Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865 bron



Yüklə 3,07 Mb.
Pdf görüntüsü
səhifə133/166
tarix23.11.2017
ölçüsü3,07 Mb.
#12140
1   ...   129   130   131   132   133   134   135   136   ...   166

111

In het jaar 1861 vierde de Utrechtsche Hoogeschool haar

tweehonderdvijfentwintigjarig bestaan. Het was een gelukkig denkbeeld om tot

aandenken aan dien dag eene feestgave over H

ORATIUS

 uit te geven. Geen auteur is



er, die bij alle veranderingen van den smaak en niettegenstaande de aanmerkingen,

waartoe P

EERLKAMP'S

 editie aanleiding gaf, meer in de gunst van het publiek blijkt

te deelen; geen jaar gaat er voorbij zonder eene of meer, soms kostbare, uitgaven.

K

ARSTEN



 kon dus bij de behandeling van dit onderwerp meer dan bij eenig ander

op de sympathie zijner lezers rekenen. Wat deze bijdrage nieuws en eigendommelijks

bevat, wordt niet uitgewerkt (hiertoe reken ik o.a. de meening dat ‘het ironische van

H

ORATIUS



 zich in zijne lyrische poëzij verre uitstrekt’, bl. 82); maar in geleerd betoog

te treden lag niet in de bedoeling van den schrijver, die met L

UCILIUS

 verlangde



neque se ab indoctissimis neque a doctissimis legi’. Het boekje is eene warme apologie

van den Venusijn. Het bevat eene levensgeschiedenis met opgave van den tijd van

en de aanleiding tot het vervaardigen en uitgeven zijner gedichten, waaraan zich

eene beschouwing van den geest en de schoonheid zijner poëzie aansluit. K

ARSTEN

heeft volkomen zijn doel getroffen, zooals blijkt uit verscheidene brieven van



beminnaars der Romeinsche poëzie, die hem hunne ingenomenheid met zijn werk

te kennen gaven. En niet alleen deze maar ook philologen als B

AKE

 lazen het boekje



met genoegen. De laatste schreef o.a. aan K

ARSTEN


 (en het zijn woorden vooral in

zijn mond belangrijk): ‘Het is mogelijk, dat gij niet hebt willen schrijven voor



doctissimi; maar dezen beklaag ik, wanneer zij zich niet met hart en ziel verlustigen

in zulke voorstellingen als de uwe is. Gij hebt volkomen gelijk: H

ORATIUS

 behoort


tot alle beschaafde tijden. Te Parijs zeide iemand, H

ORACE


 est le poète le plus Français

de toute l'antiquité.’ En verder: ‘het werd tijd dat mijn gevoel voor H

ORATIUS

wederom wat opgefrischt werd; en dat ben ik nu aan u verschuldigd.’ Dat men in



Duitschland op dergelijke lezers

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


112

meende te mogen rekenen, bewees de Hoogduitsche vertaling, die in 't begin van

1863 het licht zag

1

.



Wij mogen van den literarischen arbeid van K

ARSTEN


 niet afstappen zonder

melding te maken van zijne werkzaamheid in het Instituut en later in de Koninklijke

Akademie van Wetenschappen. Behalve zijne reeds vermelde bijdragen over

Palingenesie en Metempsychose en over de Trilogie, heeft hij getracht zich voor de

wetenschap verdienstelijk te maken door zijn voorstel, om de commentaren van

S

IMPLICIUS



 op A

RISTOTELES

, waarvan na de Aldijnsche uitgave van 1526 en '27

geen nieuwe recensie verschenen was, op nieuw op kosten van het Instituut uit te

geven. Het plan in November 1838, dus kort na de uitgaaf van E

MPEDOCLES

 gevormd,

vond terstond een warm voorstander in G

EEL

, die den eenigen geschikten persoon



wist aan te wijzen, die met goed gevolg de HSS. zou kunnen vergelijken en een

goeden tekst leveren. Hij wist, dat men op mercenaire werklieden voor de

nauwkeurige collatie van codices niet kon vertrouwen. ‘Ik heb er ondervinding van’

schreef hij verder. ‘Op deze zwarigheid heb ik dagen lang voor u zitten wurmen en

ik heb er eindelijk doorgebroken. (?) Gij kunt niet reizen; dus moet het een ander

doen, die bezield is met dezelfde liefde als gij voor het geheele plan, die door en

door knap is, en vlug en vaardig en geleerd er bij. En zulk een man heb ik ook al.

