Inspiratie en het gezag van de Bijbel


De apostelen en de Heilige Schrift



Yüklə 0,88 Mb.
səhifə18/24
tarix13.11.2017
ölçüsü0,88 Mb.
#9982
1   ...   14   15   16   17   18   19   20   21   ...   24

De apostelen en de Heilige Schrift


Na het getuigenis van Jezus ten aanzien van de Schrift willen we nu luisteren naar het getuigenis van de apostelen en de eerste kerk.

I. HET GETUIGENIS VAN HET BOEK HANDELINGEN.

De eerste discipelen treden geheel in de voetsporen van hun Meester en baseren hun geloof en hun daden op het geïnspireerde boek, dat in die tijd beperkt was tot het Oude Testament.

1. De eerste kerk twijfelt in geen enkel opzicht aan de volledige inspiratie van de Schrift.

In de Schrift is het de Heilige Geest die profeteert bij monde van David (Hand. 1:16).

God Zelf spreekt door de Heilige Geest bij monde van David (4:25). Mozes ontving op de berg Sinaï levende woorden om die aan ons te geven (7:38).

Het is, nogmaals, de Heilige Geest die spreekt door de profeet Jesaja (28:25).

Als er geciteerd wordt uit de Schrift, worden de woorden van de tekst aan God Zelf toegeschreven:

‘... heeft Hij aldus gezegd...’ (Jes. 55:3; Hand. 13:34).

‘en daarom zegt Hij ook...’ (Ps. 16:10; Hand. 13:35).

‘Want zo heeft ons de Here geboden...’ (Jes. 49:6; Hand. 13:47) (Wij hebben gezien, dat ook Christus de zinnen uit de Schrift als door God Zelf gesproken aanvaardt: Matth. 15:4; 22:32).

2. Het Evangelie is de vervulling van alles wat Mozes en de profeten hebben aangekondigd.



Mozes is in de eerste plaats voor de apostelen de grote leider en wetgever van Israël:

Mozes heeft de Messias aangekondigd (Hand. 3:22).

Hij heeft de zeden voor het Joodse volk vastgesteld (6:14).

Nadat hij Israël uit Egypte had geleid, heeft hij op de berg Sinaï levende woorden ontvangen van de Here (7:36, 38).

Hij heeft de wet uitgevaardigd en de besnijdenis voorgeschreven (15:5). Elke sabbat worden zijn boeken gelezen in alle plaatsen waar een synagoge is (15:21).

De uitdrukking ‘Mozes en de profeten’ betekent in feite het gehele Oude Testament (vgl. Luc. 16:29).

Mozes en al de profeten hebben de tijd van de Messias aangekondigd (Hand. 3:18, 21-24).

De profeten die de komst van de Rechtvaardige hebben aangekondigd, zijn allen vervolgd (7:52).

Alle profeten beloven de vergeving der zonden door de Messias (10:43). Het lijden van de Christus is de vervulling van alle woorden van de profeten die elke sabbat gelezen worden (13:27, 29).

Het oordeel over de ongelovigen is ook voorzegd (13:40).

Het heil voor de heidenen is ook in overeenstemming met de woorden van de profeten (15:15).

3. De historiciteit van de bijbelse verhalen wordt volledig bevestigd. Dit is vooral treffend in de twee volgende redevoeringen:



Stephanus, in Handelingen 7:2-50, beroept zich op de volgende feiten:

de roeping en het leven van Abraham

de aartsvaders: Isaäk, Jakob en zijn zonen Jozef en Israël in Egypte

Mozes en Aäron

de uittocht, de Rode Zee, de berg Sinaï, het gouden kalf,

de tabernakel, de veertig jaren in de woestijn,

Jozua en de verovering van Kanaän

David, Salomo, de Tempel.



Paulus, in Handelingen 13:16-41, verwijst ook naar

de uitverkiezing van Israël

de uittocht, de wet van Mozes

de woestijn, Kanaän

de richteren, Samuël, Saul

David, de belofte van de Messias, de Psalmen

de profeten.

Met andere woorden, de echtheid van de volgende bijbelboeken wordt in het bijzonder bevestigd:

Genesis Jozua Koningen

Exodus Richteren Psalmen

Numeri Samuël alle profeten

In die tijd had men nog niet de theorie van de mythen en legenden bedacht. God heeft Zich werkelijk in de geschiedenis geopenbaard en op de verhalen van het Oude Testament, evenals op die van het Nieuwe Testament, kunnen we vertrouwen.

4. De Schrift is voor de eerste Kerk de hoogste autoriteit.

Ongeveer de helft van de grote toespraken in Handelingen zijn samen­gesteld uit verzen van de Schrift:



de rede van Petrus op de Pinksterdag, 12 van de 23 verzen (Hand. 2:14-36)

De rede van Stephanus: de 49 verzen zijn niet anders dan een opsomming van feiten uit het Oude Testament (7:2-50)

de rede van Paulus te Antiochië in Pisidië: van de 26 verzen zijn er 15 die óf feiten, óf citaten uit de Schrift bevatten (13:16-41).

Wat een les voor de predikanten van tegenwoordig!


De hele bewijsvoering van Paulus tegenover de Joden berust op dezelfde basis: Nadat hij bij de Joden van Thessalonica was aangeko­men, ‘behandelde hij met hen gedeelten uit de Schriften, door aan­halingen uitleggende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden’ (Hand. 17:3).

De Joden van Beréa ‘gingen dagelijks de Schriften na, of deze dingen zo waren’ (v. 11)

Ook in Rome probeerde Paulus ‘hen (de Joden) te overtuigen ten op­zichte van Jezus uit de wet van Mozes en de profeten’ (28:23).

Dat is de reden waarom de apostel zijn onvoorwaardelijk geloof in de hele Schrift betuigt: ‘Ik vereer den God der vaderen ... gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat’ (24:14).

‘Als een getuige... , sta ik dus hier ... zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou’ (26:22).

Als Festus hem ervan beschuldigt wartaal te spreken, antwoordt Paulus: ‘ . . ik spreek ... nuchtere waarheid ... Koning Agrippa, gelooft gij de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft’ (v. 24-27).

Apóllos was een man ‘doorkneed in de Schriften’, en hij was van veel nut, ‘want onvermoeibaar bestreed hij de Joden in het openbaar en bewees uit de Schriften, dat Jezus de Christus is’ (18:24, 27-28).

Wanneer de christenen uit de twintigste eeuw aan de Schrift dezelfde plaats geven als de christenen uit de eerste eeuw dan zullen hun gees­telijk leven en hun geestelijke kracht vergelijkbaar zijn met die van de eerste gemeente.

II. HET GETUIGENIS VAN PAULUS.

We volstaan hier met de bespreking van het getuigenis van Paulus in de brieven aan de Romeinen en aan de Galaten, daar de belangrijke teksten van zijn overige brieven elders in dit boek worden behandeld.

Alleen al de brief aan de Romeinen bevat zevenendertig rechtstreekse citaten uit het Oude Testament. De uitdrukking ‘gelijk geschreven staat’, keert telkens terug als een refrein (zeventien keer). De wet van Mozes wordt volledig gestaafd: zij is de heerlijkheid van Israël, de belichaming van de kennis en de waarheid (2:17-23), en zal een ieder oordelen en elke mond stoppen (2:12, 3:19). Een verbazing­wekkend aantal in de Schrift vermelde geschiedkundige feiten wordt door Paulus bevestigd (zie ook zijn andere brieven). Voor hem bestaat geen enkele twijfel aangaande hun echtheid. Hij zegt zelfs dat ze alle voor ons onderricht werden geschreven, om ons tot voorbeeld te dienen (Rom. 15:4; 1 Cor. 10:11).

De apostel heeft een geheel eigen manier om de Schrift te verpersoon­lijken en om haar te doen spreken of handelen als sprak of handelde God Zelf:

‘En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het Evangelie verkon­digd’ (Gal. 3:8)

‘De Schrift heeft alles besloten onder de zonde’ (v. 22).

Voor Paulus is het Evangelie de vervulling van beloften door God tevoren door Zijn profeten in de heilige Schriften gedaan (Rom. 1:2); zie boven het getuigenis van Christus en van Handelingen. Dit zelfde Evangelie is thans geopenbaard door de geschriften van de profeten van het Nieuwe Testament (16:25-26).

Soms legt de apostel de tekst van het Oude Testament uit op een gedurfde allegorische manier. Hij ziet Sara en Hagar als typen van de twee verbonden (Gal. 4:21-27). Adam is het beeld van Christus (Rom. 5:14). De rots die geslagen werd op Horeb ‘was de Christus’ (1 Cor. 10:4). Christus is ook ons ware paaslam (5:6-8).

Het is geen wonder dat Paulus uitroept: ‘Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus’ (Rom. 10:17). Voor hem was het Oude Testament reeds dit woord; ook de prediking van de apostelen was dat woord (1 Thess. 2:13), evenals de geschriften van het Nieuwe Testament (Rom. 16:25-26).

Zelfs schrijvers die neigen tot vrijzinnigheid moeten wel de Paulinische opvatting van de aard der inspiratie naar voren brengen. Hij beschouw­de ‘de woorden van de Schrift van gelijke omvang als, en identiek aan, de woorden van God’. ‘Hij (Paulus) deelde ten volle de mening van zijn tegenstanders omtrent het onweerlegbare gezag van de letter als het rechtstreeks geopenbaarde Woord van God’. ‘Paulus verkondigde een leer, waarbij het Oude Testament voor hem het goddelijk Woord was en de uitdrukking ‘er staat geschreven’ betekende voor hem hetzelfde als ‘God zegt’.137

III. HET GETUIGENIS VAN DE BRIEF AAN DE HEBREEEN

Daar de brief aan de Hebreeën de strekking heeft de brug te vormen tussen het oude en het nieuwe verbond, is hij van bijzonder belang voor het onderwerp waar wij ons mee bezighouden. Meer dan welk ander boek van het Nieuwe Testament ook, is hij letterlijk vol van het Oude Testament.

Hij bevat 37 citaten die rechtstreeks genomen zijn uit elf boeken van de Hebreeuwse Schriften.

Ook deze brief bevestigt een groot aantal historische feiten, en is grondslag en illustratie van ons geloof:

de schepping - Gods rusten op de 7e dag
Abel, Henoch en Noach
Abraham, Melchizédek, Sara, Isaäk, Jakob, Esau
Mozes, het Pascha, de Rode Zee, de berg Sinaï, de twee tafelen van de wet
Aäron, de Tabernakel, de eredienst, de offeranden, het verbond
Kades-Barnea, de woestijn, het manna, Aärons staf
Jozua, Jericho, Rachab
de Richteren, Gideon, Barak, Simson, Jefta
Samuël, David.

Zelfs de details hiervan worden door de Heilige Geest bevestigd (bv. het voorhangsel, Hebr. 9:8).

In het Oude Testament sprak God tot de vaderen door de profeten; in het Nieuwe Testament is Hij het die opnieuw spreekt, maar nu in Zijn Zoon (Hebr. 1:1-2).

Wat betreft de Auteur van de Schrift, is de brief aan de Hebreeën zo duidelijk als maar kan: het is de Drieënige God die door de menselijke schrijver spreekt. De citaten worden ingeleid door een van de volgende uitdrukkingen:

‘God spreekt...’ (1:5, 6, 7, 8, 13 enz.). Derhalve is Hij het Zelf die spreekt in de Psalmen die aangehaald worden met de woorden ‘als Hij door David spreekt’ (4:7).

‘Christus zegt...’ (2:12-13; 10:5, als het woorden zijn uit de Psalmen of uit Jesaja).

