PLATOON
VERZAMELD WERK
Plato
HIPPIAS
Oktober 2010
Deze tekst is uitsluitend voor persoonlijk gebruik. Commercieel gebruik is niet toege-
staan. Evenmin is het toegestaan de tekst te wijzigen, bewerken, geheel of gedeeltelijk te
publiceren, of anderszins te vermenigvuldigen. Toegestaan is het kopiëren van citaten of
kleine tekstgedeelten voor studie- en discussiedoeleinden.
© Copyright 2010 - Stichting Ars Floreat
www.arsfloreat.nl
info@arsfloreat.nl
Uit: Platoon Verzameld Werk - deel 3 - ISBN 90 6030 373 3
Vertaling: School voor Filosofie, Amsterdam
Copyright: © 2010 Stichting Ars Floreat, Postbus 74082, 1070 BB Amsterdam
Niets uit deze tekst mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van
druk, fotokopie, microfilm, electronische media, of op welke andere wijze ook, zonder voor-
afgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this text may be reproduced in any form, by print, photocopy, microfilm, elec-
tronic media, or any other means, without written permission from the publisher.
PLATOON VERZAMELD WERK – ARS FLOREAT
2
INLEIDING HIPPIAS
Deze vrij kleine dialoog geeft een beeld van de vasthoudendheid waarmee Sokrates ten aanzien
van een bepaalde kwestie kon blijven doorvragen. Dat hij op deze wijze tevens de oppervlakkige
redeneertrant van zijn gespreksgenoten aan de kaak stelt, is duidelijk. In dit geval gaat het om
Hippias, een geletterd man en opvoedkundige (sofist) uit de stad Elis. Deze Hippias werd door
zijn tijdgenoten beschouwd als toonbeeld van geleerdheid en daarom werd hij ook als wijze
beschouwd. Het gemak waarmee de publieke opinie kennelijk geleerdheid met wijsheid
gelijkstelt, is voor Sokrates steeds opnieuw een steen des aanstoots en een reden om zijn
geleerde gesprekspartners - de sofisten - op nogal hardhandige wijze te ontmaskeren als
onwetenden.
Ook in deze dialoog treft Hippias dit 'lot' en wordt hij door Sokrates zonder omhaal ontmaskerd.
De dialoog eindigt dan ook met de opmerking van Sokrates: 'Maar als zelfs gij, wijze mensen,
het spoor bijster raakt, dan is dat ook voor ons een ernstige zaak, omdat zelfs u ons niet van het
verkeerde spoor kunt afbrengen, ook niet als wij u daarom vragen.'
Waar gaat het in deze dialoog om?
Hippias heeft vastgesteld dat Achilleus, een van de helden uit de Ilias van de dichter Homeros,
'beter' zou zijn dan de sluwe, onbetrouwbare Odysseus. En hiermee beginnen al meteen de
moeilijkheden voor Hippias, omdat hij kennelijk uitgaat van een starre en strakke opvatting met
betrekking tot 'goed' en 'beter'. Hij trekt de betekenis kennelijk in het gebied van de moraliteit,
'het zedelijk goede'. Door zijn wijze van vragen toont Sokrates echter impliciet aan, dat de
begrippen 'goed' en 'beter' een veel ruimere betekenis hebben, zoals intelligent, efficiënt,
bekwaam, degelijk. Maar bovenal toont Sokrates aan dat 'goed' en 'beter' in de eerste plaats een
relatieve betekenis hebben. Met andere woorden: iemand is goed of beter ten opzichte van iets of
iemand anders, terwijl hij tegelijkertijd in een ander opzicht minder goed kan zijn. Bovendien
toont Sokrates aan dat zolang de mens nog beheerst wordt door onwetendheid en zelfzucht, hij
zijn goede en eminente kwaliteiten ook kan misbruiken als degene die daardoor gedreven wordt,
dat tenminste 'wil'. En dat levert dan de meesteroplichter en bedrieger op. Want alleen degene
met de meeste kennis van zaken zal ook de beste oplichter kunnen zijn. Door Hippias' onwil om
deze gedachtegang te volgen, loopt het gesprek snel ten einde. Toch geeft Sokrates aan het eind
de richting aan waar de oplossing te vinden is van het dilemma, dat mensen die bewust en met
kennis van zaken bedriegen 'beter' zijn dan diegenen die dit zonder kennis van zaken en
onopzettelijk doen. Want daar stelt Sokrates vast 'dat degene die opzettelijk en bewust de regels
overtreedt en daarmee schandelijk en onrechtmatig handelt - als die mens tenminste bestaat - in
wezen niet anders is dan de goede mens zelf'. De verklaring is natuurlijk dat die mens in feite
niet bestaat, omdat de mens die gedreven wordt door zelfzucht en dus onrechtmatig of slecht
handelt, niet 'vrij' is. Hij handelt niet bewust noch met opzet onrechtmatig, want hij is de slaaf,
de gevangene, de gijzelaar van zijn eigen zelfzucht en onwetendheid. Dan blijft dus
vanzelfsprekend alleen de werkelijk goede mens over, die werkelijk vrij is en niet gebonden door
wat of wie dan ook, ook niet door zelfzucht. Die mens, de werkelijk goede mens dus - absoluut
goed - zal altijd in vrijheid kiezen voor goedheid en rechtvaardigheid. Soort zoekt immers soort.
Niet belemmerd door onwetendheid of zelfzucht zal hij de onrechtmatigheid, het niet-goede, het
slechte en het kwade negeren en nalaten. Dat is de werkelijk vrije mens met een werkelijk vrije
wil, de aristocraat, dat wil zeggen: hij die zich laat leiden door het absoluut goede: het beste.
PLATOON VERZAMELD WERK – ARS FLOREAT
3
HIPPIAS
a
Gesprekspartners: Eudikos, Sokrates, Hippias.
363 a
b
c
d
364 a
b
c
Eudikos: Waarom zwijgt ge, Sokrates, nu Hippias over dit interessante onderwerp
uitgesproken is? Waarom doet ge niet net als wij en prijst hem althans om een deel van
zijn betoog en als ge soms vindt dat hij het niet goed heeft gedaan, waarom zegt ge dat
dan niet? De beurt is nu aan ons en wij gaan er immers prat op dat wij zulke goede
gespreksgenoten zijn in een filosofische discussie.
Sokrates: Ge hebt gelijk, mijn beste Eudikos, er zijn inderdaad een paar dingen van
Homeros waar Hippias zojuist over sprak en waarover ik hem graag wat zou willen
vragen. Want ik herinner mij nog hoe ik uw vader Apemantos heb horen beweren, dat
Homeros' Ilias een beter geschreven epos zou zijn dan de Odyssee, in dezelfde mate als
Achilleus een beter mens was dan Odysseus. De Ilias was gericht op Achilleus als
hoofdpersoon en de Odyssee op Odysseus. En dat is nu precies de vraag die ik Hippias
zou willen stellen, als hij dat tenminste goed vindt. Ik zou graag te weten willen komen
wat hij denkt over Achilleus en Odysseus en voor wie van de twee hij kiest, want hij
heeft ons heel veel duidelijk gemaakt over Homeros en over andere dichters.
Eudikos: Maar natuurlijk Sokrates, Hippias zal er vast geen bezwaar tegen hebben om
te antwoorden op de vragen die ge hem wilt stellen. Dat is toch zo, Hippias; als
Sokrates u een vraag stelt, dan antwoordt ge toch, of niet soms?
Hippias: Als ik nu de vragen van Sokrates zou trachten te ontlopen, beste Eudikos, dan
zou dat een merkwaardige vertoning zijn. Ik ga immers altijd vanuit mijn woonplaats
Elis naar de Helleense spelen in Olympia, betreed daar het heiligdom en spreek over
ieder gewenst onderwerp uit de gesprekstof die ik voor die gelegenheid heb voorbereid.
En dan beantwoord ik alle vragen.
Sokrates: Ge zijt werkelijk een gelukzalig mens, mijn beste Hippias, als ge bij iedere
Olympiade het heiligdom betreedt met zoveel vertrouwen in de eigen wijsheid van uw
ziel. Het zou me werkelijk verbazen als er iemand onder de atleten is die daar met
evenveel vertrouwen in zijn lichamelijke prestaties heen gaat als gij kennelijk in uw
intelligentie stelt.
Hippias: En terecht, Sokrates, want sinds ik meedoe aan de Olympische spelen, ben ik
nog nooit iemand tegengekomen die in welk opzicht dan ook beter was dan ik.
Sokrates: Dat is werkelijk een felicitatie waard, mijn beste Hippias! De roem van uw
wijsheid zal het sieraad zijn voor uw woonplaats Elis en een blijvend geschenk voor uw
ouders! Maar terzake, wat hebt ge te zeggen over mijn vraag over Achilleus en
Odysseus? Wie van de twee is beter en waarom? Ik kon zoeven, toen wij hier nog met
z'n allen waren, uw betoog niet volgen. Ik wilde u natuurlijk niet aldoor storen met
vragen, met zoveel mensen om ons heen, en u steeds onderbreken. Nu zijn we met
minder en Eudikos dwingt me bijna om vragen te stellen. Daarom, spreek op en leg ons
nog eens duidelijk uit wat ge zoeven over Achilleus en Odysseus hebt gezegd. Hoe ziet
gij het verband tussen die twee?
Hippias: Wel, Sokrates, ik zal graag nog duidelijker dan zoeven trachten uit te leggen
wat ik over hen en over anderen heb gezegd. Ik beweer namelijk dat Homeros van
Achilleus de grootste held heeft gemaakt van allen die naar Troje gingen en van Nestor
maakte hij de wijste en van Odysseus de meest gewiekste en de sluwste.
Sokrates: Wel, wel, mijn beste Hippias, dat is niet mis.
Toch hoop ik dat ge uit