C

OBET



 (gij kent hem zeker reeds)’ - en ik laat hier de krachtige studentikose

uitdrukking weg, waardoor G

EEL

 te kennen gaf, dat hij zeer knap was - ‘is . . . knap,



hij is precies en bijna meer dan precies, wat gij hebben moet.’ Wj hebben intusschen

thans reden om te gelooven, dat de woorden van G

EEL

 weldra door de uitkomst



1

Prof. S


. KARSTEN

, Quintus Horatius Flaccus. Ein Blick auf sein Leben, seine Studiën und

Dichtungen. Aus dem Holländischen übersetzt und mit Zusätzen versehen von Prof. Dr.

M

OR. SCHWACH



. Leipzig, Winter.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


113

bevestigd zullen worden. Vijf en twintig jaren zijn er bijna verloopen, sints C

OBET

(in 't najaar van 1840) met den last om de bibliotheken van Parijs, Weenen, Venetië,



Florence, Turijn, Londen, Oxford en Cambridge tot het collationeeren van HSS. van

S

IMPLICIUS



 te bezoeken, het land verliet, en nog verlangt de geleerde wereld naar

de uitgaaf. Maar wat er ook van S

IMPLICIUS

 kome, de gevolgen van die reis zijn voor

ons land van dien aard geweest, dat K

ARSTEN


 geen oogenblik berouw behoefde te

hebben over zijn voorstel

1

.

In October en November 1860 gaf K



ARSTEN

 twee verhandelingen over de

redevoering van C

ICERO


 voor R

OSCIUS


 van Ameria, die later vereenigd en in de

werken der Akademie (1863, 4

o

. 58 bl.) opgenomen zijn



2

. Zij die zich met C

ICERO'S

leven en geschriften bezig houden, zijn in de laatste jaren in twee tegengestelde



kampen verdeeld; die de taal bestudeeren, kunnen (behoudens zeer weinige

uitzonderingen) niets kwaads, die zich op de geschiedenis toeleggen, niets goeds van

C

ICERO


 hooren. Het komt mij voor, dat K

ARSTEN


 beide klippen gelukkig heeft

vermeden en goede opmerkingen zoowel over de oratie als over het karakter en den

geest van haren auteur heeft gegeven.

Eindelijk werd in 1864 in de Verslagen en Mededeelingen VIII eene voortreffelijke

verhandeling van K

ARSTEN


 opgenomen over het lied van H

ORATIUS


 ad A

UGUSTUM


,

Carm. I, 2 (35 bl.). Hij neemt terecht aan, dat het gedicht een vaticinium ex eventu

is; H

ORATIUS


 verplaatst zich in den tijd,

1

Over de wederwaardigheden bij de uitgave van S



IMPLICIUS

 vergelijke men den

tegenwoordigen Secretaris der Akademie, afd. Letterkunde, Prof. J

.C.G. BOOT

, in het beneden

aan te halen Leven van K

ARSTEN

.

2



Vgl. ‘Cicero pro Roscio Amerino. Antwoord op het Rapport in de Kon. Academie van

Wetensch. uitgebragt over de verhandeling betreffende deze pleitrede van S

. KARSTEN

. Met


begeleidenden brief aan Dr. J

.C.G. BOOT

.’ Utrecht 1861.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



Yüklə 3,07 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   129   130   131   132   133   134   135   136   ...   166




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə