door hun onzekerheid of ze in staat waren deze beperkingen te overwinnen.
Verder had hun arbeidsverleden vaak een
ad hoc en lukraak karakter, zonder een
duidelijke motivatie en zonder consistentie in hun eerdere opleidings- of
beroepskeuzen. Het niet op elkaar aansluiten van de wensen en het gedrag van
thuisblijfmoeders is interessant en kon niet met de kwantitatieve analyse worden
aangetoond, doordat er in het lineaire model een hoge mate van overeenkomst
was tussen arbeidsurenwensen en gedrag. De bevindingen bevestigen evenwel
eerder onderzoek over dit onderwerp (Portegijs et al., 2008b; Risman et al., 1999;
Thompson, 1989).
“Women who face blocked mobility or other problems, are
‘pushed’ toward domesticity” (Risman et al., 1999, p.323)
.
2
Het gewenste aantal werkuren van een moeder wordt
beïnvloed door haar algemene rolopvatting en persoonlijke
gender- en arbeidsattitudes
Het tweede doel van de studie was om de relatie tussen de algemene rolopvatting
en persoonlijke attitudes aan de ene kant en haar
arbeidsurenwensen aan de
andere kant aan het licht te brengen. De tweede hypothese van dit onderzoek is
vooral gebaseerd op eerder sociologisch onderzoek dat heeft aangetoond dat, om
arbeidsmarktgedrag van vrouwen te begrijpen, we haar relevante attitudes ten
aanzien van werk en de ideale taakverdeling tussen mannen en vrouwen binnen
het gezin in het onderzoek moeten betrekken (Beets, Liefbroer en de Jong
Gierveld, 1997; Hakim, 2000, 2003a-d; Hooghiemstra, 2000; Marks en Houston
2002a; Portegijs 2008b; Risman et al. 1999). Onder algemene rolopvatting versta
ik wat mensen in het algemeen een geschikte rolverdeling vinden
tussen de vader
en moeder binnen een gezin. Persoonlijke genderattitudes verwijzen naar wat
iemand de ideale rolverdeling vindt binnen het eigen gezinsleven (Hakim, 2000,
2003a, en 2003b). Persoonlijke genderattitudes blijken een sterkere relatie te
hebben met arbeidsmarktgedrag dan algemene rolopvattingen (Cloïn, 2010;
Hakim, 2003a; Marks en Houston, 2002a; Risman et al., 1999). Door de beide
variabelen in de analyse van het arbeidsmarktgedrag van Nederlandse moeders op
te nemen, kan hun relatieve invloed worden vergeleken. Een persoonlijke
arbeidsattitude wordt in dit onderzoek aangeduid als de persoonlijke motivatie om
naar betaald werk op zoek te gaan en te blijven werken.
Dutch Summary - Ingebedde keuzes, onzichtbare beperkingen
219
Persoonlijke gender attitudes en algemene rolopvatting
De kwalitatieve en kwantitatieve bevindingen bevestigen de verwachte relatie
tussen persoonlijke gender- en arbeidsattitudes en arbeidsurenwensen (hoofdstuk
3 en 4). Wanneer het ideaal van de moeder is om het leeuwendeel van de
onbetaalde zorg en huishoudelijke taken voor haar rekening te nemen, terwijl haar
partner voltijd werkt, dan is haar gewenste aantal uren aanzienlijk lager dan
wanneer haar ideaal een gelijke verdeling van betaald en onbetaald werk tussen
haar en haar partner is. Het gewenste aantal werkuren van een moeder is in
mindere mate gerelateerd aan haar algemene rolopvatting. De resultaten zijn in
overeenstemming met eerder onderzoek. Wat men geschikt en
mogelijk acht voor
anderen, vindt men niet altijd ideaal voor zichzelf. Algemene rolopvattingen
kunnen vaag zijn, inconsistent met plannen die mensen zelf hebben of ingegeven
door sociale wenselijkheid (Ajzen en Fishbein, 2005, p.176; Hakim, 2003c, p.63;
Marks en Houston 2002b, p.322; Smithson en Stoke, 2005).
Het onderzoek laat ook zien dat moeders hun arbeidsurenwensen niet
gemakkelijk aanpassen aan de feitelijke omstandigheden. Dit blijkt uit het feit dat
de aanwezigheid en het inkomen van een partner geen effect had op de
arbeidsurenwensen van de moeder. De leeftijd van de moeder en het aantal
kinderen hielden wel verband met haar arbeidsurenwens. Oudere moeders wilden
meer uren betaald werk in vergelijking met jongere moeders, waarschijnlijk
omdat hoe ouder
haar kinderen zijn, hoe meer tijd een moeder over heeft om te
werken. We zagen evenwel dat haar daadwerkelijke aantal gewerkte uren kleiner
is dan dat van jongere moeders. Dit resultaat weerspiegelt mogelijk dat de
gevorderde leeftijd van de moeder het moeilijker maakt om haar arbeidsurenwens
in praktijk te brengen, als gevolg van haar daadwerkelijke, of in de ogen van haar
werkgever, afgenomen productiviteitsniveau.
De resultaten tonen ook aan dat op zijn minst een deel van moeders arbeids-
urenwens ontstond voordat zij toetrad tot de arbeidsmarkt.
Zo heeft de
aanwezigheid van een werkende moeder op 12-jarige leeftijd, een directe invloed
op de huidige arbeidsurenwensen van haar volwassen dochter. De invloed van
een moeder met betaald werk in de kindertijd blijkt bovendien groter dan eerdere
studies lieten zien (Cloïn, 2010; Lut, Van Galen en Latten, 2010; Sanders, 1997;
Van Putten et al., 2008). Er is namelijk ook een verband gevonden tussen het
gegeven dat de respondent op 12-jarige leeftijd een werkende moeder had, en
haar huidige opvattingen en gender- en arbeidsattitudes.
Opvattingen en attitudes
die een belangrijke relatie vertoonden met de hedendaagse arbeidsurenwens van
moeders.
Ook de kwalitatieve resultaten laten zien dat moeders met een voorkeur voor
een relatief klein aantal werkuren (16-24 uur), relatief traditionele/adaptieve
gender opvattingen en attitudes hebben.
57
In andere woorden, het vaak als hun
57
In de interviews kon geen duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen traditionele en adaptieve
attitudes. Traditionele/adaptieve attitudes behelzen dat als ‘normaal’ wordt beschouwd dat de