[versie 4 november 2002 tbv S


(1617) (1 stuk) 3 Geschil over boedelverdeling Hendrick Pietersz Schrijver en



Yüklə 0,74 Mb.
səhifə2/10
tarix24.12.2017
ölçüsü0,74 Mb.
#17334
1   2   3   4   5   6   7   8   9   10

(1617)

(1 stuk)
3 Geschil over boedelverdeling Hendrick Pietersz Schrijver en



echtgenote Cornelia Soop (1)

(2 stukken)


4 Geschil over boedelverdeling Hendrick Pietersz Schrijver en echtgenote

Cornelia Soop (2)

(1 stuk)
5 Testament van Willem Govertssen vander Aer (1613)

(3 stukken)
6 Testament en erfenis van Johan Govaerts vander Aer (1612-1615)

(2 stukken)


7 Aantekeningen over de geslachten den Hartogh en Sasbout

(1 stuk)
8 Oude omslagen Scriverius-brieven

(2 stukken)
9 Originele brieven aan Petrus Scriverius, alfa­betisch op naam van

de briefschrijver, en één kladbrief van Scrive­rius

(24 brieven)


10 Brieven uit het bezit van Scriverius

(3 brieven)


11 Brieven van familie, voornamelijk gericht aan Scri­verius, alfabetisch op naam van de briefschrij­ver

(12 brieven)


12 Brieven van andere familieleden

(3 brieven)


13 Zakelijke stukken van Scriverius

(4 stukken)


14 Werk van Scriverius

(8 stukken)


15 Aantekeningen met betrekking tot de geschiedenis der Hollandse

graven ten behoeve van Scriverius’ onderzoek

(6 stukken)


16 Familiaal gelegenheidsdrukwerk uit de 17e eeuw

(4 stukken)


17 Advies inzake de erfenis van Willem Schrijver (1673-1678)

(1 stuk)
18 Bijlagen advies inzake de erfenis van Willem Schrijver (1673-1678)

(5 stukken)
19 Interpretaties advies inzake de erfenis van Willem Schrijver (1673-1678)

(8 stukken)


20 Testament van Marijtchen Dircksdr van Rodenburg en Claes Janszn

(1614)

(2 stukken)


21 Stukken rakende het proces over de verdeling van de goede­ren van Marijtge Dircksdochter van Roden­burg

(7 stukken)


22 Familie De Lange

(3 stukken)


23 Jan Claeszn. van Rodenburg

(4 stukken)


24 Testament van Philips Robaert en Catharina van Roden­burg (1636)

(2 stukken)


25 Verkoop van een Brouwerij door Margriet de Lange te Oudewater (1662)

(1 stuk)
26 Testament van Christiaen van Rodenburg (1667)

(2 stukken)
27 Wapentekeningen, onder ander van de Heerlijkheid Rodenburg

(1 stuk)
28 Sterfhuis Hendrik Schrijver

(4 stukken)
29 Testament van Alethea Wilhelmina Schrijver (1693)

(1 stuk)
30 Gedeelte uit het testament van Agneta Buijs (1698)­

(1 stuk)
31 Testament en nalatenschap Anna van Rodenburg

(3 stukken)


32 Steven de Wilt en Maria van Everdingen

(4 stukken)


33 Willem de Wildt en Mia van Rodenburg

(7 stukken)


34 Johannes de Wildt en Mia Catharina Schrijver

(5 stukken)


35 Genealogie de Wildt

(4 stukken)


36 Familiaal gelegenheidsdrukwerk uit de 18e eeuw

(5 stukken)


37 Bijlage I: toegevoegde stukken
38 Bijlage II: genealogie Schrijver
39 Bijlage III: correspondentie over Scriveriana 1995-2001

III. Beschrijving van de stukken per inventaris

(stukken 1 t/m 39)

1 Huwelijkse voorwaarden, o.a. van Hendrick Pietersz Schrijver
1.1 Katern van 5 diplomata.

Incipit: “Wij Huge Bol van Zaenen”.

Kopie van 19 augustus 1641 te Leiden van de huwelijkse voor­waarden van Barthout Jansz vander Nijenburch en Margriete Jansdr Soop van 13 februari 1569 te Haarlem.
Voor Margriete Jansdr. treedt op haar oom Dirck Jacobsse Vriesse, oud-burgemeester van Haarlem (vgl. stuk 2 in deze om­slag). In het stuk wordt per abuis één keer het jaar 1568 in plaats van 1569 genoemd. De geslachtsnaam Soop komt hier al voor. De zusters Margriete, Cornelia en Brecht, welke laatste vóór 11 april 1575 overleden moet zijn, zijn de dochters van Jan Soop (“Jan Soopendochter”), zie blz. 18-19 van het stuk.
1.2 Katern van 4 diplomata.

Incipit: “Wij Frans van Nesse”.

Kopie van 19 augustus 1641 te Leiden van de huwelijkse voor­waarden van 11 april 1575 te Haarlem van Hen[d]rick Pieterse (Schrijver) en Cornelia Jansdr. (Soop), de ouders van Petrus Scriverius.
Als woordvoerders in rechte treden voor Cornelia Jansdr. op haar ooms Dirck Jacobsen de Vriese en Jacob Heijmanszn. (In het stuk wordt nóg een oom genoemd: Cornelis Verlaen.)

Uit de staat van goederen, die wederzijds ten huwelijk aange­bracht zijn, blijkt dat Hendrik Pietersz. slechts een som van 1400 gulden en een op 300 gulden getaxeerd aandeel in een schip aanbrengt. De bruid daarentegen brengt aan erfenis in: drie huizen (“een huijs in de hout­straat dat sij nu ter tijt bewoonen”, nog een huis daarnaast dat verhuurd wordt voor 20 gulden per jaar en nog een huis daarnaast dat voor 40 gulden per jaar verhuurd wordt) en vijf stukken land en een deel van twee andere stukken land, die bij Hoorn, Egmond-Binnen, Bergen en Alphen gelegen zijn en die tezamen 152 gulden aan pacht opbrengen. Dan heeft Cornelia nog 182 gulden en 40 stuivers aan jaarrenten (een van deze staat op naam van Frans Claeszn Hals) en nog 2500 gulden aan te innen schulden. De helft van wat Cornelia inbrengt komt echter toe aan haar zuster Margriet Jans­dr., die ook tot de ondertekenaren behoorde. De andere zuster, Brecht, is dan blijkbaar al overleden.


Volgens de bepalingen (en dat geldt ook voor stuk 1.1) krijgt de langstlevende ongeacht het aantal kinderen het door hem of haar ten huwelijk aangebrachte weer in eigendom terug. De goederen van de eerstgestorvene gaan naar de kinderen of andere erfgenamen (met dien verstande dat Cornelia daarvan 1 keer 100 carolus gulden krijgt en Margriet 50 carolus gulden jaarlijks tot haar dood). De huwelijkse voorwaarden zijn van 11 april 1575, het huwelijk zelf is dus van daarna.
Bijgevoegd in bijlage I:

I.1 Genealogie (Van Egmond) Van der Nijenburch (Roscam Ab­bing/Tuyn­man).

I.2 Fotokopieën uit: Van der Aa, Biographisch Woordenboek, deel V (1859) en S. van Leeuwen, Batavia Illustrata, deel I, blz. 958-959, beide betreffende Dirk van Egmond van der Nijenburg.

2 Testament van Hendrick Pietersz Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (1617)
2.1 Katern van 2 diplomata.

Incipit: “In den naeme des Almachtighen”.

