43
geerte en Mathesis, in Geneeskunde en Toonkunst geoefend. Hij was in 1685 door
den Trierschen Keurvorst tot zijn Mathematicus en Musicus benoemd. Doch zijne
vrijzinnige gevoelens waren een doorn in het oog der Jesuïten. Toen alzoo de
Keurvorst M
AXIMILIAAN HEINRICH
in 1688 overleden was, meende L
OTHAR
, dat het
tijd werd om zich aan de vervolgingen eener hem vijandelijke geestelijkheid te
onttrekken. Hij vertrok in dat jaar naar Leiden, destijds den voornaamsten zetel van
vrij onderzoek. Hij wekte derwijze aldaar de belangstelling van den Hoogleeraar in
de Kruidkunde Dr. P
AULUS HERMAN
, dat deze aan hem in 1690 de bezorging opdroeg
van de uitgave zijner Florae Lugduno-Batavae Flores, L.B., Fr. Haaring, 8
o
. (een
boekdeel met lof aangekondigd te Leipzig in de Acta Eruditorum Lipsiensia, 1691.
pag. 217-220). In 't laatstgemelde jaar 1688 dus naar Leiden vertrokken, had L
OTHAR
er den 16 Julij 1693 den Doctorgraad in de Geneeskunde erlangd op eene dissertatie
de sudore et sudoriferis (over 't zweet en zweet verwekkende middelen). Dit opstel
bij Abr. Elzevier, Akademiedrukker, verschenen, was 10 bladz. groot, bevattende
XIV uitgewerkte Theses en 4 Corollaria. 't Is opgedragen aan zijnen begunstiger en
beschermer P
AULUS HERMAN
. Hij werd te Leiden Lector Astronomiae en doceerde
er privatim Wiskunde en Wijsbegeerte; gelijk hij er tijdelijk in 1697 de betrekking
van Organist in de St. Pieterskerk vervulde.
Later vertrok hij, in den jare 1708, naar het Carolinum te Cassel, als Professor in
de Wiskunde, eene waardigheid, aan hem bij de oprigting van dat Collegie dadelijk
door den Landgraaf van Hessen opgedragen. Den 10
den
Maart van dat jaar aanvaardde
hij die betrekking.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
44
Hij schreef zoo te Leiden als te Cassel onderscheidene geschriften, als over starre-
en aardrijkskunde, over de wenteling van verschillende planeten, over de kleuren en
den regenboog; hij had het opzicht over de kunstkamer van den Landgraaf van
Hessen, gaf er in 1715 zijne vera methodus inveniendi longitudines marinas (over
't vinden der lengte op zee) in kwarto uit, en was er reeds kort na zijne aankomst in
de maand November 1709 door den Frankforter geleerden reiziger Z.C. Baron
VON
UFFENBACH
bezocht, die zijne wiskundige lessen bijwoonde en zijne kijkers
bewonderde. Zie U
FFENBACH'S
Reisen, I. 2, 47, 63. en daaruit Navorscher, XVI. 333
en v. Hij overleed te Cassel, den 29
sten
Julij 1727. (Zie dit meerendeels uitvoeriger
in J
ÖCHER'S
Gelehrten-Lexicon, IV. Th. s. 2238. Zie ook S
TRIEDER
, Hessische
Gelehrten Geschichte, Th. XVII. s. 371 en vv. alwaar mede het programma funebre
over LOTHAR door het Collegium Carolinum uitgegeven gebruikt is).
Geen wonder dat een zoo veelzijdig man zijnen zoon, die zijn eenig overgebleven
kind was - de drie anderen toch waren vroegtijdig overleden - insgelijks eene
gelijksoortige wetenschappelijke opvoeding trachtte te geven. Uit L
OTHARIUS'
echt
namelijk met T
HEODORA DAY
, dochter van eenen Leidschen wijnkooper, werd
C
OENRAAD
te Leiden op het einde der maand Mei 1697 geboren en den 31
sten
derzelfde maand in de Pieterskerk bij de Hervormde Gemeente aldaar door den doop
opgenomen. Peeten en getuigen waren te dier gelegenheid twee personen der
aanzienlijkste Leidsche geslachten, te weten 1
o
. de Burgemeester C
OENRADUS
RUYSCH
, bloedverwant van den Amsterdamschen Hoogleeraar van dien naam en 23
Maart 1731 als Burgemeester overleden, alsmede 2
o
. vrouwe C
ORNE-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
45
LIA SCHUYL
, dochter van den Leidschen Hoogleeraar in de Geneeskunde, F
LORENTIUS
SCHUYL
, en huisvrouw van den Pensionaris R
AVEN
. Hij was dus van de Hervormde
Godsdienst; L
OTHARIUS
trouwens had geen bezwaar gevonden in de opleiding zijner
kinderen bij die gezindte, waartoe de moeder behoorde: zelf is hij tot zijn levenseinde
aan het Catholicisme trouw gebleven. Zijne vrouw mogt haren zoon volwassen zien.
Zij stierf te Cassel, d. 11
den
Julij 1719, in den ouderdom van 47 jaren.
De jonge C
ONRADUS
, die in 1708 met zijne ouders van Leiden naar Cassel verhuisd
was, werd door zijn vader jong reeds naar 't Leidsch Atheen gezonden, misschien
om onder zijner bloedverwanten oog opgevoed te worden. Den 3
den
Julij 1713 werd
hij als Leidsch student in de Wijsbegeerte ingeschreven, als woonachtig bij jufvrouw
S
MELTZING
in het Noordeinde. De opgave, aan die inschrijving toegevoegd, dat hij
20 jaren oud was, schijnt toen door den inschrijvenden Rector V
ITRIARIUS
fautief
gedaan te zijn. Hij was pas zestien jaren. Deze dwaling blijkt ten overvloede uit eene
tweede inscriptie van hem, waarvan zoo straks. De jonge Z
UMBACH
studeerde
namelijk eerst aldaar in de wis- en natuurkundige Wetenschappen. In 1717 liet zijn
vader hem naar Cassel terugkeeren, om onder zijne leiding verder te arbeiden. Zoo
heeft hij dan ook in genoemd jaar aan het Collegium Carolinum twee Exercitationes
philosophicae van zijnen vader openlijk verdedigd, waarvan de eerste handelde de
scientia et opinione caeterisque cognoscendi et assentiendi modis, de andere de
cognitione veri. In 1720, een jaar na den dood zijner moeder, werd hij door zijn vader
na Leiden teruggezonden, om ook in de geneeskunde zich te bekwamen. Trouwens
hij werd andermaal aldaar on-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |