Kabbala het inzicht geeft in het gehele Heelal en in de krachten,
die de gehele wereld
besturen. Ook komen zij tot een conclusie, dat slechts deze kennis de mensheid van haar
dreigende catastrofen zal redden.
Tot de Kabbala komen mensen, die geen voldoening in al het aardse meer vinden en zij hopen
met haar hulp antwoorden te krijgen op datgene, wat hen zo onrustig maakt. In de naaste
toekomst (Rav M. Laitman voorspelt binnen 5 jaar) zullen miljoenen mensen de Kabbala
bestuderen. Wie de Kabbala vandaag bestudeert zal haar aan de massa’s in de toekomstige
generaties onderwijzen.
In de loop van zijn leven veranderen de intenties van de mens zich onophoudelijk. Van
dierlijke wensen, dus wensen om zich in deze wereld materieel beter in te richten, uit alles
zijn voordeel te trekken tot het streven naar het bevatten van de geestelijke werelden en
vervolgens het streven naar de geestelijke verheffing.
Geleidelijk aan door het bestuderen van de Kabbala verschuift
de mens zijn wensen van deze
wereld naar de geestelijke, opdat de geestelijke wereld zich voor hem zal openen en hij erin
zal kunnen vertoeven. Zijn eigenschappen verschuiven zich naar meer onzelfzuchtige. Een
egoïstisch vat (klie), is zeer klein en kan in zich niet al deze genieting insluiten, die de
Schepper aan ons had weggelegd. Door zelfzuchtige wensen in onbaatzuchtige te veranderen,
vergroten we onbeperkt de omvang van onze klie van ontvangst. Daarin kunnen wij alle
geestelijke informatie ontvangen.
Er bestaat een foutieve mening, dat, als een mens met het geestelijke bezig is, laat staan als hij
zich al op een zekere geestelijke traptredetrede bevindt, dan moet
hij uiterlijk als het ware
"zweven" en "niet van deze wereld" zijn. Geen zogenoemde negatieve eigenschappen kunnen
in hem dan merkbaar zijn. Maar in werkelijkheid verheft een mens zich innerlijk tot het
geestelijke in die mate in welke hij juist in onze wereld "afzakt", dus zijn eigen egoïsme
onderkent en de omvang ervan beseft. Een verheffing gebeurt door het feit, dat in de mens
zijn zelfzucht in een nog grotere mate onthuld wordt. Door dit te corrigeren verheft de mens
zich afhankelijk van de mate van de gerealiseerde correcties op een hoger niveau.
Hoe hoger de mens is, des te meer zelfzuchtige eigenschappen in hem zijn. Maar deze worden
gecorrigeerd. Mijn Rav was een buitengewoon grote kabbalist. Daarbij kon hij zich vele
malen meer irriteren of zich verheugen dan een gewoon mens. Wij zijn allemaal uit het
egoïsme opgebouwd. Dat is onze bouwstof. Deze en slechts deze bouwstof schiep de
Schepper en het gehele Heelal bestaat uitsluitend uit dit elastische
materiaal waaruit alles is
opgebouwd. Wij kunnen niet het egoïsme
zelf maar slechts zijn gebruik corrigeren. De mens
zal door zich te corrigeren
niet de zelfzuchtige klie van zich afhaken (d.i. een vat voor het
ontvangen van genieting, begrip en inzicht).
Integendeel, deze klie wordt door de geestelijke
ontwikkeling in de mens steeds groter en hij wordt veranderd en zal zich verbeteren.
Een kabbalist kan men niet aan zijn uiterlijk herkennen. Het zijn allemaal energieke
doelgerichte mensen. Zij nemen geen afstand van deze wereld en verhullen zich niet. In de
geestelijke vooruitgang van een kabbalist schuilen zich vele verlokkingen en er vallen hem
vele onaangenaamheden ten deel. Niets wordt om niets gedaan. Alles wordt alleen ter verdere
vooruitgang gedaan. En wat in de onderhavige geestelijke traptrede hem gegeven wordt, dient
hij meer met zijn hart (geloof) dan met zijn verstand (kennis) aan te nemen.
5
Een mens die niets in deze wereld nodig heeft, van alles is vervreemd - zo'n mens
kan niet
vooruitgaan. Naar mate een mens zich meer en meer met de Kabbala bezighoudt, wordt hij
steeds egoïstischer en slechter. Zijn negatieve eigenschappen duiken op. Op het moment, dat
de negatieve eigenschappen voor hem ondraaglijk worden, zal hij zich gedwongen voelen de
Schepper om hulp te smeken, zodat hij van zijn hebzucht bevrijd wordt zodat de open plaats
door het altruïsme ingenomen kan worden. Hij ziet zelf duidelijk, hoeveel hij vanwege zijn
egoïstische trekken verliest. Maar wie dat nog niet inziet, kan zelfs
niet geloven dat een mens
tot een dergelijk verzoek kan komen. Vandaar dat in de Kabbala van voortjagen geen sprake
kan zijn en die is dus geen harde opvoedingmethode is. Men leidt alleen een leerling naar het
besef van negatief effect als gevolg van zijn egoïstische eigenschappen en dat middels het
waarnemen van een tegenpool: de eeuwigheid en volmaaktheid; dat zijn negatieve
eigenschappen in positieve worden omgezet, opdat zij met de hoge geestelijke eigenschappen
te rijmen zullen zijn – en dat kan slechts de Kabbala. In de Thora zijn er twee gedeelten: het
openlijke (onthulde) en het verhulde (geheime). Het openlijke deel van de Thora spreekt over
de mechanische naleving van Voorschriften. Het wordt "onthulde" genoemd omdat het
duidelijk zichtbaar is, hoe de mens het uitvoert. Dit gedeelte van
de Thora wordt dan ook door
de massa’s nageleefd.
Op dit gedeelte bestaat daarom een beperking om "niets eraan toe te voegen en niets ervan af
te doen". Zoals het verboden is bijvoorbeeld om nog meer schouwdraden (
tsietsiet) aan vier
uithoeken van een kledij toe te voegen. Of nog een mezoeza op de deurpost vast te maken. Of
om voedsel
daar onder het microscoop te toetsen, waar het aangegeven is, dat het met een
bloot oog dient te gebeuren, e.d. Wie de essentie van de Thora en het doel van haar
overhandiging aan de mens in deze wereld in de regel niet kent, overdrijft juist in
mechanische uitvoeringen…
Het tweede, verhulde gedeelte van de Thora spreekt
over de intentie (kavana) in alle
handelingen. Alleen kavana kan een menselijke handeling in het
omgekeerde doen veranderen
zonder het natuurlijke egoïsme te onderdrukken, maar er juist gebruik van te maken. Daar de
intentie van een mens door zijn omgeving niet te zien is, heet het kavana onderwijzende
gedeelte van de Thora het "geheime" gedeelte ofwel de Kabbala. Deze naam wordt
aangewend omdat deze wetenschap leert ons hoe alles te ontvangen (
lekabbel), wat door de
Schepper aan de mens is weggelegd.
Juist in dat deel van de Thora is een voortdurende toeneming van de intentie gewenst. En hoe
groter de intentie is, hoe beter gaat de mens de geestelijke wereld bevatten. Met name de
grootte van zijn
kavana is de maat voor de mens om de
hoge wereld te kunnen gaan
waarnemen. Vanaf de meest lage traptrede van het heelal tot de meest volle intentie; van het
pure egoïsme tot de hoge traptrede van het heelal - de volledige samenvloeiing met de
Schepper.
Gedurende 6000 jaar dalen naar onze wereld verscheidene typen zielen af : van de zuiverste -
in de eerste generaties, tot de meest verdorven - in onze tijd. Voor de correctie van de eerste
zielen was zelfs de Thora niet nodig. Het feit van hun bestaan op deze aarde zelf was voor
deze zielen al een voldoende correctie. Dat komt, omdat het proces van het zich steeds
ophopende leed tijdens het bestaan van de ziel in het lichaam van onze wereld,
in elke ziel tot
het besef leidt, dat het noodzakelijk is om de geestelijke wereld in te treden nog gedurende het
leven in deze wereld.
6