Extract, afgegeven op 9 augustus 1634, van 19 augustus 1617 (1615 volgens de 'indictie'-rekening) te Haarlem, uit het testament van “hendrick pietersz schrijver tresorier extraor­dinaris der stadt Amsterdam, Cornelia Jans dochter zijn huijsvrouwe”.
De erfgenamen zijn: “Pieter heyndricxsz schrijver, Jan heyn­dricxsz soop ende Daniel heyndricxsz, haren drije kinderen”, echter ieder slechts voor de legitieme portie. Verder gaat alles naar de kleinkinderen. De oudste dochter van Jan Soop, Emmerensken (overleden in 1625), krijgt bij voorbaat een huis met erf op de Conincx gracht (nu: Singel) te Amsterdam gereserveerd. De langstlevende van de echtelieden blijft in bezit van de onge­deelde boedel met advies van “Pieter Mathijsz.” Schrijver (1558-1634) en Geurt Dircksz (van Beuningen) over het beheer. Op het erfdeel van de kinderen van Jan Soop mogen niet de eventuele schulden van Jan aan zijn ouders gekort worden. Het blijkt dat Daniel op dat moment “noch niet gehijlijct en is, ende geen kinderen en heeft” (blz. 4).
Uit vergelijking met het in het nota­rieel archief van het gemeente-archief Amsterdam (notaris Salomon Hendrix, inv.nr. 15, f. 117v-120r), bewaarde originele testament van 19 augustus 1617, dat door Langereis in haar dissertatie op blz. 106 noot 7 vermeld wordt, blijkt dat het “extract” een volledige kopie van het testament betreft. Uit de door Langereis aangehaalde passage kan niet worden afgeleid dat Scriverius tienduizend gulden van zijn ouders ontving als financiële inbreng voor zijn huwelijk met Anna van der Aar. In inv.nr. 19, stuk 4, staat onder andere een later uittreksel van dit stuk.

3 Geschil over boedelverdeling Hendrick Pietersz Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (1)
3.1 6 diplomata met omslag.

Incipit: “Vijt Crachte van seeckere”.

Kopie van het verbaal van de gemachtigde van het Hof van Holland (genaamd Johan Loenius) betreffende een reeks zittin­gen van twee partijen van 27 maart tot 23 december 1638 naar aanleiding van het overlijden van Jan Soop.

Inliggend een transcriptie van Jan Willem Pieter (XII-D).


Jan Soop moet dus vóór 27 maart 1638 zijn overleden. Het verbaal gaat over het verzame­len van alle eigendoms­bewijzen en de boekhou­ding van de goede­ren van de gemene boedel van Hen­drick Pie­tersz. Schrijver en Cornelia Jansdr. Soop, die beiden in 1626 overleden waren. Deze kopie is in 1649 afgegeven door Andries van Strijen, die ook al in 1638 secretaris van het Hof was.
De partijen zijn:

1) Petrus Scriverius en zijn twee zonen Willem en Hendrik, van wie alleen Willem een enkele keer verschijnt. Scriverius wordt door onder anderen Mr. Quirijn van Strijen geassisteerd.

2) Floris, Pieter en Johan Soop, zijnde de dan nog levende kinderen van Jan Soop, Scriverius' broer. Alleen “Capitein” Johan en Floris Soop verschijnen af en toe. De Sopen worden door niemand minder dan onder anderen Willem de Groot en Dirck Graswinckel (1600-1666) als procureurs bijgestaan.
De te verdelen boedel bestaat uit een gemeen deel en twee afzonder­lijke delen. De deling wordt ter minnelijke schikking door de procureurs van beide partijen onder arbitrage van het Hof gesteld. Dat de zaak toch nog zo lang geduurd heeft, komt klaarblijkelijk door het ontbreken van eigendomspapieren. Uit de aantekening in de marge bij de kavel-specificaties van de secretaris van het Hof van Holland blijkt dat de eigendomspa­pieren van allerlei goederen ontbreken.

Eerst zijn de landerijen en huizen in twee kavels verdeeld en vervolgens de lijf- en losrenten. Bij de eerste deling krijgen de Soopen kavel A ter waarde van 53.337 gulden en Schrijver kavel B ter waarde van 53.332. Van de lijf- en losrenten krijgt Schrijver kavel A ter waarde van 7612 en de Soopen kavel B ter waarde van 7630.

Onder kavel A van de eerste deling wordt een huis op de Dam te Amsterdam genoemd met de naam “Schilt van Vranckrijk” en toebedeeld aan “Cappeteyn Soop ende sijne broeders”.

Kavel A van de lijf- en losrenten noemt als derde een lijfren­te op Pieter Soop, die ook hoogstwaarschijnlijk genoemd wordt (als derde) in de lijfrente-aantekeningen van de hand van Petrus Scrive­rius (stuk 2 in deze omslag). Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de vierde op Willem Schrijver, en zeker voor de vijfde op Hendrik Schrijver de jonge van kavel B, toebedeeld aan de Soopen, hoogstwaarschijnlijk voor de eerste en tweede op Jan Janss Soop, respectievelijk Floris Janss Soop, en zeker voor de derde op Pieter Janszn.

