136
1847, 1848. Het huisbezoek.
1846,
Een voorbeeld van lofwaardige naauwgezetheid.
1848.
Wat ons dierbaar moet zijn.
1849.
Vadervreugd en Vadersmart. Eene episode uit het leven van
P
HILIPS
den Goede en zijn zoon, K
AREL
den Stoute.
1854.
l. In den
Almanak voor Dienstboden.
De vrijheid der dienstbaarheid.
1841.
Eer en fatsoen.
1842.
De waarde der kleinigheden.
1843.
Liefde en trouw.
1844.
Voorts vindt men in de Handelingen onzer Maatschappij van 1860 een Levensbericht
van Dr. A
.H. PAREAU
door S
WALUE
, bl. 369-380.
Ook in het Christelijk album, en mogelijk nog andere tijdschriften zijn opstellen
van den onvermoeid werkzamen man geplaatst, die ik echter niet afzonderlijk opgeven
of aanwijzen kan.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
137
L e v e n s b e r i c h t
VAN HEINRICH GOTTFRIED HAASLOOP WERNER
.
Ik heb, op uitnoodiging van het bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde, de taak op mij genomen, om de gewone zerk te plaatsen op het graf
van een lid, dat ons is ontvallen, met andere woorden: om het levensbericht te geven
van H
AASLOOP WERNER
, die op 29 September 1864 te Elburg is overleden.
Ik zou die taak wel vereerend willen noemen, maar betwijfel of ik er wel meerder
lof mede zal inoogsten, dan b.v. een schilder, tenzij hij een S
CHELFHOUT
of M
EIJER
zij, met het afbeelden eener kalme zee, wier golfjes elkaâr op vervelende wijze
gelijken en opvolgen, en waarop het oog nergens een rustpunt ontmoet. Gaarne heb
ik echter een blijvend woord willen zeggen van hem, met wien ik langer dan een
vierde eeuw als vriend heb omgegaan, en van wiens beminnelijk gezin ik en de
mijnen niet anders dan belangstelling en hartelijkheid hebben ondervonden.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
138
Wanneer ik spreek van de kalme en eentoonige dagen en jaren zijns levens, die den
biograaf weinig stof opleveren voor eene intressante beschrijving, bedoel ik alleen
de laatste helft van zijne tweeenzeventigjarige loopbaan. Rijker aan afwisseling
waren voorzeker de eerste jaren van zijn leven; maar de hoop, dat onder zijne
nagelaten schriften ook aanteekeningen zouden gevonden worden, die mij tot leiddraad
konden dienen, is niet verwezenlijkt, en ik moet mij dus bepalen tot eene vluchtige
schets.
H
EINRICH GOTTFRIED WERNER
, zoon van H
ERMAN THOMAS HAASLOOP
en C
ORNELIA
VAN HACKE
, werd op den 16
den
April 1792 te Cleve geboren. Hij heeft echter zijne
opvoeding te danken aan zijnen peetoom
DE GEYER
, commissaris van oorlog te Aurich
(Oost-Friesland), die hem bestemde voor het administratieve; maar ... l' homme
propose - Dieu dispose! Het laatste geschiedde hier door middel der trawanten van
den toenmaligen wereldbedwinger, die op 14 November 1811 onzen H
AASLOOP
als
refractair conscrit opligtten en wegvoerden naar Parijs, zonder hem den tijd te
gunnen, om bij wijze van afscheid te klagen ‘zijn nood aan hof en wanden enz.’
1
.
Zijn peetoom, die niet wist waar hij gestoven of gevlogen was, werd eindelijk uit de
onzekerheid gered door eene missive van den reiziger
malgré lui, inhoudende verzoek
om hem eenige kleêren en ‘reisbenoodigdheden’ na te zenden.
In plaats van de pen moest H
AASLOOP
voortaan het
zwaard voeren,
en wel als
flankeur bij de jonge keizerlijke garde. Hij was echter de man niet om de veêren te
laten hangen; maar schikte zich gelaten in zijn lot, en ‘liet zich vlijtig exerceren’,
zoodat hij reeds binnen de drie maanden de fourierstreep op den mouw kreeg.
Soldaat wezen was destijds, zoo als bekend is, geene sinecuur;
1
Zie verder Heldenwensch.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
139
en dit ondervond spoedig ook onze jeugdige krijger, daar hij, na eerst tot
sergeant-majoor te zijn bevorderd, in September van hetzelfde jaar nog aan den tocht
naar Rusland moest deelnemen - een veldtocht, dien de meest geharde veteranen
zelfs niet kunnen hooren noemen, zonder dat hun nog eene koude rilling door de
leden gaat. Ook onze held keerde niet ongeschonden weder: bij Polotsk verloor hij
een vingerlid door eenen sabelhouw over de linkerhand, en op den terugtogt bevroren
zijne beenen, zoodat hij te Dantzig het hospitaal moest betrekken, in plaats van er te
worden ingelijfd onder de garde du roi de Rôme.
Het moeten voor hem dagen geweest zijn van lijden en ontberen, ten minste de
eerste dagen, die hij hier sleet; doch toegerust met de gave, om zich naar iederen
toestand te voegen, wist hij ook hier zijn lot zich dragelijker te maken. Door eenen
B.
.
. V.
.
. M.
.
. werden hem de noodige middelen verschaft, om soldaten van
verschillende wapenen te teekenen, en deze verkocht hij aan zijn minder berooide
wapenbroeders. Wij gelooven niet, te oordeelen naar de latere producten zijner
teekenpen, dat die conterfeitsels op aesthetische waarde konden bogen, maar durven
wel verzekeren, dat zij, wat naauwkeurigheid betreft, niets te wenschen zullen hebben
overgelaten, en men b.v. zeer goed zal hebben kunnen onderscheiden een infanterist
van een cavalerist, ook zonder naar de sporen te zien, en een tamboer-majoor van
een generaal.
Zijn lot, dat altijd nog treurig was, nam eindelijk eene gunstiger wending. Hij
hoorde namelijk op zekeren tijd een bekenden naam noemen, den naam zoo hij
meende van een aangehuwden schoon nog onbekenden neef, schreef dezen een
briefje, en eene beleefde invitatie bewees, dat zijn vermoeden gegrond was geweest.
Voor dat hij evenwel ten huize van zijnen neef kon verschijnen, moest hij eene
geweldige hervorming ondergaan, daar zijne garderobe op den Russischen togt niet
weinig had geleden. Ook de livrijknecht, die hem
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865