PLATOON VERZAMELD WERK – ARS FLOREAT
10
e
372 a
b
c
d
e
slimmigheidjes en bedrog?
Hippias: Nee,
Sokrates, dat geloof ik helemaal niet. Ik geloof dat Achilleus hem uit
sympathie voor Aias iets anders vertelt dan wat hij Odysseus voorhoudt. Maar wanneer
Odysseus de feiten weergeeft, heeft hij er altijd een bedoeling mee en hij doet hetzelfde
wanneer hij leugens vertelt.
Sokrates: Dan kunnen we dus vaststellen, dunkt me, dat Odysseus intelligenter is dan
Achilleus.
Hippias: Helemaal niet, Sokrates, beslist niet.
Sokrates: Hoezo niet, Hippias? Want waren we het er zoeven niet over eens dat mensen
die opzettelijk liegen, intelligenter zijn dan mensen die dat onopzettelijk doen?
Hippias: Wilt ge dan werkelijk beweren, beste Sokrates, dat mensen die opzettelijk
onrechtmatig handelen en bedriegen en allerlei andere kwalijke dingen doen, beter zijn
dan mensen die dat onopzettelijk doen? Bovendien ligt het toch voor de hand, om juist
vergiffenis te schenken aan iemand die niet weet dat hij onrechtmatig handelt of bedrog
pleegt? Ook dunkt me dat de wet en de traditie veel strenger zijn voor diegenen die
opzettelijk bedriegen dan voor hen die dat zonder opzet doen.
Sokrates: Nu ziet ge pas werkelijk, beste Hippias, dat ik gelijk heb wanneer ik in
aanwezigheid van wijze mensen hardnekkig blijf doorvragen. Het zou me niet verbazen
als dit de enige goede eigenschap is die ik bezit en dat mijn andere eigenschappen
eigenlijk niets waard zijn. Want feitelijke kennis heb ik nauwelijks en bovendien weet
ik nooit hoe de dingen werkelijk in elkaar zitten. Trouwens, ik geloof dat dit al genoeg
bewezen wordt doordat ik niets weet in het gezelschap van mensen zoals gij, die
beroemd zijn om hun kennis van zaken en waarvan iedereen in Griekenland weet. Ik
zeg dit omdat ik geloof dat wij het op geen enkel punt eens zijn. Een beter bewijs van
onwetendheid is er niet te vinden dan wanneer men steeds van mening verschilt met
een geleerd mens.
Toch heb ik een bewonderenswaardig goede eigenschap, die mijn redding is. En die is,
dat ik mij in het geheel niet schaam om te leren. Integendeel, iemand die mij antwoord
geeft op mijn vragen, zoek ik op en ik ben hem altijd zeer dankbaar. Op dit punt heb ik
nooit iemand te kort gedaan. Zo heb ik nimmer verzwegen dat ik iets van een ander heb
geleerd en ik deed niet alsof ik het zelf had bedacht. Nee, ik loof en prijs altijd de
kennis en de bekwaamheid van degene die mij iets leren kan en geef ook altijd precies
aan wat ik van hem heb geleerd.
Maar nu blijkt dus dat ik het helemaal niet eens kan zijn met wat ge zegt, of sterker
nog, ik verschil met u volstrekt van mening. Natuurlijk weet ik heel goed dat ik dat aan
mezelf te wijten heb, omdat ik nu eenmaal ben zoals ik ben; ik probeer mezelf dan ook
niet op te hemelen. Ik geloof dus, beste Hippias, dat de feiten precies omgekeerd zijn
als gij zegt. Mensen die anderen opzettelijk schade berokkenen, hen met opzet
onrechtmatig behandelen en bedriegen, die anderen bewust om de tuin leiden en hen in
verwarring brengen, die mensen zijn inderdaad beter bij de tijd dan diegenen die
hetzelfde doen, maar dan onopzettelijk. Toch moet ik toegeven dat het lijkt, alsof ik dat
op andere momenten niet geloof en dat ik eraan twijfel. Het is dus maar al te duidelijk
dat ik er eigenlijk niets van afweet.
Nu blijkt dus dat ik op dit moment werkelijk aan zo'n gebrek lijd en dat ik van mening
ben dat mensen die bewust en opzettelijk op een bepaald gebied een fout maken, beter
en intelligenter zijn dan diegenen die dat onopzettelijk of per ongeluk doen. Ik denk dat
ik in de war ben geraakt door de manier waarop we erover hebben gesproken. Tijdens
onze discussie is immers gebleken dat degenen die dat soort dingen onopzettelijk en
PLATOON VERZAMELD WERK – ARS FLOREAT
11
373 a
b
c
d
onbewust doen, ongelukkiger en minder efficient zijn dan diegenen die dat met opzet
en bewust doen. Word dus niet boos en weiger niet mijn ziel van deze dwaling te
genezen. Want ge zult me een veel grotere dienst bewijzen door de onwetendheid in
mijn ziel op te lossen, dan een ziekte van mijn lichaam te genezen. Maar als ge van plan
zijt om dit te doen door mij een of ander verhaal voor te schotelen, dan verzeker ik u nu
reeds dat ge mij niet zult genezen; ik zou u immers niet kunnen volgen. Maar als ge
ermee instemt om mij zoals zoeven op mijn vragen te antwoorden, dan zult ge me zeker
helpen en ik geloof dat dat u niet kan schaden. Bovendien, zoon van Apemantos, wil ik
niet uitsluiten dat ik uw hulp erbij ga inroepen. Want gij hebt mij per slot van rekening
gevraagd een discussie met Hippias aan te gaan. Dus als Hippias mij nu niet wil
antwoorden, dan zult gij het hem voor mij moeten vragen.
Eudikos: Maar Sokrates, ik geloof nooit dat Hippias een dergelijke vraag of aansporing
nodig zal hebben. Want daar heeft hij nimmer op gezinspeeld. Integendeel, hij heeft
altijd gezegd dat hij nooit een vraag van wie dan ook zal ontwijken. Dus hoe zit het,
Hippias? Hebt ge dat gezegd?
Hippias: Zeker, Eudikos, dat heb ik gezegd. Maar Sokrates haalt de dingen in een
gesprek altijd door elkaar en het lijkt wel of hij op moeilijkheden uit is.
Sokrates: Maar mijn beste en
voortreffelijke Hippias, ik doe dat soort dingen toch niet
opzettelijk, nee, ik ben me er niet eens van bewust - want dan zou ik volgens uw
redenering wijs zijn en over kennis van zaken beschikken en ik zou iemand zijn om
rekening mee te houden. Nee, zo is het niet en heb dus medelijden met me en schenk
me vergiffenis. Want gij beweert toch ook dat men iemand vergiffenis moet schenken
die uit onwetendheid kwaad doet?
Eudikos: Weiger dit verzoek toch niet, Hippias, maar antwoord ter wille van ons
allemaal en ook omdat ge dat reeds eerder hebt gezegd. Geef dus antwoord op de
vragen van Sokrates.
Hippias: Goed dan, omdat gij het vraagt, zal ik antwoorden. Vraag dus wat ge wilt.
Sokrates: Ik heb er inderdaad een grote behoefte aan, Hippias, nog eens wat dieper in te
gaan op wat wij zoeven bespraken. Ik doel op de vraag wie er nu werkelijk beter zijn:
degenen die bewust en opzettelijk kwaad doen of degenen die per ongeluk en
onopzettelijk kwaad doen. Ik geloof dat we het beste te werk kunnen gaan via vraag en
antwoord. Ge erkent dat er goede hardlopers zijn, nietwaar?
Hippias: Zeker.
Sokrates: En dus ook slechte hardlopers?
Hippias: Ja.
Sokrates: Dus is degene die goed loopt een goede hardloper en een slechte hardloper is
de slechte. Zo is het toch?
Hippias: Zo is het.
Sokrates: Dus wie traag hardloopt is een slechte loper en wie snel hardloopt is een
goede loper?
Hippias: Inderdaad.
Sokrates: Dus is in een hardloopwedstrijd en ook bij het hardlopen als zodanig snelheid
een goede eigenschap en traagheid een slechte eigenschap?
Hippias: Natuurlijk, dat spreekt toch vanzelf.
Sokrates: Maar wie is dan de beste hardloper: degene die opzettelijk en bewust minder
hard loopt of degene die dat onopzettelijk doet omdat hij niet anders kan.
Hippias: Degene die met opzet langzaam loopt.
Sokrates: En zijt ge het ermee eens dat hardlopen een vorm is van 'iets doen'?