58
Zie hier wat mij over dezen Leidenaar onder de oogen gekomen is, die niet alleen
in de Geneeskunde, waarin hij den doctorgraad erlangd had, maar ook en vooral in
natuur- en starre- en wiskunde, en vestingbouw, waterstaat, teeken-, graveer- en
toonkunst meer dan gewone ervarenis blijkt bezeten te hebben.
Het zou ons niet vreemd dunken, indien Z
UMBACH'S
naam, van welken overigens
zeer zelden gewag gemaakt wordt, in een der talrijke geschriften van Dr. J
. LE FRANCQ
VAN BERKHEIJ
vermeld werd. Vraagt men, waarom? Zij hadden onderling zeer veel
gelijksoortigs. L
E FRANCQ
was, ja, wel 32 jaren jonger dan Z
UMBACH
, doch tot den
jare 1780 bestendig zijn stadgenoot. Beide waren meest autodidacten, beide in de
Geneeskunde, maar meer nog in de praktische wijsbegeerte te huis, en beide mannen,
die van alles wat afwisten, die veel schreven, beide aan de stadhouderlijke partij
ijverig toegedaan waren, beide wat scherp van pen en juist daardoor soms miskend,
beide te Leiden geboren en, na een langgerekt leven, beide aldaar in 83jarigen leeftijd
overleden.
Zoo wij tijdens zijnen dood eenen Kunst- en Letterbode bezeten hadden, zou hij
waarschijnlijk niet vergeten zijn en ik mij ontheven gezien hebben van deze mijne
werkzaamheid. Voorts mogen ten slotte de bezorgeren der Kon. Haagsche Bibliotheek,
de Leidsche Gemeente-Archivaris E
LSEVIER
, zoo wel als Dr.
VAN KAATHOVEN
en
Prof.
DE WAL
, die allen mij met hunne inlichtingen ten dienste stonden, hierbij mijn
opregten dank ontvangen.
Leiden, April 1865.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
59
V. N e d e r l a n d e r s , en personen, die later met nederland in
betrekking stonden, s t u d e n t e n
TE
Heidelberg
EN TE
Genève,
SEDERT HET BEGIN DER KERKHERVORMING, DOOR J. DE WAL
.
Aan geen gedeelte der Letterkundige Geschiedenis is tot hiertoe minder zorg besteed,
dan aan het onderzoek naar de Hoogescholen, waar de beroemdste en verdienstelijkste
mannen zijn gevormd, en waarheen in een bepaald tijdvak uit sommige landen en
gewesten de zonen der edelste geslachten zamenvloeiden.
Dit mag bevreemden. Wie handelingen en schriften van uitstekende personen wil
beoordeelen, hij dient te letten op de rigting, die opleiding en ontwikkeling aan
hunnen geest hebben gegeven. Het komt er niet enkel op aan te weten, waar en
wanneer zij het Akademieleven aanvingen of voltooiden, het is tevens van belang
na te gaan, wie de leermeesters waren, wier lessen zij bij voorkeur volgden, met
welke jongelingen uit het ge-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
60
meenschappelijk Vaderland of uit ver van elkander verwijderde streken zij dagelijks
verkeerden, welke betrekkingen zij hier of ginds aanknoopten, welke redenen hen
bewogen om de eene werkplaats der wetenschap tegen de andere te verwisselen.
Tallooze omstandigheden, schijnbaar van geene of geringe beteekenis, hebben niet
zelden een heilzamen of verderfelijken invloed geoefend op het toekomstig lot en
bedrijf van mannen, die tot beweging op staatkundig, godsdienstig of wetenschappelijk
gebied krachtig medewerkten.
Nutteloos alzoo is de bekendmaking der Matriculae van vermaarde Instellingen
van Hooger Onderwijs, hetzij geheel hetzij ten deele, niet te heeten. Van zeer weinige
Hoogescholen zijn die naamlijsten tot hiertoe uitgegeven. Voor zoo ver mij bekend
is, zijn alleen die van Groningen, Erlangen en Genève volledig openbaar gemaakt.
Het Groninger Studenten-corps heeft een belangrijke dienst aan alle beoefenaars der
Geschiedenis bewezen, door jaarlijks een gedeelte van het Album der Akademie in
zijn Jaarboekje te doen afdrukken. De ‘Personalstand der Friedrich - Alexanders -
Universität Erlangen in ihrem ersten Jahrhundert,’ in 1843 verschenen, kan niet in
gelijke mate de algemeene aandacht wekken, omdat die Hoogeschool tot de
stichtingen van later dagteekening behoort, en de naamlijst weinige feiten openbaart,
die niet tevens van elders bekend zijn. Gewigtiger is in dit opzicht ‘Le livre des
Recteurs,’ een op kostbare wijs uitgevoerd werk, dat te Genève in 1858 bij
gelegenheid van het derde eeuwfeest der daar gevestigde Hoogeschool het licht zag.
Nog was dit werk niet uitgegeven, toen ons Nederlanders reeds duidelijk werd,
hoeveel voor ons daaruit zou
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
61
te leeren zijn, wat wij van elders niet of slechts onvolkomen wisten. Het opstel van
R
OGGE
over ‘J
OHANNES UYTENBOGAERT
te Genève (1580-1584)’ kon niet dan
welkom zijn aan allen, die verlangen C
ALVIJN
en BEZA in hunne werkplaats te
bespieden. Daarachter was gevoegd eene lijst der Nederlanders, die van 1579 tot
1584 te Genève gestudeerd hebben ‘met weglating van die namen, welke onleesbaar
waren.’ Godg. Bijdr. dl. 32. bl. 904.
Genève en Heidelberg - deze twee Universiteiten trekken in de zestiende en
gedeeltelijk ook in de zeventiende eeuw den stroom onzer landgenooten tot zich.
Zoowel in de Regtswetenschap als in de Godgeleerdheid onderwezen daar mannen,
door veelomvattende kennis en de kostelijke gave der mededeeling vermaard: mannen,
waaronder er waren, die, na de vestiging der Hoogescholen in ons Vaderland, ook
herwaarts zouden geroepen worden, om hier hun licht van nabij en voor velen te
doen schijnen.
Intusschen is het Album der Hoogeschool te Heidelberg, in 1386 door een Nederlander
gesticht en bestuurd, hier te lande nagenoeg geheel onbekend gebleven. Wel had
reeds in 1786, bij gelegenheid van het vierde eeuwfeest dier Universiteit, de
Hoogleeraar in de Natuurkunde J
OHANNES SCHWAB
zijn werk ‘Quatuor seculorum
Syllabus Rectorum,’ in twee quarto - boekdeelen openbaar gemaakt, doch nergens
heb ik eenig blijk gevonden, dat het in Nederland is bekend geworden. In dat werk
liet de schrijver bij elk jaar op de aanwijzing van den tijdelijken Rector niet alleen
eene korte levensschets van dezen volgen, maar ook eene lijst der ‘nobiles et
praecipui’ der in dat jaar ingeschreven studenten.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |