49
cum, een blijk van den goeden reuk waarin hij stond. Hij droeg dan ook dit collegie
een goed hart toe, blijkens zijnen uitersten wil. De natuurkundige wetenschappen
echter schijnen hem toch meer dan de geneeskunde te hebben aangetrokken; getuige
het meerendeel zijner geschriften.
Ook nog eene andere kunst beoefende hij soms, de dichtkunst namelijk. Althans
zoo als zij in dien rijmelaarstijd beoefend werd. De Leidsche Predikant L
AURENTIUS
STEVERSLOOT
namelijk, aldaar bij de nederduitsche hervormde gemeente in dienst
van 1715 tot 1736, had in den jare 1730 eene berijming van den profeet Jona met
aanteekeningen uitgegeven, die veel opzien baarde. Z
UMBACH
was het met hem (in
zijne overbrenging van des profeten woorden op Nederland?) niet eens. Hij liet dus
zekere Lofrijmen uitgaan, waarin hij verre is, van in den lof des kerkleeraars uit te
weiden. D
S. ST.
, wiens verzen nu en dan nog wel eens mank gingen, reikte hem daarop
in dichtmaat eene Hand van broederschap. Een tweede tegenvers verscheen, Dankrijm
aan den Heere L
.S.
, 18 blzz. groot, met taal- en letterkundige aanteekeningen, waarin
ST
. nog al sterk gegispt wordt. Doch wij melden zulks hier slechts ter vervollediging
van ons bericht en begeven ons in dezen twist verder niet. De kleine letterkundige
oorlog, die kort na den jare 1730 gevoerd werd, schijnt na deze laatste repliek
geëindigd te zijn. Er bestaan ook nog lofvaersen van Z
UMBACH
op den Heer I
SACK
COURTONNE
, toen deze meester in de regten werd, en op de promotie van zekeren
J
OACHIM RAVEN
, bloedverwant van den Leidschen Pensionaris van dien naam. Ik
zag ze niet, maar de gegevene proefjes doen er mij niet naar verlangen.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
50
Eenige jaren gingen in stilte voorbij. In 1742 teekende hij onder anderen eene
dagelijksche berekening af van den loop der zes voornaamste planeten voor het
schrikkeljaar 1742 (Ephemeris geometrica sex planetarum primariorum ad annum
Christi 1742 currentem ad ductum planetolabii in systemate Copernici). Eén folio
blad, geteekend bij mij voorhanden.
In hetzelfde jaar spoorde B
OLSTRA'S
kaart van het Haarlemmermeer hem aan tot
het nadenken over en het ontwerp van zijn bovenvermeld plan ter droogmaking van
dien plas. Of de behandeling, òf het onderwerp, òf het een en ander wekte de
opmerkzaamheid van het publiek. Hij gaf althans hiervan in 1743 een tweeden druk
in 't licht: Korte schets, verhandelende van het droogmaken van de groote meeren,
Leiden, G. Potvliet, 1743. 4
o
. (A
BKOUDE
, Boekenlijst II. 115. en A
RRENBERG
,
Naamlijst, bl. 230.). De heer
VAN HASSELT
beijverde zich in 1838 het nut van dit
geschrift uit een te zetten, waarheen wij dan ook mogen verwijzen. Ofschoon
Z
UMBACH
zijn ontwerp niet aangenomen zag ('t gevaar was nog niet dringend
genoeg!) zal toch ook zijn schrijven het uitzigt op het grootsche doel een stap verder
gebragt hebben, waarvan intusschen de verwezenlijking voor onze dagen bewaard
bleef.
Zijn vader was, volgens J
OECHER
, zoo bij den Trierschen Keurvorst M
AXIMILIAN
HEINRICH
, als te Leiden onderwijzer in de Toonkunst geweest. Trouwens hij had te
Leiden of te Cassel lessen over de Theorie der Toonkunst in het latijn gegeven. De
Koninklijke Haagsche Bibliotheek bezit nog in handschrift een quarto-bandje aldus
getiteld: Tractatus de Compositione musicâ, dictatus a D. Lothario Zumbach de
Koesfelt, 145 blzz. in 4
o
, naar alle waarschijnlijkheid een autograaph of uit des stellers
mond
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
51
opgeschreven. Het loopt over Kerkelijke muziek. Geen wonder dus, dat in hetzelfde
jaar 1743 de zoon, die ook in 't zelfde vak lessen gaf, een geschrift in 't licht zond,
getiteld: Institutiones Musicae, of korte onderwijzingen rakende de praktijk van de
Musyk; en inzonderheid van den Generaalen Bas, benevens de daaruitspruitende
gronden van de Compositie, Leiden, G. Potvliet, 8
o
. 74 blz., met 8 bladen musyk
door hem zelven gegraveerd en met latijnschen tekst voorzien, misschien om ze ook
met een tekst in vreemde landen te verspreiden. Hij was dus tevens graveur. Ook de
titel is gesneden. Het is opgedragen aan Mr. J
AN ALENSOON
, Ontvanger der
verpondingen te Leiden, met hem in wiskunde en toonkunst gewezen leerling van
zijn vader L
OTHARIUS
, aan wien de zoon hier ook weder onverheelde hulde toebrengt.
Zijn naam plaatste hij alleen onder deze opdragt.
Ten zelfden jare verscheen van zijne hand weder een Compendium, zijnde De
eerste beginselen en praktikale instructie in de Meet-, Krijg- en Bouwkunde (Leiden,
G. Potvliet, 1748, 8
o
.), ons uit dezelfde bron als boven bekend geworden.
In 't volgend jaar 1749 gaf hij in 't latijn, in 4
o
. zonder plaats van druk of uitgever,
de beschrijving uit van een Instrumentum novum sive horologium autobarum, om
de lengte zoo ter zee als te land te vinden. Hij zegt er van dat zijn vader, door
C
HRISTIAAN HUYGENS
voorgelicht, het uitvond (zie boven, op den jare 1715) en dat
het door hem, den zoon, vervaardigd (fabrefactum) en aan het publiek medegedeeld
werd. Het geschrift, 16 blzz. groot, ligt voor mij en is aan Prins W
ILLEM IV
opgedragen. 't Latijn is wat stroef. In den handel schijnt het niet geweest te zijn,
evenmin als het volgende. Het is waarschijnlijk
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |