hij niet in staat. Conclusie:
vat heet niet degene, die veel heeft, maar integendeel, degene, die
zich in een uiterste verwijdering bevindt. En hij heeft generlei band met het licht. terwijl hij
slechts voor zichzelf ontvangt en generlei wens om te geven heeft, dermate, dat hij
gedwongen wordt om slechts te geloven in het bestaan van een zulke wens…Een mens
gewoon niet in staat om te begrijpen, waarvoor hij dient te streven naar het geven. Wat is dan
de zin van het verschijnen van een zulk vat, dat zelfs geen vonkje licht heeft, en dat zich in de
uiterste verwijdering van de Schepper bevindt? Dat is daarvoor nodig, opdat men zijn werk
omwille van
het geven zou kunnen beginnen, voorlopig nog met niet-echte voorwerpen
(speelgoedjes). Baal haSoelam brengt een zulk voorbeeld. Vroeger was alles duur, en daarom
leerde men de kinderen eerst op een zwart bord te schrijven met een krijt, opdat zij konden het
onjuist geschrevene wissen, en slechts aan degenen, die al geleerd had om correct te schrijven,
overhandigde men het echte papier. Zo ook wij: eerst geeft men ons speelgoedjes, en als wij
tot onze wens de intentie omwille van de Schepper zullen leren toevoegen, dan zullen wij het
ware licht kunnen zien. Daarom is klie in
een zulke toestand geschapen, om ons tot het ware
arbeid aan te leren. Alle handelingen vóór het verschijnen van zielen worden door de
Schepper verricht, waarmee Hij aan zielenvoorbeeld geeft – hoe zij dienen te handelen.
Bijvoorbeeld, hoe leert men schaken? Men maakt zetten voor degene, die leert schaken en zo
leert hij. Daarin is de zin van de volgorde van het neerdalen van de werelden van boven naar
beneden. De Schepper verricht alle handelingen, die tot de hoge traptredetreden behoren, en
tevens alle verrichtingen voor de schepselen. Vervolgens breekt de tweede fase aan, wanneer
de zielen beginnen zelfstandig van beneden naar boven te stijgen.
Maar wij streen voorlopig nog naar speelgoedjes, en niet naar het geestelijke,
en het licht, dat
in de Thora is besloten, van ons verhuld. Want hadden de grote genietingen aan de mens
geopenbaard, dan zou hij ze niet omwille van de Schepper kunnen ontvangen. Baal Soelam
brengt een zulk voorbeeld. Een mens legde op de tafel kostbaarheden – zilver, goud,
diamanten. Opeens komen bij hem vreemde mensen binnen. De mens vreest voor zijn
kostbaarheden dat ze gestolen zouden kunnen worden. Wat te doen? Hij doet het licht uit, nu
is er geen mogelijkheid om te zien, dat in huis kostbaarheden zijn. In ons is er geen wens voor
het spirituele niet omdat de wens om te ontvangen ontbreekt, wij zien gewoon niets. Hoe meer
een mens zich ‘zuivert’ hoe meer hij begint te zien. En dan groeit zijn klie geleidelijk aan, de
wens om te ontvangen, want hij wenst om steeds grotere genietingen te gaan ondervinden.
Bijvoorbeeld, al hij 0,5 kg genieting omwille van het geven kon ontvangen,
geeft men hem
genieting ter grootte van 1 kg. Als hij ook daarop de intentie omwille van de Schepper aan de
dag kon brengen, geeft men hem 2 kg genietingen e.d. Daarover zeiden de wijzen: ‘Wie is
groter in de Thora, bij hem is ook de wens groter’. Maar voorlopig bestaat bij onze wensen
nog geen intentie om omwille van het geven te ontvangen – wij zien niets. En in dit opzicht is
er generlei verschil tussen wereldse mens en religieuze. En het verschil is slechts daarin, dat
een gewone mens streeft om genietingen te ontvangen alleen van deze wereld, terwijl een
gelovige wenst genieting te ontvangen tevens in de toekomst. De wens om te ontvangen
heerst over alle schepselen dermate, dat de wijzen zeggen: ‘De wet, die over de mensen
heerst, luidt: ‘De mijne is van mij en wat van je is – is van mij’. Slechts een zwakke mens
zegt uit angst: ‘De mijne is van mij en wat van je is – is van je’,
en slechts de angst laat hem
niet zeggen: ‘Wat van je is – is van mij’.
4) De noodzakelijkheid van de ontwikkeling van de "wens om te ontvangen" langs vier stadia
(
bchienot) door de vier werelden ABieJ”A heen, hangt samen met een stelregel die betrekking
heeft op het functioneren van de vaten. Volgens deze stelregel maakt alleen een verspreiding
van het licht met een daarop volgende verdrijving van het licht een vat geschikt voor de
vervulling van zijn functie. Zolang het licht een vat vult, blijven ze onverbrekelijk met elkaar
13
verbonden. Het vat bestaat daardoor in feite niet - het vat ervaart geen onafhankelijk bestaan.
De wens is vervuld, daarom is er geen wens. Het vat kan alleen
dan weer verschijnen, als het
licht eruit verdwijnt en ophoudt het vat te vullen. De reden voor deze zelfontkenning van een
vat is de complete tegenstelling tussen het licht en het vat : het licht komt immers van de
Essentie
van de Schepper, vanuit zijn Scheppingsplan.
Het licht is “de wens om te geven"(!!). Het heeft niets, wat aan “de wens om te
ontvangen" toebehoort.
Een vat is de volledige tegenpool van het licht, want het is een gigantische wens om het licht
te ontvangen. Een vat is de wortel van iets principieel nieuws, dat eerder niet bestond: het
Schepsel. Een vat heeft geen enkele "wens om te geven". Daar licht en vat zo nauw met elkaar
verbonden zijn, nivelleert “de wens om te ontvangen" zich ten opzichte van het licht. Een vat
verkrijgt pas een bepaalde vorm nadat het licht eruit is weggezonden. Pas na het weg zenden
van het licht begint een vat hartstochtelijk naar het licht te verlangen. Vooral deze
hartstochtelijke wens bepaalt de benodigde vorm van de wens om te ontvangen. Nadat het
licht weer een vat binnenstroomt, worden zij verschillende objecten: vat en licht, ofwel
lichaam en leven. U,
geachte lezer, dient hier de nodige aandacht aan te schenken, omdat het
de diepste begrippen zijn.
Wanneer een klie begint te ontvangen, dient het waar te nemen: ‘Ik ontvang nu voldoening en
genieting’. Maar het licht dat genieting met zich meebrengt, geeft aan dit ‘ik’ geen
mogelijkheid om zich van zichzelf bewust te zijn en zichzelf als klie waar te nemen. Daarom
ontkent het ‘ik’ zichzelf. De klie neemt zichzelf daardoor niet waar als ontvanger, ondanks het
feit, dat het wel ontvangt. Baruch Ashlag geeft als voorbeeld: een oude man won in loterij 100
000 Engelse ponden. Zijn kameraden waren zeer voorzichtig om hem dit nieuws door te
geven uit vrees, dat hij een hartaanval zou kunnen krijgen van de grote vreugde en zou
kunnen doodgaan. Eén mens nam het op zich om hem dit nieuws op zo’n manier door te
geven, dat hem niets zou gebeuren. Hij kwam bij de oude man en vroeg hem: ‘Stel dat je 10
Engelse ponden in loterij zou winnen, zou je deze winst met mij willen delen?’ ‘Natuurlijk’,
antwoordde de oude man. ‘En stel dat je 100 zou winnen. Zou je
ook bereid zijn om de winst
met mij te delen? ‘Waarom niet?’, antwoordde de oude man. Zo vroeg hij hem steeds
hetzelfde en bleef de som geld verhogen totdat hij tot 100 000 kwam. Toen vroeg hij hem: ‘Is
deze oude man bereid dat schriftelijk te bevestigen?’ ‘Waarom niet?, antwoordde de oude
man. En op dat ogenblik viel de oude man neer en ging dood.
Wij zien, dat een mens ook kan sterven uit grote vreugde, omdat een groot licht de wens om
te ontvangen doet verdwijnen. Daarom schaft een klie in een zulk geval zichzelf af en het licht
moet dan wel verdwijnen, zodat de klie er nu zelf naar gaat streven. Waardoor komt het dat
het licht de klie niet afschaft nadat het licht terugkeert en zich in de klie (
bchiena dalet)
ingebed heeft. Wanneer licht (
or) en vat (
klie) samen komen in de
bchiena alef (het stadium 1
van het vormen van klie – vert.), dient de wens om te geven zich in de
bchiena alef te
verspreiden en de wens om te ontvangen dient zich eveneens daar te verspreiden. Maar door
hun tegengestelde karakter verdringt de wens om te geven de wens om te ontvangen. Het licht
staat dus de wens om te ontvangen niet toe om zich te verspreiden. Maar als de
bchiena dalet
(de uiteindelijke ontwikkelde klie – vert.)
reeds gevormd is en bestaat, kan het licht hem niet
meer afschaffen. In de
bchiena alef geeft het licht aan de wens om te ontvangen geen
mogelijkheid om zich te verspreiden en te groeien, maar nadat de wens om te ontvangen zich
heeft ontwikkeld, kan het licht deze wens niet meer hinderen. Laten we als voorbeeld de
volgende situatie nemen. Twee mensen worstelen. De ene wenst niet dat de ander zijn huis
14