PLATOON VERZAMELD WERK – ARS FLOREAT
4
d
e
365 a
b
c
d
e
leedvermaak niet in lachen uitbarst als ik dit niet begrijp en doorga met vragen. Verlies
uw geduld met mij dus niet en blijf vriendelijk.
Hippias: Het zou toch wel getuigen
van heel slecht gedrag, Sokrates, als ik anderen
juist die dingen probeer te leren en er bovendien nog geld voor ontvang, en zelf mijn
geduld zou verliezen en niet langer beleefd en vriendelijk op uw vragen zou
antwoorden.
Sokrates: Voortreffelijk gesproken, Hippias. Welnu,
toen ge zei dat Homeros van
Achilleus de grootste held heeft gemaakt, dacht ik u te begrijpen en ook dat Nestor de
wijste was. Maar toen ge beweerde dat de dichter van Odysseus de meest gewiekste
heeft gemaakt, toen begreep ik u, om u de waarheid te zeggen, niet meer. Leg me dat
dus nog eens uit, misschien dat ik het dan beter begrijp. Is Achilleus door Homeros dan
niet als slim en gewiekst afgeschilderd?
Hippias: Helemaal niet, Sokrates, integendeel, Achilleus wordt juist als heel eenvoudig
en ongecompliceerd beschreven. Neem bijvoorbeeld de passage in de Ilias waar hij
aangeeft hoe ze met elkaar omgaan en spreken. Daar laat hij Achilleus tegen Odysseus
zeggen:
Goddelijke zoon van Laertes, vindingrijke Odysseus! Ik moet mijn mening ronduit en
zonder omwegen uitspreken, juist zoals ik erover denk en zoals het ook vervuld zal
worden, opdat ge me niet, de een na de ander, met klagende praatjes zoekt over te
halen. Want evenzeer als de poort van Hades is hij mij gehaat die in zijn hart het ene
verbergt en het andere uitspreekt. Ik zelf dan zal spreken zoals het mij dunkt dat het zal
moeten geschieden.
b
In deze verzen beschrijft hij duidelijk het karakter van beide mannen, waarbij Achilleus
als eerlijk en oprecht wordt gezien en Odysseus als gewiekst en onbetrouw-
baar. Want Homeros laat Achilleus die woorden tot Odysseus spreken.
Sokrates: Nu begin ik inderdaad te begrijpen wat ge bedoelt, Hippias. Wat ge blijkbaar
wilt zeggen is, dat wie slim is, ook onbetrouwbaar is.
Hippias: Zo is het, Sokrates. Want zo wordt Odysseus dikwijls door Homeros
beschreven, zowel in de Ilias als in de Odyssee.
Sokrates: Dat zou dus betekenen dat volgens Homeros de een een kenner van de
waarheid is en de ander leugenachtig en dat ze niet ieder beide eigenschappen kunnen
hebben.
Hippias: Zo is het, Sokrates.
Sokrates: En hoe denkt ge daar zelf over, Hippias?
Hippias: Ik ben het er helemaal mee eens; het zou toch van weinig ontzag jegens
Homeros getuigen als ik het er niet mee eens was.
Sokrates: Laat Homeros maar met rust want het is nu eenmaal niet mogelijk hem zelf te
vragen wat hij precies bedoelde toen hij die verzen schreef. Kennelijk wilt ge de draad
bij Homeros weer opnemen, wanneer ge zegt dat ge het ermee eens bent. Daarom,
antwoord in naam van Homeros en van uzelf.
Hippias: Goed dan, stel de vraag die op uw lippen brandt, maar wel kort.
Sokrates: Kunnen leugenaars even weinig als zieken of juist veel meer?
Hippias: Natuurlijk wel, en zelfs heel goed, dat is juist zo misleidend.
Sokrates: Dus volgens u zijn ze blijkbaar tot veel in
staat en heel slim, nietwaar?
Hippias: Ja.
Sokrates: En zijn ze slim en gewiekst om mensen te misleiden uit een soort dwaasheid
of domheid of juist door een soort misdadige slimheid en intelligentie?
Hippias: Ongetwijfeld door een misdadige slimheid en intelligentie.
PLATOON VERZAMELD WERK – ARS FLOREAT
5
366 a
b
c
d
Sokrates: Blijkbaar zijn ze dus intelligent, nietwaar?
Hippias: Bij Zeus, ik zou zelfs willen zeggen: bijzonder intelligent.
Sokrates: En omdat ze intelligent zijn, weten ze wat ze doen, of niet soms?
Hippias: Zeker, ze weten juist heel goed wat ze doen, dat is de reden waarom ze zoveel
kwaad aanrichten.
Sokrates: En als ze zich van hun eigen slimheid bewust zijn, moeten we ze dan dom of
juist doorkneed en bekwaam noemen?
Hippias: Natuurlijk doorkneed en bekwaam in het bedriegen.
Sokrates: Wacht eens even, laten we nog eens nagaan wat ge hebt gezegd. Ge
zegt dus
dat bedrieglijke en gewiekste mensen over een zekere macht beschikken en intelligent
zijn en dat zij hun eigen bedrog en gewiekstheid kennen en inzien?
Hippias: Ja, zo is het.
Sokrates: En het waarachtige en het bedrieglijke zijn twee verschillende dingen en in
feite elkaars tegengestelden, nietwaar?
Hippias: Zeker.
Sokrates: Welnu, volgens u kan men bedriegers dus rangschikken onder diegenen die
over een zekere macht en bekwaamheid beschikken.
Hippias: Dat is helemaal juist.
Sokrates: En wanneer ge zegt dat bedriegers machtig en bekwaam zijn, bedoelt ge dan
dat ze machtig en bekwaam zijn in het bedriegen, of denkt ge dat ze juist onbekwaam
zijn in hun bedrog?
Hippias: Nee, natuurlijk niet.
Sokrates: Om kort te gaan, bedriegers zijn lieden die weten hoe ze moeten bedriegen en
daartoe zijn ze ook in staat.
Hippias: Inderdaad.
Sokrates: Dus kan iemand die niet in staat is tot bedriegen, geen
bedrieger zijn,
nietwaar?
Hippias: Zo is het.
Sokrates: Diegene is dus in staat tot handelen, die kan doen wat hij wil. Ik laat dan
buiten beschouwing het geval dat iemand door ziekte of iets dergelijks niet tot handelen
in staat is. Evenzo kan ik ook van u zeggen dat ge de macht hebt om mijn naam te
schrijven wanneer ge dat wilt. En noemt ge iemand die kan doen wat hij wil, niet
bekwaam?
Hippias: Natuurlijk.
Sokrates: Zeg me ook nog eens, beste Hippias, zijt ge ervaren in het omgaan met cijfers
en het maken van berekeningen?
Hippias: Ja zeker, Sokrates.
Sokrates: Als iemand u zou vragen wat het produkt is van drie maal zevenhonderd, dan
betekent dat dus dat ge heel snel en foutloos het juiste antwoord kunt geven, als ge dat
wilt?
Hippias: Zeker.
Sokrates: En dat komt omdat ge beschikt over grote ervaring en bekwaamheid in het
rekenen?
Hippias: Ja zeker.
Sokrates: Kunnen we dan zeggen dat ge zeer doorkneed en bekwaam zijt zonder meer,
of is het veeleer een kwestie van uitmuntendheid ten aanzien van datgene waarin ge
zeer doorkneed en bekwaam zijt, namelijk het rekenen?
Hippias: Natuurlijk is het een kwestie van uitmuntendheid in iets, Sokrates.