Socialized Choices - Labour Market Behaviour of Dutch Mothers
226
door moeder ervaren steun van significante anderen met betrekking tot hun
loopbaankeuzes en carrièreambities. De theoretische keuze is eveneens genomen
op basis van de inzichten van de socialisatietheorie van Berger en Luckmann
(1967), de theorie van gepland gedrag (Ajzen en Fishbein, 1991, 2005) en de
sociale leertheorie van Bandura (1977), en door verschillende partiële
theoretische begrippen (Grube en Morgan, 1990; Tiemeijer et al., 2009, p.142).
De theorieën hebben allemaal benadrukt dat de ervaren goedkeuring van
significante anderen van specifiek gedrag een positieve invloed uitoefent op de
eigen waarden en attitudes met betrekking tot dit gedrag. Ik ga hieronder in op de
relatie tussen
de ervaren steun van docenten, partners, vrienden, collega’s en
bazen en de rolopvatting en attitudes van moeders.
Docenten
De kwalitatieve bevindingen lieten zien dat in het algemeen moeders zich geen
docenten konden herinneren die hen zouden hebben gestimuleerd of gesteund bij
het kiezen van een bepaalde beroepsrichting. Moeders die zich wel iets
herinneren, vooral fulltime huisvrouwen, bleken nogal negatief over de
begeleiding die ze op (de middelbare) school hadden gekregen.
Slechts enkele
geïnterviewden beschreven hoe leraren op de middelbare school hen hadden
aangemoedigd om over hun beroepsleven na te denken, verhalen die duiden op
een potentiële positieve invloed van leraren op de werkaspiraties van moeders.
Het voor de hand liggende voordeel van kwantitatieve analyses is dat grotere
groepen respondenten worden aangesproken, en verbanden op een meer
statistische manier kunnen worden bekeken. De
kwantitatieve analyse liet
inderdaad zien dat het aanmoedigen van de beroepskeuze van de moeder door
(een van) haar leraren, significant gerelateerd is aan haar egalitaire persoonlijke
genderattitude (d.w.z. haar ideale gezinsleven).
Partners
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat rolopvattingen tussen partners vaak
vergelijkbaar zijn en dat de attitude van beide partners belangrijk is bij de
beslissing van moeders om al of niet te werken (Inman-Amos et al., 1994; Geist,
2005; Philliber en Vannoy-Hiller, 1990; Uunk, 1996; Vlasblom en Schippers,
2005). Die conclusie wordt bevestigd door zowel de kwalitatieve als de
kwantitatieve resultaten van dit onderzoek. Ten eerste toonde de kwantitatieve
analyse dat egalitairdere algemene rolopvattingen (en daarmee
ook haar ideale
gezinsleven) samenhangen met in hoeverre een moeder zich gesteund voelt in
haar werkambities door haar partner. Vanwege de relatief beperkte informatie uit
de kwantitatieve analyse, is het bijzonder interessant om dit resultaat te
vergelijken met de kwalitatieve resultaten.
De levenslopen van moeders laten zien dat moeders eerder zoeken naar
relaties die de in de kindertijd gevormde zelf-identiteiten in stand houden dan
Dutch Summary - Ingebedde keuzes, onzichtbare beperkingen
227
relaties die deze afwijzen. De egalitaire geïnterviewden deelden vaak hun leven
met partners die hun carrièreambities ondersteunden
en die bereid waren om een
(bijna) gelijk deel van de onbetaalde taken in huis op zich te nemen. Egalitaire
moeders hoefden dus over het algemeen niet minder te gaan werken wanneer hun
man een veeleisende baan had. Verhalen van traditionele/adaptieve moeders
lieten tegenovergestelde patronen zien: hun werkambities, met name met
betrekking tot de wekelijkse werkuren, werden zelden expliciet besproken met
hun partners, zoals ook blijkt uit eerder Nederlands onderzoek van Portegijs
(2008b; ook Keuzenkamp, 2009). Bovendien voerden deze moeders de veel-
eisende baan van hun partners aan als een van de
redenen waarom zij voor de
thuisblijfoptie hadden gekozen. De studie toont echter aan dat dit recht-
vaardigingsmechanisme mank gaat, zoals eerder ook betoogd door Van Doorne-
Huiskes en Schippers (2010). Hun vroegere beslissingen met betrekking tot werk,
die vaak het terugschroeven van hun aantal gewerkte uren inhielden, waren
gebaseerd - althans gedeeltelijk en lang niet altijd uit volle overtuiging - op hun
eigen traditionele of adaptieve genderattitudes, waardoor het voor hun partners
mogelijk werd hun veeleisende baan voort te zetten.
Niettemin had het selectieproces voor sommige traditionele/adaptieve
moeders onbedoeld nadelige gevolgen voor hun eigen leven. Ze leefden voort in
sociaal-relationele contexten waarin hun beroepsleven geen aandacht kreeg. Geen
van beide partners was zich waarschijnlijk bewust hoe
rolpatroonbevestigend hun
inrichting van het dagelijks leven is. Een seksestereotiepe taakverdeling kan
bovendien negatieve gevolgen hebben voor de vaders, omdat hun betrokkenheid
als vader (onbedoeld) in de kiem wordt gesmoord door de keuze van de moeder
om minder te werken.
Mensen op het werk
De kwantitatieve analyse toonde een relatief sterke relatie tussen de ervaren steun
van motiverende leidinggevenden en/of collega’s bij
het realiseren van het
volledige potentieel van een moeder op het werk en van moeders egalitaire
genderwaarden en -attitudes. De kwalitatieve bevindingen lieten (opnieuw) zien
hoe een proces van zelfselectie kan verlopen: moeders die een egalitaire attitude
hadden ‘geërfd’, ontmoetten relatief vaak, althans in vergelijking met traditionele/
adaptieve moeders leidinggevenden die hen stimuleerden om op werkterrein alles
uit zich zelf te halen. Een stimulerende leidinggevende ontmoeten lijkt dan ook
eerder een gevolg van moeders eigen attitudes dan een oorzaak. Opvallend is dat
eerder onderzoek juist het tegenovergestelde patroon heeft aangetoond: de
ambities en potenties van moeders worden vaak genegeerd door
leidinggevenden
(Estes, 2005; Karatepe en Kilic, 2007; King, 2008; Moen en Yu, 2000), wat bij
draagt aan het terugtrekken van moeders uit de arbeidsmarkt.