‘De Heilige Geest zegt...’ (3:7-11; hier gaat het eigenlijk om een schriftgedeelte uit Psalm 95:8-11). Zie ook: ‘De Heilige Geest gaf daarmede te kennen...’ (9:8) en ‘ook de Heilige Geest geeft daarvan getuigenis’ (10:15).

Het Woord dat God heeft gesproken is van geen enkel nut als het niet gepaard gaat met geloof bij hen die het horen (4:2). Maar het blijft toch zelf niet minder levend en krachtig en scherper dan enig twee­snijdend zwaard en dringt zo diep door, dat het vaneenscheidt ziel en geest, en dat het de overleggingen en gedachten des harten schift (v. 12). Hoe vaak hebben wij dit niet op een treffende en gezegende manier ervaren. Maar de ongelovige zal op de jongste dag verant­woording moeten afleggen tegenover ditzelfde woord (Joh. 12:48). Daarom waarschuwt de schrijver van de brief: ‘Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die Zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te meer wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen spreekt’. (Hebr. 12:25). Indien wij ‘het goede woord Gods gesmaakt hebben’ (6:5) en de ‘uitspraken Gods’ ontvangen hebben (5:12) als melk geschikt voor het pasgeboren kind, dan willen wij ons ook tot dezelfde bron wenden om ‘vaste spijs’ te ontvangen, de ‘rechte predi­king’, die nodig is voor volwassen mensen (vv. 12-14).

Tot besluit het getuigenis van Friedrich Tholuck, vermeld door Warfield138: ‘De manier waarop de schrijver van de brief aan de Hebreeën het Oude Testament toepast, berust op de meest strikte op­vatting omtrent de inspiratie, daar ook schriftgedeelten waar God niet Zelf aan het woord is, worden geciteerd als zijnde woorden van God (1:6, 7, 8; 4:4, 7; 7:21) of van de Heilige Geest (3:7; 10:15)’.

IV. HET GETUIGENIS VAN JACOBUS.

Hij toont hetzelfde onfeilbaar geloof in de Heilige Schrift, het Woord van God. De profeten hebben werkelijk in de naam des Heren ge­sproken (5:10).

Zij hebben ons de volmaakte wet gegeven, de wet der vrijheid, de koninklijke wet der liefde (1:25; 2:8).

Er is slechts één wetgever en rechter. Degene die de wet oordeelt en zich boven het Woord van God stelt, neemt een dwaas en gevaarlijk risico: evenals een schuldige die voor de rechtbank staat en zich zou willen aanmatigen de plaats van de hoogste Rechter in te nemen (4:11-12). De goddelijke wet is onverbiddelijk: hij die de hele wet onder­houdt, maar tegen één enkel gebod zondigt, wordt schuldig ten opzichte van de hele wet. Als slechts één overtreding genoeg is om ons te ver­oordelen, zijn we dan niet allen verloren? (2:9-11; Rom. 3:19).

Laat niemand dit licht opvatten: ‘Meent gij, dat het schriftwoord zon­der reden zegt ...?’ (Jac. 4:5).

Ziet Schriftwoord wordt vervuld in zijn oordelen, maar ook in zijn beloften. Toen God had gesproken, geloofde Abraham Hem; en zijn geloof werd hem tot gerechtigheid gerekend. Hij werd gered uit genade; en zijn werkzame geloof bracht werken voort die ook levend waren (2:21-23). Naar het Woord luisteren en de Schrift lezen is goed, mits we haar in praktijk brengen. Wat baat het als men zijn vuile gezicht in de spiegel bekijkt, als men zich vervolgens niet wast? Hij die niet een vergeetachtig hoorder is, gaat aan het werk en volhardt, en hij zal ‘zalig zijn in zijn doen’ (1:22-25). Het zichzelf misleiden waarvan vers 22 spreekt, zou iemand ertoe kunnen brengen zich te ver­beelden, dat lezen van de bijbel of geloven in zijn inspiratie, voldoende is om de Here welbehaaglijk te zijn.

God heeft de wereld geschapen door Zijn Woord. Hij heeft ons ook tot nieuw leven gewekt, naar Zijn wil en door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn ‘eerstelingen onder zijn schepselen’ (1:18). Daar­om willen wij de raad van Jacobus opvolgen: ‘Neemt met zachtmoedig­heid het in u geplante woord aan, dat uw zielen kan behouden’ (v. 21). Tenslotte benadrukt Jacobus de echtheid van de verhalen in de Schrift. Job, Abraham, het offer van Isaäk, Rachab en de boodschappers, en Elia, hebben werkelijk bestaan (5:11; 2:21, 25; 5:17-18).

V. HET GETUIGENIS VAN PETRUS.

Over de belangrijke teksten 1 Petr. 1:10-12 en 2 Petr. 1:19-21 spraken we reeds eerder (zie Deel III, hoofdstuk I, paragraaf III, 2). Laten we nu de andere uitspraken van deze brieven in beschouwing nemen.

Als mensen, door de Heilige Geest gedreven, van Godswege hebben gesproken door ‘de geest van Christus in hen’, werden zij in staat ge­steld ons ‘het levende en blijvende woord van God’ over te brengen. Dit woord, dat ons in het Evangelie wordt verkondigd, heeft de kracht om ons te doen herleven, ons te doen wedergeboren worden (1 Petr. 1:23-25). Het werkt als een ‘onvergankelijk zaad’ (vgl. Luc. 8:11), dat eeuwig zijn levenskiem behoudt, ook al hebben de mensen het jaren lang, of zelfs eeuwenlang verworpen. Telkens wanneer een mens of een volk de bijbel opnieuw ontdekt, heeft dit een ontwaken tot ge­volg, een hernieuwing van het geloof.

De geestelijke en zuivere melk waarnaar pasgeboren kinderen in Christus verlangen, wat is dat anders dan het Woord van God? (vgl. Hebr. 5:12). Dit Woord is genoeg om de pasbekeerde te doen groeien en de honger naar dit voedsel is het teken bij uitstek van zijn goede geestelijke gezondheid (1 Petr. 2:2-3).

Petrus ondersteunt, evenals alle andere apostelen, zijn argumenten voortdurend met citaten uit het Oude Testament, die hij als volgt inleidt: ‘er staat geschreven’ (1:16); ‘er staat in een schriftwoord’ (2:6); of eenvoudigweg: ‘want...’ (gevolgd door de toepasselijke tekst 4:8; 5:5).

Christus, de hoeksteen, wordt voor de ongelovigen ‘een steen des aan­stoots en een rots der ergernis, voor hen die zich daaraan in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten’ (2:7-8). Immers, alleen het woord openbaart Christus en leidt de mensen door Hem tot God. Hoe kan iemand ooit de Here kennen als hij Zijn woord verwerpt? Zegt Jezus Zelf niet: ‘Zijn woord hebt gij niet blijvende in u; want dien Hij gezonden heeft, gelooft gij niet. Gij onderzoekt de Schriften ... en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben!’ (Joh. 5:38-40).

Nogmaals, Petrus neemt als vanzelfsprekend aan, dat de historische verhalen uit het Oude Testament werkelijk gebeurd zijn: Noach, de zondvloed (een beeld van de doop), de acht personen die in de ark gered werden, Abraham en Sara (1 Petr. 3:20-21, 6), de schepping, de val der engelen, Noach met zeven anderen gered, Sodom en Go­morra, Lot en Bileam met zijn ezel (2 Petr. 3:5; 2:4, 15-16).

In een treffende recapitulatie geeft de apostel de drie gedeelten van de schriftelijke openbaring aan (2 Petr. 3:2): de woorden die door de heilige profeten tevoren gesproken zijn (het Oude Testament), het gebod van de Here en Heiland (de Evangeliën), onderwezen door de apostelen (de rest van het Nieuwe Testament). Tenslotte aarzelt Petrus niet de brieven van Paulus onder ‘de overige schriften’ te rekenen, hetgeen een bewijs is, dat de canon van het Nieuwe Testament reeds gevormd werd tijdens het leven van de apos­telen. Deze brieven van Paulus die het merk van een bijzondere wijs­heid dragen, bevatten sommige dingen die moeilijk te begrijpen zijn. Laten de onkundige en onstandvastige lieden zich ervoor hoeden de betekenis hiervan of van andere bijbelteksten te verdraaien (2 Petr. 3:15-16). Het verdraaien van de betekenis van de Schrift is een plaag waaronder het christendom nog steeds lijdt! Moge God ons genade geven om de door God ingegeven Schriften niet alleen te ontvangen, maar ze ook op de juiste manier uit te leggen en toe te passen op ons eigen leven. Dan zullen we met gezag erover kunnen spreken en dan zullen we ‘woorden als van God’ spreken (1 Petr. 4:11).

VI. CONCLUSIE.

Het Nieuwe Testament, Christus, de apostelen, de eerste gemeente en de schrijvers van het Nieuwe Testament zelf zijn eensgezind in hun houding ten opzichte van de Schrift:

Zij is voor hen het eigen woord van God. Ze onderwerpen zich allen zonder voorbehoud aan haar gezag.

Volgens de moderne opvattingen hadden ze, omdat ze tot een nieuwe bedeling behoorden, het juk van de vroegere openbaring kunnen af­schudden; maar zij hebben zich er wel voor gewacht dit te doen.

Hun opvatting van de bijbelse inspiratie is precies de onze: inspiratie van de woorden en van elk gedeelte van de bijbel.

De wijze waarop zij de bijbelse teksten gebruiken komt ook heel dicht bij de onze, want zij citeren ze voortdurend.

Dit is een troost voor ons, wanneer we ervan beschuldigd worden ‘de mensen met bijbelteksten om de oren te slaan!’

Hun bijbel is niet een bijbel vol mythen, legenden en vergissingen. Zij koesteren daarover geen enkele twijfel.

Hun kennis van de Schrift is verbazingwekkend. Zij kennen niet alleen de letter van de Schrift, maar ook de diepe betekenis en de geest. Het is duidelijk, dat de Heilige Geest hen leidde, zodat zij in het Oude Testament ook de geringste zinspeling op de Messias ontdekten.

Een wezenlijk kenmerk van hun bediening is, dat zij weten hoe het zwaard des Geestes, dat is het Woord van God, te hanteren (Efz. 6:17). Dit is de reden waarom hun bediening zo vruchtdragend is, want dat Woord keert nooit ledig tot Hem weer.

Het is precies zoals een schrijver, Richard Rothe, erkent, hoewel zelf een criticus: ‘De schrijvers van het Nieuwe Testament beschouwen de woorden van het Oude Testament als de rechtstreekse woorden van God. Zij citeren uitdrukkelijk als zodanig zelfs de woorden waarvan de tekst volstrekt niet zegt, dat God ze rechtstreeks heeft gesproken. Er is niets in het heilige boek dat zij enkel als het woord van een menselijk schrijver beschouwen, en dat niet tegelijkertijd het waarachtige woord van God Zelf is. Door alles was ‘geschreven’ staat, spreekt God tot hen’.139

De zorgvuldige herziening van de tekst van het Nieuwe Testament en de toepassing van de wetenschappelijke beginselen van de historisch­-grammaticale exegese hebben zonder een zweem van twijfel bewezen dat de bijbelschrijvers zich beschouwden als geïnspireerd. Richard Rothe schreef ook, dat het dwaasheid is te zeggen, dat men gelooft in de inspiratie van het onderwerp, maar niet in de inspiratie van de woorden. Want gedachten en woorden kunnen nergens van elkaar gescheiden worden. Het is duidelijk, dat naar zijn mening de orthodoxe theorie over de inspiratie (dat is te zeggen de meest zuivere in zijn ogen) beleden wordt door de schrijvers van het Nieuwe Testament.140


HOOFDSTUK III


Yüklə 0,88 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   14   15   16   17   18   19   20   21   ...   24




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə