140
de invitatie bracht, had dit opgemerkt, en kwam spoedig ten tweeden male met een
credietbriefje, dat hem in staat stelde zich te vervoegen tot eene soortgelijke inrichting,
als die van M
OZES
a.
SON
te Londen, waar men de kunst verstaat, om in een oogenblik
den bedelaar in eenen prins te hervormen.
Van dezen tijd af was het geen lijden en ontberen meer, en ook het uitzicht op
bevordering werd hem geopend; maar H
AASLOOP
zou zich toen reeds met eenige
lotgenooten hebben verbonden, om de zijde te kiezen van hen, die de wapenen hadden
aangegord voor Duitschlands bevrijding. Het is ons echter niet gebleken, dat
H
AASLOOP
zich aan desertie heeft schuldig gemaakt; maar wel, dat hij, op marsch
naar Maagdenburg, even buiten Dantzig, den Kozakken in handen viel, die hem naar
Narwa voerden, en .... hiermede eindigde de levensloop van H
AASLOOP
, wiens naam
toen van de lijst der levenden werd geschrapt. Uit zijne asch verrees echter ‘der
Unterofficier H
ASSELOB WERNER
’, die zich op 29 Maart 1813 bij het Russisch-Duitsch
legioen engageerde, en wiens naam men vruchteloos op de lijst der vermisten of
gedeserteerden zou zoeken, wanneer de krijgskans hem in de handen der Franschen
mogt doen vallen.
Daar H
AASLOOP WERNER
, zoo als hij voortaan werd genoemd, zich slechts had
verbonden voor den toenmaligen oorlog, vroeg en verkreeg hij reeds in October 1813
zijn eervol ontslag. Van de voorwaarde, dat hij zich in het zuiden van Rusland zou
mogen vestigen, ingeval hij het niet geraden mocht achten naar zijn vaderland terug
te keeren, behoefde hij, sedert den val van N
APOLEON
, geen gebruik te maken, en
het verlangen, om zijne familie weder te zien, dreef hem eerst naar Cleve en toen
naar Aurich; maar - zijn vader en oom waren beiden overleden.
Hij stond nu weder eenzaam en verlaten, en geene keuze bleef hem open, dan
voort te gaan, om met de wapenen in de hand zich eenen weg te banen door het leven.
Met behoud van naam en rang nam hij dan den 13
den
Februarij
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
141
1814 weder dienst, en wel bij het 4
de
legioen Oranje Holland te Schweedt. Vier
maanden later werd hij overgeplaatst bij het 16
de
batailjon Landmilitie, dat in 1815
den naam ontving van batailjon Nationale Militie n
o
6.
Weinig bijzonderheden uit zijn militair leven zijn ons bekend; want het lag niet
in den aard van ‘H
ASSE-LOB
’ (zoo als de overste te Narwa zijnen naam schreef) om
veel van zijn eigen ik te spreken. Blijk genoeg van ‘trouw volbrachte dienst’ toch
mogen wij het heeten, dat hij niet alleen in rang is opgeklommen tot kapitein, waartoe
hij in 1836 werd benoemd, maar ook dat de Militaire Willemsorde zijne borst sierde.
Reeds vóór dat hij in 1816 de epauletten als tweede luitenant verwierf, heeft hij
op het punt gestaan de ridderorde te ontvangen; maar het talent, dat hem te Dantzig
uit den nood hielp, bracht hem hier in 't lijden. Op zekeren dag namelijk, toen hij op
de voordracht stond, om tot ridder te worden geslagen, heerschte er in de kazerne
eene buitengewone vrolijkheid, waarin zelfs de subalterne officieren deelden. De
niet algemeen beminde overste kwam, en zag .... op den muur der kazerne eene zeer
gelijkende maar weinig vleiende afbeelding zijner niet Adonische gestalte en
gelaatstrekken, met houtskool gemaald, waarover hij zóó gesticht was, dat hij onzen
kunstenaar van de voordracht schrapte - die ‘des alniettemin’ toch later de ridderorde
ontving; maar toen buiten bezwaar van 's Rijks schatkist.
Op de veel bewogen jeugd volgden nu de dagen van kalmte. Zijn leven geleek
voortaan eene rivier, die stil en rustig door eene effene vlakte naar de oneindige zee
vloeit, waarin zij zich onopgemerkt zou verliezen, zoo haar loop niet door lachende
velden en vruchtbare akkers werd verraden. Zoo toch heeft ook H
AASLOOP
, hoewel
hij in den laatsten tijd stil en bijna afgezonderd leefde, te veel goeds gewrocht, en in
zijne onmiddelijke omgeving te veel bijge-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
142
dragen ter veraangenaming des levens, om hem niet te herdenken, nu hij aan de
natuur den tol heeft betaald.
Als kind reeds uit de ouderlijke woning vertrokken, als jongeling weggevoerd,
om door de wereld te zwerven, had H
AASLOOP WERNER
geleerd zich overal t'huis te
gevoelen; hij was een boom, die niet verwelkt, wanneer hij wordt overgeplant, maar
in den nieuwen grond spoedig weder wortel schiet. De wereld was zijn vaderland;
iedere plaats, waar hij korteren of langeren tijd vertoefde, was het voorwerp zijner
belangstelling, die zich vooral openbaarde in de zucht, om hare geschiedenis te
ontcijferen uit de archieven en overblijfselen van vroegere dagen.
Blokzijl, Kampen, Hoorn, de Helder, maar vooral Elburg kunnen dit getuigen. Uit
den bouwtrant en de opschriften van oude huizen en gebouwen las hij hunne
primitieve bestemming; opgegraven voorwerpen vertelden hem, wie de vroegere
bewoners waren geweest van den bodem, en welke veranderingen die bodem in
verloop van eeuwen had ondergaan.
H
AASLOOP WERNER
was in 1825, toen hij te Kampen in garnizoen lag, gehuwd
met J
OHANNA VAN DER UPWICH
, die eenigen tijd later zich metterwoon vestigde te
Elburg en op het daarbij gelegen ouderlijk landgoed de Hare. Hier leefde H
AASLOOP
nu, nadat hij in 1842 als kapitein werd gepensioneerd, stil en als ambteloos burger
in den schoot van zijn gezin, en wijdde zich geheel toe aan zijne studie en aan de
opvoeding zijner kinderen, t.w. vier dochters, waarvan de tweede is gehuwd met Dr.
C
.P. BURGER
, thans hoogleeraar te Delft, en een zoon, in vele opzichten zijn evenbeeld,
die als zeeman reeds sedert eenige jaren de wereld heeft rondgezworven, en den rang
van kapitein ter koopvaardij bereikt heeft.
Wie H
AASLOOP
niet van nabij kende, zou hem misschien, om zijne afgezonderde
levenswijze, voor een misanthroop hebben kunnen houden; maar ik durf verklaren,
dat hij er een waar tegenvoeter van was. Dat zijne wapenbroeders en
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |