Socialized Choices - Labour Market Behaviour of Dutch Mothers
232
kleine deeltijdbanen hebben, hun activiteit op de arbeidsmarkt moeten
intensiveren. Het heftige publieke debat dat op gang kwam nadat deze politieke
doelstelling bekend was gemaakt, toont aan dat het idee dat vrouwen de ‘plicht’
hebben om economisch zelfstandig te zijn, de meeste Nederlanders niet aanstaat.
Misschien is het vooral de bemoeienis van de overheid met de ‘vrije keuze’ waar
men moeite mee heeft, omdat men ervan uitgaat dat mensen prima in staat zijn
om hun identiteit te kiezen en manier van leven in te richten.
Ondanks deze
reacties, wil de Nederlandse overheid de totale werkzame beroepsbevolking tot
80 procent verhogen in 2020. Enkele resultaten van dit onderzoek kunnen in het
licht van dit beleid relevant zijn.
Ten eerste blijkt uit de studie dat vrouwen die onder meer werken om econo-
misch zelfstandig te zijn - 30 procent van de Nederlandse moeders – vaker werk
hebben en meer uren werken in vergelijking met moeders voor wie economische
onafhankelijkheid geen motivatie is. Bovendien herinneren moeders die waarde
hechten aan hun economische zelfstandigheid,
zich vaak dat hun ouders hen
impliciet of expliciet stimuleerden om financiële autonomie te bereiken. We
kunnen er dus van uitgaan dat de motivatie voor economische zelfstandigheid bij
moeders vaak al sterk is ingeprent tijdens hun jeugd, via verbale
overtuigingskracht en/of ouderlijke (onbedoelde) mentale codes. Dit betekent niet
dat boodschappen die vrouwen later in hun leven ontvangen over het belang van
financiële onafhankelijkheid geen effect hebben. In lijn met de resultaten van dit
onderzoek verwacht ik echter dat deze boodschap het meest effectief is in de
adolescentie of in de vroege volwassenheid. In het verlengde
hiervan is ook
relevant dat het onderzoek het belang heeft aangetoond van de
beroepskeuzebegeleiding door leerkrachten in relatie tot de huidige egalitaire
houding van vrouwen en dus hun voorkeur voor relatief meer uren werk. Dit leidt
tot de conclusie dat de steun van de leerkrachten tijdens de vroege volwassenheid
(hoewel leraren zelf hun rol wel eens onderschatten) bepalend en blijvend kan
zijn in het leven van mensen. Door jonge vrouwen te helpen bij hun beroepskeuze
kunnen leerkrachten vrouwen stimuleren in hun beroepsambities en deelname aan
de arbeidsmarkt. Hun ondersteuning zal nog meer aan
kracht winnen als zij jonge
vrouwen ook duidelijk maken waarom financiële autonomie belangrijk is.
Ten slotte is er de niet onbelangrijke rol van leidinggevenden op het werk.
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat het mechanisme van genderspecifieke
lage verwachting van leidinggevenden met betrekking tot de werkambities van
moeders, leidt tot een terugtrekking van moeders uit de arbeidsmarkt. Mijn
onderzoek laat zien dat wanneer een moeder bij de invulling van haar werk wordt
gesteund door haar leidinggevende (of andere mensen op het werk) dit haar
egalitaire opvattingen en attitudes kan versterken. Steun van leidinggevenden
draagt dus op een indirecte manier bij aan het stimuleren van moeders activiteiten
op de arbeidsmarkt. In dit licht is het belangrijk dat werkgevers of
leidinggevenden moeders aanmoedigen om op werkterrein het
beste uit zichzelf
te halen. Ik geloof dat dergelijke persoonlijke interacties een creatief en
transformerend effect kunnen hebben. Ze kunnen helpen de als vanzelfsprekend
235
References
A
Aarts, H., Custers, R., & Marien, H. (2009). Priming and Authorship Ascription: When
Nonconscious Goals Turn Into Conscious Experiences of Self Agency.
Journal of
Personality and Social Psychology, 96 (5): 967-979.
Aboim, S. (2010). Gender Cultures and the division of labour in contemporary Europe: a
cross-national perspective.
The Sociological review, 58 (2): 172-196.
Allana, A., Nargis, A., & Sherali, Y. (2010). Gender in Academic Settings: Role of
Teachers.
International Journal of Innovation, Management and Technology, 1 (4):
343-348.
Ampofo, A. (2001). “When Men speak Women Listen”: Gender
Socialization and Young
Adolescents’ Attitudes to Sexual and Reproductive Issues.
African Journal of
Reproductive Health, 5 (3): 196-212.
Arbuckle, J. L. (2010).
User’s Guide IBM SPSS® Amos™. Chicago: IBM.
Ajzen, I., & Fishbein, M. (1973). Attitudinal and normative variables as predictors of
specific behaviours.
Journal of Personality and Social Psychology, 27 (1): 41-57.
Ajzen, I. (1991). The Theory of Planned Behavior.
Organizational Behavior and Human
Decision Processes, 50: 179-211.
Ajzen, I., & Fishbein, M. (2005). The influence of attitudes on behaviour. In Albarracín,
D., & Johnson, B. T. & Zanna, M. P. (Eds.),
The Handbook of Attitudes (173-221).
Mahwah, NJ [etc.]: Erlbaum.
Axinn, W., & Thornton, A. (1993). Mothers, Children, and Cohabitation: The
Intergenerational Effects of Attitudes and Behavior.
American Sociological Review,
1993, 58 (2): 233-246.
B
Blaffer Hrdy, S. (2000).
Moederschap. Utrecht: Het Spectrum B.V.
Barret, A. E., & White, H. R.(2002).Trajectories of
Gender Role Orientations in
Adolescence and Early Adulthood: A Prospective Study of the Mental Health Effects
of Masculinity and Femininity.
Journal of Health and Social Behaviour, 43 (4): 451-
468.
Bandura, A. (1977).
Social Learning Theory.
Englewood Cliffs: Prentice-Hall.