bereiken. Dus, de klie zou tot de oneindige samenvloeiing
met de Schepper komen en aan
Hem gelijk worden.
Er bestaat in de mens een zwart punt, de kiem van een toekomstige toestand. Dit punt bevindt
zich in ieder mens en heeft een kleine of grote bereidheid tot het willen voelen en begrijpen
van het geestelijke. Er zijn mensen, die in het geheel niet in staat zijn geestelijke begrippen te
bevatten. Zij zijn niet in staat om zelfs maar de geringste interesse ervoor op te brengen. Er
zijn ook mensen, die opeens wakker worden, waarbij het zelfs zo is, dat zij zelf in het geheel
niet begrijpen, waarom zij zich plots voor het naar hun idee toch wel “abstracte” zijn gaan
interesseren. De mens, net als elk ander dier, wordt beïnvloed door zijn ouders, de
maatschappij en heeft zijn eigen karaktertrekken. Hij beschikt niet over een vrijheid van wil.
Hij verwerkt slechts alle informatie onder invloed van al deze
factoren en verricht de voor
hem beste daden naar zijn eigen opvatting. Maar alles verandert, wanneer de Schepper de
mens wakker begint te schudden. Voor zo'n opwekking van de mens is maar een kleine portie
licht nodig, dat de Schepper aan de mens zendt bij wijze van “voorschot”. Na deze portie te
hebben ontvangen, begint zijn innerlijke punt verdere opvulling te eisen om daarmee de mens
te dwingen het Licht te zoeken. Hij zoekt het licht in allerlei bezigheden, ideeën, filosofieën,
leringen en groepen, totdat hij tot de Kabbala komt. Op aarde dient elke ziel zo'n fase te
doorlopen! Voordat het zwarte punt middels een scherm is uitgegroeid en gevormd tot een
partsoef, wordt de mens geacht geen ziel te hebben en is er geen klie, waarin licht aanwezig
kan zijn. Het voorhanden zijn van zelfs maar de kleinste geestelijke
partsoef met de lichten
nefesj,
roeach,
nesjama,
chaja en
jechieda (
NaRaNCha”J) getuigt
al van het geboren zijn van
een “mens”, van het loskomen uit de “dierlijke” toestand (die wij, trouwens, gewend zijn om
als de menselijke toestand te zien). Onder het begrip “mens” wordt een geestelijke toestand
verstaan, waarin de geestelijke barrière (
machsom) al overschreden is: de
machsom tussen
deze wereld en de geestelijke wereld, ofwel de wereld
Asieja, waarbij een geestelijke klie
ontvangen wordt.
De ervaring, die een ziel door elke circulatie des levens in onze wereld opdoet, blijft in haar
bewaard en gaat van generatie op generatie over. Alleen de fysiologische lichamen worden
daarbij als “overhemden” verwisseld. Al het lichamelijke fysieke leed wordt ook in de ziel
opgeschreven en leidt op een dag tot de wens het geestelijke te bevatten. De inbedding van
een ziel in een vrouwelijk lichaam wijst erop, dat op een gegeven
moment aan een ziel in deze
“levenscirculatie” geen persoonlijke geestelijke correctie is opgelegd. Zo'n persoon kan niet
zelfstandig geestelijk vooruitgaan, maar wel door haar bijdragen aan de verspreiding van de
Kabbala, of door het ontvangen van de geestelijke verheffing via haar echtgenoot. Er wordt in
de Thora gezegd, dat de harten van de wereldbestuurders zich in handen van de Schepper
bevinden. Tot deze behoren alle politici, alleenheersers, kortom allen, waar de gehele
mensheid van afhangt. Zij zijn allemaal slechts marionetten in de handen van de Schepper.
Via hen voert Hij Zijn beleid uit. In de geestelijke ruimte bestaat slechts één wet: de wet van
de gelijkenis der geestelijke eigenschappen. Indien de eigenschappen van één mens gelijkenis
vertonen met die van een ander, dan zijn zij geestelijk dicht bij elkaar.
Indien mensen
verschillen van gedachten en inzichten, dan voelen ze zich verdeeld en van elkaar verwijderd,
zelfs indien zij zich fysiek vlak bij elkaar bevinden. De geestelijke nabijheid of verwijdering
hangt af van de gelijkenis der eigenschappen. Indien zij geheel met hun eigenschappen en
wensen samenvallen, dan smelten zij samen. Indien twee wensen tegengesteld zijn aan elkaar,
dan zijn zij volkomen van elkaar verwijderd. Hoe meer twee complexe wensen aan elkaar
gelijk zijn, des te dichter zij zich bij elkaar bevinden in de geestelijke wereld. Indien
tenminste een wens van de vele wensen van twee objecten samenvalt, dan raken deze twee
objecten elkaar slechts in één punt aan. Indien geen enkele wens van ons aan die van de
33
Schepper gelijk is, dan betekent dat, dat wij volkomen van Hem verwijderd
zijn en wij hebben
niets om van Hem waar te nemen. Indien tenminste één wens in mij verschijnt, die aan de
wens van de Schepper gelijk is, dan met name in die bewuste wens zal ik de Schepper ook
voelen. Het is de taak van de mens om al zijn wensen geleidelijk aan in
die wensen te
veranderen, welke een gelijkenis met de wensen van de Schepper vertonen. Dan zal hij
volledig met de Schepper tot één geestelijk object samenvloeien en er zal geen verschil
tussen hen zijn. En de mens bereikt zo al datgene, wat de Schepper ook heeft: het eeuwige,
ondoorgrondelijke, hoge, allesomvattende en volmaakte. Daarin bestaat het einddoel van de
correctie (
Gmar tiekoen) van zijn natuurlijke wensen.
De
malchoet, die in de
Ts”A al het licht uitstortte, besloot om het licht middels een scherm te
ontvangen. Het directe
licht komt bij haar aan, duwt op het scherm en wenst naar binnen door
te dringen. De malchoet weigert het licht te ontvangen daar zij zich herinnert welke brandende
schaamte zij ondervond, toen zij met het licht gevuld was. De weigering van het licht betekent
zijn weerkaatsing middels het scherm. Zulk licht heet een weerkaatsend licht (
or chozer). De
weerkaatsing zelf heet “afslaan” van het licht (
hakaa - van het woord
maka - slag, stoot).
Een weerkaatsing van één of ander genieting (licht) vindt binnen in de mens plaats middels
een intentie om deze genieting alleen omwille van de Schepper te ontvangen. Vervolgens
maakt een mens een berekening hoeveel hij kan ontvangen om de Schepper voldoening te
kunnen verschaffen. Hij omhult als het ware een genieting die hij wenst te ontvangen in de
intentie om aan de Schepper te geven, dus om te ontvangen om te genieten omwille van de
Schepper. De inbedding van het directe licht in het weerkaatsende licht stelt de malchoet in
staat om zich na de
Ts”A uit te breiden en een zeker deel van het licht te ontvangen. Dat
betekent, dat op dat moment de malchoet aan de Schepper
gelijk wordt en met Hem
samenvloeit. Het doel van de schepping bestaat uit een volledige opvulling van de malchoet
met het licht van de Schepper. Dan zal haar volledige vulling een equivalent zijn van het
geven en dat betekent een volledige samenvloeiing van de gehele schepping met de Schepper.
Door de te verwachten genieting in haar intentie, dus in het weerkaatsende licht, in te bedden,
zegt de malchoet als het ware dat zij een genieting wenst te ontvangen enkel en alleen omdat
het haar wens is daarmee vreugde aan de Schepper te verschaffen. In zo’n geval is het
ontvangen absoluut gelijk aan het geven, omdat de wens van de klie, zijn intentie, de
bedoeling van een handeling bepaalt en niet een mechanische beweging, die hetzij naar
binnen hetzij naar buiten verricht wordt. Een genieting zal een dubbele ervaring zijn: de
ervaring van het ontvangen ervan en van het verstrekken van voldoening aan de Schepper, dus
de genieting is eeuwig en volmaakt.
Met het verhaal over een gast en een heer des huizes geeft
rabbi Ashlag een voorbeeld, hoe
het ontvangen genot van de gastheer door een gast in het tegengestelde, dus in het geven,
veranderd wordt. Een gast komt eten bij een gastheer, die precies weet, welke gerechten zijn
gast lekker vindt. De gast gaat voor de gastheer zitten, die voor de gast vijf van zijn meest
geliefde gerechten op tafel zet en precies in een hoeveelheid, die met zijn eetlust
overeenkomt. Indien de gast de gever, dus de gastheer, niet zou zien, zou hij geen
schaamtegevoel ondervinden en zou hij zich op alle gerechten storten.
Hij zou ze allemaal
verslinden en geen restjes overlaten, daar zij precies aan zijn wensen voldoen. Maar de
gastheer, die vóór hem zit, brengt hem in verlegenheid en…de gast weigert te eten. De
gastheer dringt er op aan en zegt, dat hij heeft getracht zijn best te doen voor zijn gast, om het
hem zo naar de zin te maken en om hem juist op deze manier plezier te verschaffen.
Uiteindelijk na te hebben getracht de gast te overreden, zegt hij hem, dat hij te lijden heeft van
de weigering van zijn gast om te eten. Zodra de gast begrijpt, dat hij door de maaltijd op te
eten aan de heer des huizes een voldoening zal geven en dat de gast zich daardoor van
34