117
Spoedig nam zijne natuurlijke goedhartigheid weder den boventoon. K
ARSTEN
had
een oprecht en liefderijk gemoed. Het viel hem moeilijk eene dienst te weigeren.
Altijd hinderde het hem, wanneer hij uit plichtbesef iemand iets onaangenaams moest
aandoen. Altijd was hij, ook met betrekking tot zijne leerlingen, geneigd om het beste
van anderen te gelooven en te verwachten. Gelukkig behoeft zijn levensbeschrijver
daarvan geen gebruik te maken, maar ware het noodig een verschoonend oordeel
voor hem in te roepen, voorwaar hij zou daarop door zijne eigene zachtheid de meeste
aanspraak hebben.
De stroom des levens loopt onophoudelijk voort en laat geen plaats ledig; maar
de herinnering aan een leven in de dienst der wetenschap, aan een nimmer rustende
werkzaamheid, aan een mild en edel gebruik van de geschonkene vermogens zal niet
spoedig verdwijnen; zij is een kostbaar kleinood voor zijne kinderen, de roem van
de Hoogeschool, waaraan hij al zijne krachten gewijd heeft, en voor zijne leerlingen
en vrienden eene aansporing om zijne voetstappen te drukken en elk naar zijn
vermogen hem te evenaren.
Groningen, April 1865.
C
.M. FRANCKEN
.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
118
L e v e n s b e r i c h t
VAN
Dr. E
.B. SWALUE
.
Niet zonder aandoening vat ik de pen op, om eenige bijzonderheden mede te deelen
uit het leven van een man, die bijkans het vierde eener eeuw jonger dan ik, nu reeds
ten grave is gedaald; maar ik doe het tevens met genoegen, omdat ik hoop iets te
zullen bijdragen, om hem in zijne veelzijdige verdiensten beter te doen kennen, dan
hij gedurende zijn leven door velen gekend of erkend is.
E
DELHARDUS BERNARDUS SWALUE
was de oudste zoon van B
ERNARDUS JOHANNES
SWALUE
, laatst Predikant te Schoonhoven, en E
LIZABETH JACOBA FALCK
. Hij werd
den 8
sten
Januarij 1806 geboren te Stand daar buiten, waar zijn vader toen predikant
was. Kort daarna met zijne ouders verhuisd naar Numansdorp, gezegd de Buitensluis,
genoot hij aldaar zoodanig onderwijs, dat hij in zijn elfde jaar reeds geschikt gerekend
werd voor het bezoeken eener latijnsche school, en aan het huisselijk verkeer van
den toenmaligen Rector te
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
119
Dordrecht, Dr. G
. FENEMA
, en aan diens zorg voor zijne verdere ontwikkeling
toevertrouwd werd.
Eigenaardig beschrijft hij zijnen overgang tot de studie in de opdracht zijner straks
te vermelden doctorale dissertatie aan zijnen vader, met deze woorden: ‘Primum
autem non ad jocum et ludos, quibus haud diffiteor me semper quam maxime
delectatum esse, sed ad majora omnia et graviora me a natura esse generatum, jam
ea me docuisti aetate, quum mihi nondum tempus esse videbatur de animo ad illa
adjiciendo cogitandi. Nunc tuam, mi Pater! prudentiam et sapientiam gratus agnosco;
nam si jam tum saluberrimis monitis tuis et exhortationibus non adfuisses, vereor ne
semper mihi intempestivum fuisset, quoque sic magis ab humanitate remotus
mansissem, eo etiam longius a vera felicitate abfuissem. Etenim haecce studia contra
insidias, quibus imbecilla aetas juvenilis petitur, tutissimum praebere praesidium,
turbidisque, quibus quotidie agitamur animi motibus, frena injicere, moderari
vehementioribus ad hilaritatem compositae indolis impulsibus, denique ad vitam
bene beateque transigendam nos praeparare egregie, ipso usu expertus sum.’
Schoon vrolijk van aard, ad jocum et ludos propensus, en daardoor, zoo het scheen,
tot ernstiger studie en inspanning minder geschikt, leide hij zich echter met vlijt toe,
op het verkrijgen van de noodige kennis, zoodat hij steeds zijne medeleerlingen te
boven streefde, en van de eene klasse tot de andere als primus overging; en bij zijne
bevordering tot de akademie den 11
den
Junij 1823, de eerste was van de vijf, die met
hem gepromoveerd werden. Hij hield toen eene, door hem zelven opgestelde oratie:
de viris egregiis, qui linguam patriam nostram maxime exornarunt.
Uit de keuze van dit onderwerp blijkt reeds eenigermate zijne later steeds betoonde
ingenomenheid met de beoefening der geschiedenis, waarvan hij al spoedig eene
proeve gaf, toen hij in het tweede jaar van zijn verblijf aan de Leidsche Hooge-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
120
school een antwoord inzond op de door de literarische faculteit in 1825 uitgeschreven
prijsvraag: Philippi I, Burgundiae Ducis, vita, res gestae et mores exponantur ita,
ut disquiratur, qua ratione B
ONI
cognomen tueri possit. Van de vijf ingekomen
antwoorden waren er twee, wier opstellers ‘perdigni existimabantur, qui propter
eximiam in pervolvendis historiae monumentis industriam, atque in exponendis et
dijudicandis rebus diligentiam publice laudarentur.’ Toch, niettegenstaande den
gegeven lof, was de faculteit van oordeel, dat het een en ander in de antwoorden van
beide gemist werd, wat noodig was, om den uitgeloofden prijs te verkrijgen. Zij
voegde er echter bij: ‘Itaque hos juvenes praestantissimos missis responsionibus
optimam sui spem praebuisse, et, cum ob modestiam nominum significatione
probatam, tum ob insignes in bonis literis profectus, dignos esse, qui aliis in exemplum
proponantur, publice declarat Facultas.’ Van de eene verhandeling maakte zich de
Heer A
.M.C. VAN HALL
, van de andere S
WALUE
als schrijver bekend.
Door dezen uitslag wel eenigzins te leur gesteld, maar toch ook door den verkregen
lof gestreeld en aangemoedigd, besloot hij terstond zijne krachten op nieuw te
beproeven aan de beantwoording der nu uitgeschreven prijsvraag door dezelfde
Faculteit, die dus geformuleerd was: exponantur causae, quibus factum sit, ut
imperium Turcarum Osmannorum a parvis initiis ad eam magnitudinem et potentiam
pervenerit, quam Solimanno magno regnante erat consecutum. Van de drie
ingezonden antwoorden werd een bepaaldelijk afgekeurd. Van de beide andere werd
gezegd, dat daaraan veel meer en lofwaardiger vlijt besteed was, doch dat de een
door te groote beknoptheid in het mededeelen der geschiedenis, de ander door te
groote uitvoerigheid daarin, aan het doel der prijsvraag niet zóó beantwoordde, dat
de prijs er aan kon worden toegewezen. Beide werden echter waardig geacht openlijk
met lof vermeld te worden; de een omdat
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |