108
trouwd is, licht de beschuldiging van groote lichtvaardigheid zou kunnen uitspreken.
En toch hoe verre is K
ARSTEN
hier nog verwijderd van hetgeen later K
ECK
(nomen
et omen!) aan het licht heeft gebracht. Voor men over K
ARSTEN'S
uitgave oordeele,
neme men de moeite om eens te vergelijken wat S
CHNEIDEWIN, R. ENGER
en
N
AEGELSBACH
hebben gegeven, en men zal mij moeten toestemmen, dat het soms
nog te verkiezen is eene onzekere gissing te volgen dan die gewrongene dusgenaamde
explicatie. Maar men behoeft zich niet bij geleerden van den tweeden rang te bepalen.
Van G
. HERMANN
wordt te recht in de praefatio p.
XII
beweerd, dat hij dikwijls zijn
vernuft minder gescherpt heeft om de ware lezing te vinden dan om de bedorvene
uit te leggen: ‘Admirere licet eorum (K
LAUSENI
et H
ERMANNI
) eruditionem et acumen,
non raro tamen te ceterosque consolabere, quos natura coegit mediocri supellectile
esse contentos.’Voeg hierbij dat H
ERMANN
soms ook groote scherpzinnigheid noodig
had om zijne eigene gissingen aannemelijk of zelfs duidelijk te maken, en het zoude
vreemd schijnen, dat toch zijne uitgave bij de Duitschers zooveel goedkeuring
gevonden had, indien wij niet wisten, dat onze naburen aan H
ERMANN
even als aan
L
ACHMANN
een soort van auctoriteit toekennen, en zich al zeer spoedig met hetgeen
van hem kwam plachten tevreden te stellen.
Of het aan de straks opgegevene uitdrukking over H
ERMANN
is
toe te schrijven,
dat niet alle beoordeelingen in Duitschland zich gunstig over het werk van K
ARSTEN
uitlieten, laat ik in het midden
1
; allen erkennen het belangrijke van het werk, en
1
Vgl. Leipz. Repert.
XIV
. 2er Bd. S. 82-86. Heidelb. Jahrb. 1856 S. 319. R
. RAUCHENSTEIN
in de N. Jahrb. f. Philol. u. Paed.
LXIII
, S. 523-550. M
. SCHMIDT
, Zeitschr. f. Oesterr.
Gymnasiën 1856, S. 338-346. - De recensent in het L.R. zegt S. 85, dat hij, wenn ihm auch
bei weitem nicht alle vorgeschlagenen Aenderungen nothwendig erscheinen, doch zum
oeftern beistimmt und mindestens in der Regel die kritischen Betrachtungen des Hrn. K
ARSTEN
anziehend und anregend gefunden hat. Scharfsinn, vertraute Bekanntschaft mit dem
Sprachgebrauche der Tragiker, auch Wissen um das, was deutsche Gelehrte geleistet haben
zeigt sich überall.
R
AUCHENSTEIN
, S. 529: Wenn wir an sehr vielen Stellen uns veranlaszt finden von den
Resultaten des Hrn. K
ARSTEN
abzugehen, so müssen wir doch zwei Eigenschaften rühmen,
wodurch dieser commentarius criticus sehr nützlich und lehrreich wird. Erstens hat K
ARSTEN
(wij verkorten hier en verv.) den Text Schritt für Schritt durchgeackert und manche für sicher
gehaltene Lesart wankend gemacht, hie und da auch das Richtige gefunden, öfter aber auch
künftige Kritikern den Weg zu glücklicheren Emendationen erleichtert. Die zweite Eigenschaft
ist die sehr verständige, plane und ruhige Umständlichkeit der Auseinandersetzung ohne
unnütze Weitschweifigkeit, u.s.w.
M
. SCHMIDT
heeft
drie grieven, waarvan de laatste is onbekendheid met de verdiensten van
Duitsche geleerden, waaronder hij met name S
CHNEIDEWIN
en E
NGER
opgeeft. E
NGER'S
Agamemnon is uitgekomen na dien van K
ARSTEN
en S
CHNEIDEWIN'S
uitgave in 1856!
Evenwel, wat den laatste aangaat, kan hij ook gedoeld hebben op stukken in den Philologus,
want K
ARSTEN
‘hat sich entgehen lassen was in Zeitschriften und Programmen Treffliches
und Vortreffliches geboten war.’ De heer S
CHMIDT
eindigt niettemin met eene opgave van
verbeteringen die blijvende waarde hebben, waaronder echter
μ vs. 749
geheel misplaatst
is.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
109
vertrouwen, dat het goede gevolgen voor A
ESCHYLUS
zal hebben. Dat er dwalingen
in zijn, is niet te ontkennen, maar dat alle verbeteringen goedkeuring zouden vinden,
mocht bij A
ESCHYLUS
niet gewacht worden, en daarvan was geen verwijt te maken.
Hoe vele gissingen van de beste critici kunnen de proef niet doorstaan! Trouwens
zonder slechte komen ook geen goede verbeteringen te voorschijn; het is al een winst
voor de wetenschap, wanneer na aftrek van twijfelachtige of mislukte conjecturen
een rest van waarachtige verbeteringen overblijft, die in den tekst eene blijvende
plaats vinden.
En dat is werkelijk hier het geval. Men lette slechts op
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
110
de zoo eenvoudige verandering van in in 931 (
DDF
.), waar C
LYTAEMNESTRA
AGAMEMNON
smeekt, haar verlangen in te willigen; weinige regels vroeger 885 staat
, vertrapt wordt alleen hij die gevallen is; voor het
zinnelooze geeft K
ARSTEN
met vergelijking van 1357 . Zeer
eenvoudig is de herstelling van 612 (naar
DE PAUW
evenwel) door de verandering
van
in
; μ . In v. 1205 is de
verandering van in even gemakkelijk als door den zin vereischt. In vs. 1343
roept A
GAMEMNON
door A
EGISTHUS
getroffen:
μ , K
ARSTEN
. De
omstelling van 826 en 827 is evident. Wil men meer, men sla op 370 (K
ARSTEN
)
, 428 voor , 436 (vgl. H
ESYCH
.), 461 voor , 483
(met de explicatie), 608
, 675
μ voor
μ μ , 851
voor
(want
is
een stoplap), 870 voor , 933 μ enz. Een gedeelte van deze verbeteringen
is reeds, zooals K
ARSTEN
zelf opgeeft, door oude uitgevers gemaakt, maar door de
nieuweren verwaarloosd. Trouwens bij een schrijver als A
ESCHYLUS
, op wien reeds
zoo talrijke gissingen zijn gemaakt, is het waardeeren van de ware lezing onder een
overvloed van verschillende voorslagen soms een niet geringe verdienste. Voorts
houde men in 't oog, dat nieuwe door palaeographische evidentie schitterende
verbeteringen, zooals C
OBET
die levert, om dezelfde reden bij A
ESCHYLUS
niet veel
meer te wachten zijn. Wat deze uitgave van anderen vooral gunstig onderscheidt, is
de zorg die aan de interpretatie is besteed; niet dat deze bij anderen ontbreekt, maar
K
ARSTEN
heeft meer dan anderen den gedachtengang en het verband nagegaan, en
zich niet tevreden gesteld met eene vertaling, die soms even duister is als het
oorspronkelijke, maar op vele plaatsen het ongerijmde van de tot nog toe aangenomene
onwedersprekelijk aangetoond.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865