Onder de lijfrenten worden er twee genoemd ten lijve van “Maritgen Jans” en ten lijve van “Janneken Jans”, ons uit andere bronnen onbekend als dochters van de overleden Jan Soop.

Tegen het einde van het stuk wordt vermeld dat het niet zeker is of Daniel (overleden in april 1626), de broer van Jan Soop en Scriverius, ook enig recht gehad heeft op een huis buiten Amsterdam gelegen aan de Amstel, dat nu onwederroe­pelijk aan de Soopen wordt toebedeeld. Wel wordt vermeld dat Scriverius en/of de overleden Jan nog vorderingen heeft ten laste van Daniel Schrij­ver.

In de marge is later nog toegevoegd een nadere verrekenings­afspraak van 6 september 1641. Ook wordt nog vermeld een obligatie van 6000 gulden ten laste van de Verenigde Oostindi­sche Compagnie, waarvan Scriverius de rente mag genieten en die in 1641 afgelost was of zou zijn.
In stuk 19.5 wordt verwezen naar een stuk over deze kwestie, gedateerd 7 mei 1634 en 20 mei 1634, dat in de achttiende eeuw nog aanwezig was.
3.2 1 diploma.

Incipit: “Jan was out”.

Aantekeningen in de hand van Petrus Scriverius betreffende lijfren­ten op Jan Soop de Jonge, Floris Soop, Pieter Soop en “Emerentia Jans(sen)” Soop, alsmede op Willem en Hendrik Schrijver.
De lijfrenten zijn in 1607 en 1610, vermoedelijk door Hendrick Pieterszn Schrijver, hun grootvader, afgesloten. Uit de oorspronkelijke akten reconstrueert Scriverius onder andere hun leeftijd met het oog op het jaar waarin zij mondig, dat wil zeggen 25 jaar zijn gewor­den. Het waarom hiervan is ons niet duidelijk. (Emerentia Jans Soop was inmiddels in 1625 al overle­den.)

De aantekeningen zijn gemaakt met het oog op de gedeeltelijke boedel­scheiding, waarin een aantal van deze lijfrenten ook voorko­men. (Zie stuk 1 in deze omslag.)

De ontvanger Mijerop is waarschijnlijk Cornelis (van Cuyck van) Mierop, die ontvanger-generaal van Holland ('t Gemeene Landt = Holland en West-Friesland) was tot zijn dood in 1608. Hij was de zoon van Joachim. Als ontvanger-generaal van Hol­land werd hij opgevolgd door zijn zoon Joachim van Myerop, die dit ambt bekleedde tot 1643. De Van Mijerop van wie brieven aan Scriverius uit 1628 en 1629 aanwezig zijn in inv.nr. 9, is Jacob, auditeur van de Rekeninge. In 1631 felici­teert P.C. Hooft hem met zijn bevordering tot lid van de Rekenkamer.
Bijgevoegd in bijlage I:

I.3 Volledige transcriptie van stuk 3.2 en enkele berekenin­gen van ons be­treffende de datering van het stuk en geboortedata.



4 Geschil over boedelverdeling Hendrick Pietersz Schrijver en echtgenote Cornelia Soop (2)
4.1 Katern van 7 diplomata met omslag.

“Corte deductie. d'Ed. Heeren (...) raden ordinaris inden hove van Hollant als Arbiters (...) uyt den name ende van wegen Johan Soop ende Floris Soop (als mede erfgenamen van Hendrick Pietersz Schrijver en Cornelia Jansdr. Soop) (...) ter eenre Op ende jegens Petrus Schriverius (...) ende syne Soonen (...) ter andere syden”. Het stuk is van 18 mei 1650 en bestaat uit 172 punten.


Het stuk betreft een geschil over de juiste deling van de boedel van Hendrick Pietersz Schrijver en Cornelia Jansdr. Soop. Een eerste deling vond plaats in 1638, toen na het overlijden van Jan Soop [in 1638 vóór 27 maart] de boedel ten overstaan van het Hof van Holland in tweeën (halfom) verdeeld was en door beide partijen in december van dat jaar in bezit was genomen. Het geschil moet kort na die deling zijn ontstaan en is vervolgens onder arbiters gesteld. Over dit geschil zijn jarenlang verba­len opgemaakt, in elk geval in 1646 en 1647.

Uit punt 26 blijkt dat de Schrijvers op 11 november 1649 het initiatief hebben genomen om opnieuw een definitieve inventa­ris te laten opmaken. De Soopen vinden de voorgestelde definitieve lijst defectueus (punt 30) en presenteren hun eigen afrekenstaat over alléén het restant van de deling van 1638 (punt 42 en vlgg.), waarbij ze uitkomen op een vordering van 18.251 gulden. De totale in 1638 toebe­deelde waarde van Schrijver is 60.947,11,8 en van Soop 60.969,12,0 (punt 59, 60).

Uit punt 61 en vlgg. blijkt dat het overgebleven restant onder meer bestaat uit “kostelijcken tapijten” (61) en huisraad (62).

Uit punt 23 blijkt dat de Schrijvers volgens de Soopen op de laatste afrekenstaat ten onrechte belangrijke posten hebben gezet. De Soopen hebben de Schrijvers daarom aangeklaagd en zijn vóór 1650 door het Hof daarin in het gelijk gesteld. In totaal zouden de Schrijvers de Soopen 30.656 moeten betalen (punt 98 en 99), zijnde de bij de deling van 1638 teveel ontvangen 13.603, vermeer­derd met een rente van 6,5%.

Thijs Pieterse Schrijver was executeur testamentair van de boedel van Hendrick Pietersz Schrijver en Cornelia Jansdr. Soop. Kort na hun overlij­den in 1626 moet er ten overstaan van Scriverius een inventaris van de goederen zijn opgemaakt. In stuk 19.4 wordt ook aan die inventaris gerefereerd.

Op de periode (van 1626 tot 1638) waarin de boedel onverdeeld is geweest slaat ongetwijfeld letter “t” van nummer 64: “Twee boeken zijnde aanteekeningen Ontfang en Uitgaven Etc. tusschen Petrus Schriverius, en zonen ter eenre, en de Soopen ter andere zijde”. (Inv.nr. 805 “portefeuille 46 inhoudende: ver­volg stukken betref­fende het ge­slacht Schrijver en verwan­ten”, in het familiearchief De Monté VerLoren, Archiefdienst Westfriese Gemeenten te Hoorn. Volgens nummer 42 van hetzelfde stuk in het familiearchief De Monté VerLoren was er nog een “Verbaal tusschen Petrus Schri­verius en zijn zoonen ter eenre, en Johan en Floris Soop, ter andere zijde, in dato 1 Junij 1650”.)

Uit punt 112 blijkt dat een eerste verbaal op 23 november 1638 van een overeenkomst is opgesteld. Er wordt onder andere teruggegrepen op de afspraken uit november en december 1638, die in het voorafgaande verbaal (= stuk 3.1) zijn vastgelegd (155). Er heeft een gespecificeerde rekening bijbehoord; alles bij elkaar claimen de Soopen (142) 18.250, zodat hun nog toekomt het bedrag dat nog onder wijlen Hendrick Lens stond (een volle neef van Petrus Scriverius en Jan Soop) van 16.322, en een restpost groot 1928 (punt 143 en 144). De claim van de Soopen is hun kennelijk toegewe­zen.

Onder dit stuk staat mogelijk de handtekening van Willem de Groot (met het jaartal 1650).


Bijgevoegd in bijlage I:

I.4 Fotokopieën van twee aktes uit het protocol van Notaris Cornelis Tou(w) in het gemeente-archief van Amsterdam, beide van 16 maart 1661.

I.5 Enveloppe met genealogische aantekeningen, meest transcrip­ties van artikelen, door Jan Willem Pieter (XII-D), en enkele brieven over de familie Schrijver aan hem gericht:

I.6 “Geslachtboom Schrijver naar aanteekeningen van J. de Groot”, drie versies.

I.7 Uittreksel uit 'Het leven' in Scriverius' Gedichten, Am­sterdam 1738.

I.8 Uittreksel uit de Nederlandsche Leeuw 1888.

I.9 Uittreksel uit Algemeen Nederlandsch Familieblad, 1885 (Rodenburgh).

I.10 Geslacht Schrijver, in de hand van Jan Samuel François (XII-C).

I.11 Enkele blaadjes met aantekeningen, onder andere over wapens.

I.12 Brief van François (XIII-H), Hengelo Gld, 28 november 1937, aan zijn oom Jan Willem Pieter te 's Gravenhage.

I.13 Brief van François (XIII-H), Hengelo Gld, 2 december 1937, aan zijn oom Jan Willem Pieter te 's Gravenhage.

I.14 Brief van de Leidse archivaris Bijleveld, Leiden 8 januari 1938, aan Jan Willem Pieter (XII-D), met inliggend een concept-antwoord, en aanvullend kaartje van Bijleveld van 15 januari.

I.15 Brief van de Leidse archivaris Bijleveld, Leiden 10 maart 1938, aan Jan Willem Pieter (XII-D).

5 Testament van Willem Govertssen vander Aer (1613)
5.1 Ongedateerd stuk van 1 diploma, uit of niet lang voor 1613.

Incipit: “Compareerde voir my Notario publycq”.

Inliggend een transcriptie van Jan Willem Pieter (XII-D).
Eerste concept voor een testament van Willem Govertssen vander Aer (1540/41-1617) “out-schepen” en “op synen hogen ouderdom”. “Sijne eenige dochter Annetgen Willemsdr. vander Aer huysvrouw van Petrus Scryverius” krijgt haar leven lang het vruchtge­bruik van zijn hele erfenis en van hetgeen hij Annetgen had gegeven wegens haar huwelijk als huwelijksgift boven haar moeders erfdeel. Anna's kinderen krijgen de eigendom van de goederen. Indien Anna deze erfenis niet aanvaardt, zal zij 1/3 van de goederen in eigendom krijgen en haar kinderen 2/3 plus het vruchtgebruik. Bij het uitsterven van de nakomelingen van zijn kleinkinderen moeten de goederen terug naar zijn naaste verwanten.

Het stuk is gedacht te worden gepasseerd bij “Neeltgen Go­vertsdr. vander Aer”, weduwe van Aelbrecht van Hoogeveen, wonende tussen “de Visch & Sint Jans bruggen” te Leiden. Deze Ael­brecht van Hoogeveen is niet de secretaris van Leiden met dezelfde naam, die in 1638 benoemd werd. Misschien verbleef Willem Govertse vander Aer ten behoeve van het opstellen van dit concept bij zijn zuster Neeltgen en niet in zijn eigen huis, het Turcxshooft.

Uit de Beschrijvinge der Stadt Leyden van Jan Jansz. Orlers, Leiden 1641 (tweede druk) blijkt dat Willem Goverts van der Aer in 1608 en 1609 schepen van Leiden was.
5.2 Ongedateerd stuk van 1 diploma.

Incipit: “Compareerde voor mij Notario publijck”.

Kopie in Scriverius' hand van het eerste stuk (met enkele kopiëer­foutjes).
5.3 1 diploma, gedateerd 1613.

Incipit: “Compareerde voir my Notario publycq”.

Tweede concept voor een testament van Willem Govertse vander Aer.

Inliggend een transcriptie van Jan Willem Pieter (XII-D).


Dit tweede concept is gedacht ten huize van een ongenoemde notaris te Leiden. Alleen het jaar (1613) is in de afsluitende regels ingevuld. Dit stuk is veel meer gespecificeerd dan stuk 1 en 2. De clausules die in stuk 5.1 in de marge zijn geschreven zijn nu in het stuk verwerkt. Het stuk is in dezelfde hand als stuk 5.1, misschien de hand van de dan ongeveer 73-jarige Willem Govert­se vander Aer, “de gang beswaerlick hebbende”. In tegenstelling tot stuk 5.1 vermaakt de testateur zijn enige dochter Anna al zijn goederen (blz. 3 boven), behalve (blz. 1 onder het midden) 6 duizend gulden en “syne Comparants huysin­ge & erve ge­naempt het turcxhooft staende alhier op den nyewen rijn mette drie huysen (er stond eerst: drie nyewe huysen) daer achter aen staende ende uytcomende aen thogelantsche kerck­hoff”. De dochter zal echter wel het vruchtgebruik hebben van het huis en de brieven en obligati­ën ter waarde van 6 duizend “keysers gulden tot twintich stuvers 't stuck” van haar kinde­ren tot hun mondig­heid.

6 Testament en erfenis van Johan Govaerts vander Aer (1612-1615)
6.1 2 diplomata, met oude speld.

Incipit: “In den namen ons Heeren”.

Testament van Johan Govaerts vander Aer, broer van Willem en poorter en inwoner van Haarlem, van 23 mei 1612 voor notaris Hugo Stijn te Haar­lem.
Het stuk is een kopie van een kopie uit het oorspronkelijke notaris-protocol. In het proto­col zelf in Haarlem is het originele testament nog steeds aanwezig. Johan Govaerts vander Aer prelegateert aan de negen kinderen van zijn overleden broer Claes Govertse de som van 600 carolus gulden elk. Erfgenamen zijn Willem (de vader van Scriverius’ vrouw Anna) en Cornelis Govertse, zijn broeders, Neeltje Govaerts zijn zuster, alsmede de negen kinderen als remplaçanten van Claes Govertse en voorts Cornelis Corsse, zoon van Cors Govertse vander Aer.

Uit dit stuk blijkt dat Cornelis, Willem en Neeltje het testa­ment van hun moeder “gebroken” hebben.


6.2 Katern van twee diplomata.

Incipit: “Op huyden den vierentwintichsten Meij des Jaers xvjc ende vijftien”. Een voor notaris Ewout Hendricxz Craen te Leiden in het huis van “Willem Govertszen vander Aer staende aldaer aende Noorts­ijde van den nieuwen rijn” verleden akte tussen twee partijen, inzake de erfenis van Johan Govaerts van der Aer.

Inliggend een genealogisch uittreksel van Jan Willem Pieter (XII-D).
De eerste partij is zijn weduwe, Margreta Cobbe en haar zoon te Haarlem. De tweede partij is behalve Willem Govertse te Leiden: de kinderen van Claes Govertse te Leiden, Cornelis Govertse te Delft, Neeltje Govertdr. te Leiden en Cors Govert­se te Leiden. In de genealogie Van der Aar zijn verder alle andere in dit stuk genoemde namen opgenomen.

Het stuk betreft de afrekening ponds ponds tussen partijen, waarbij de eerste partij 1.860 gulden 7 stuivers en 12 pennin­gen betaalt, van de gemeen gebleven schulden en vorde­ringen. 1.928 gulden plus nog enkele pro memorie posten blijven nog steeds in het gemeen. Deze posten betref­fen onder andere insolvente debiteuren. De akte is ook nog aanwezig in het notarieel archief van Leiden, nr. 126 (Not. Ewout Hendricxs. Craen) t5, fol. 141r-142r (zie bijgevoegd artikel van Nichols, blz. 254, n. 40). Uit dit stuk blijkt dat er een voorlopige boedelscheiding gemaakt is van de gemeenschappelijke boedel van de overledene (namelijk: Johan Govaerts vander Aer) en zijn weduwe voor Ewout Everhard, nota­ris te Haarlem op 11 september 1612. De protocollen van notaris Everhard, die in april 1607 tot nota­ris te Haarlem benoemd werd, zijn niet bewaard gebleven. Johan Govaerts, zo blijkt tevens uit dit stuk, handelde o.a. in linnen en had een factoor te Londen.

In mei 1615 wordt het Turcxhooft nog altijd het huis van Willem Govertszn. vander Aer genoemd; dat Petrus Scriverius al in oktober 1614 in zijn schoonvaders huis woonde, blijkt uit een aan Scriveri­us gerichte brief van zijn oom Barthoud vander Nyenburch (stuk 11.6).

Blijkens een eigentijdse aantekening achterop dit stuk, is dit het voor de familie (van) Ho(o)geveen bestemde exemplaar. Johan Govertszn. en Willem Goverts­zn. vander Aers zuster, Neeltgen Govertsdr., was gehuwd met Ael­brecht Gerritszn. van Hoogeveen.



Yüklə 0,74 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   2   3   4   5   6   7   8   9   10




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə