62
Mr. B
.D.H. TELLEGEN
, hoogleeraar in de rechten, te Groningen.
P
.A. TIELE
, boekhandelaar te Haarlem.
Buitenlandsche Leden:
Dr. J
.G. BURMAN BECKER
, te Kopenhagen.
E
UGÈNE HATIN
, te Parijs.
Prof. M
AX MÜLLER
, te Oxford.
VI.
Hierna komt ter tafel het Voorstel van de Maandelijksche Vergadering betreffende
den Roman van de Rose. Dr. E
. VERWIJS
had namelijk dit Middelnederlandsch gedicht
voor de uitgave bewerkt, en de hulp der Maatschappij ingeroepen, om die te doen
verschijnen. Het Bestuur had bevonden, dat de kas niet toelaat de geheele uitgave te
bekostigen, maar wel, dat eene toelage van ƒ 300.- kon worden afgezonderd; daarvoor
zou de boekhandelaar M
ARTINUS NYHOFF
zich met de uitgave willen belasten, doch
op voorwaarde, dat de 30 exemplaren, die hij bereid was te geven, niet aan de Leden
werden afgestaan voor halfgeld, volgens de bepaling van art. 109 onzer Wet.
De Voorzitter dit voorstel nader toelichtende zegt, dat die bepaling voor den
uitgever belemmerend is, en licht tot misbruik aanleiding kan geven; daarom had de
Maandelijksche Vergadering voorgesteld, dat voor de uitgave van dit werk de Leden
vrijstelling zouden geven van die bepaling.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
63
De Heer L
.P.C. VAN DEN BERGH
, ofschoon de ondersteuning toejuichende, heeft
bedenking tegen het voorstel, daar de Roman van de Rose reeds is uitgegeven, en
vroeger een voorstel van den Heer A
.C. OUDEMANS
, om den Ferguut door de
Maatschappij weder te laten uitgeven, op dien grond was afgestemd. De Voorzitter
toont aan, dat dit antecedent niet gelijkstaat, en er thans alleen sprake is van dit
gedicht, omdat het voor de uitgave behoorlijk is bewerkt.
De Heer S
CHOLTEN
vraagt, of deze Vergadering zulk eene vrijstelling mag geven,
hetgeen de Voorzitter toestemmend beantwoordt. Bij verdere beraadslaging, waaraan
ook de Heer I
SING
deel neemt, merkt de Heer B
ISCHOP
aan, dat de Taalkundige
Commissie zich overtuigd heeft van de vele verbeteringen in deze bewerking, en
geeft de Heer G
OUDSMIT
te kennen, dat hij het verleenen van die vrijstelling als eene
wetsverandering beschouwt, waarop de Heer
DE WAL
met beroep op art. 129 der Wet
aantoont, dat tot zulk eene verandering mag besloten worden, mits met twee derden
der stemmen van de aanwezige Leden.
Hierop wordt het Voorstel der Maandelijksche Vergadering in omvraag gebracht
en met 50 tegen 12 stemmen aangenomen.
De Heer B
ERGMAN
geeft den wensch te kennen, dat deze vrijstelling alleen voor
dit werk gelde. De Voorzitter merkt op, dat dit ook de bedoeling van het Bestuur
geweest is.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
64
VII.
In plaats van den in October e.k. aftredenden Bestuurder Prof. J
.J. PRINS
, wordt uit
het voorgedragen dubbeltal, bestaande uit de Heeren: Prof. R
. FRUIN
en Ds. G
.D.J.
SCHOTEL
, eerstgenoemde gekozen, die zich de keus laat welgevallen.
VIII.
Daar Dr. W
.N. DU RIEU
met October als Secretaris moest aftreden, was door de
Maandelijksche Vergadering een dubbeltal voorgedragen, bestaande uit de Heeren
DU RIEU
en P
. BRUYN
. De aftredende Secretaris wordt herkozen, die zich bereid
verklaart om die taak wederom op zich te nemen.
Toen aldus de punten van den Beschrijvingsbrief waren afgehandeld, geeft de Heer
D
IRKS
den Bibliothecaris een wenk, hoe hij door ruil met zustervereenigingen de
boekerij nog kan uitbreiden; hetgeen in dank wordt aangenomen.
Naar aanleiding van den staat der finantiën. door den Voorzitter in zijne
openingsrede blootgelegd, vraagt de Heer H
AGEN
, of niet op eene of andere wijs
hierin verbetering kan aangebracht worden. De Voorzitter antwoordt, dat het Bestuur
reeds werkzaam is, om maatregelen te beramen, ten einde tegen het aanstaande
Eeuwfeest der Maatschappij een fonds bijeen te brengen.
Nadat de nieuwe Leden waren verkozen, stelt de Voorzitter uit naam van het
Bestuur voor aan ons 80ja-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
65
rig Medelid Mr. J
. PAN
te Hoorn het Eerelidmaatschap aan te bieden, als een blijk
van hulde voor zijne bijzondere verdiensten en belangstelling in de Maatschappij
gedurende een reeks van jaren. Dit voorstel is met toejuiching aangenomen.
Daarna vraagt de Heer W
AP
aan het Bestuur, of ook buitenlandsche Leden tot
Eereleden mogen benoemd worden, in welk geval hij wenschte voor te stellen, dat
huldeblijk aan Dr. H
OFFMANN VON FALLERSLEBEN
aan te bieden, die langer dan het
derde eener eeuw het sieraad van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde
was geweest. De Voorzitter ondersteunt dit voorstel en brengt een warme hulde aan
de verdiensten van den geleerden Duitscher, aan wien de Nederlandsche Letterkunde
in het algemeen en de Maatschappij in het bijzonder zulke buitengewone verplichting
heeft.
De Heer
DE WAL
is van oordeel, dat art. 69 onzer Wet het Eerelidmaatschap slechts
voor binnenlandsche Leden veroorlooft, en wenscht, dat dit punt eerst worde
uitgemaakt. De Heer
VAN KOETSVELD
wil die zaak in handen van het Bestuur stellen
en een volgend jaar beslissen. Bij de verdere beraadslaging verklaren zich de Heeren
G
OUDSMIT
en J
OLLES
voor de uitlegging van den heer
DE WAL
, de Voorzitter en de
Heer F
RUIN
daartegen, zich o.a. beroepende op het Eerelidmaatschap, dat de
Maatschappij vroeger aan J
ACOB GRIMM
had aangeboden. Ten slotte wordt de vraag,
of de Wet ook buitenlandsche Eereleden erkent, met 30 tegen 25 stemmen bevestigend
beantwoord.
Hierop wordt het voorstel van den heer W
AP
met bijna algemeene stemmen
aangenomen, en Dr. H
OFFMANN VON
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |