Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865 bron



Yüklə 3,07 Mb.
Pdf görüntüsü
səhifə155/166
tarix23.11.2017
ölçüsü3,07 Mb.
#12140
1   ...   151   152   153   154   155   156   157   158   ...   166

183

van 21 Februarij 1795 had in Friesland plaats; S

CHELTE

, de grootvader en naamgenoot



van hem, wiens leven wij zullen schetsen, verloor daardoor als Oranje-gezind zijne,

betrekkingen4, en zijn zoon C

ORNELIS

5, die reeds als kapitein van eene compagnie



Infanterie onder den kolonel 

VAN PLETTENBERG

 twee veldtogten tegen de Franschen

had medegemaakt, zijnen rang als kapitein, daar hij weigerde den eed van afkeer en

haat tegen het Stadhouderschap en het huis van Oranje af te leggen. - ‘De keuze

tusschen behoud van eer of rang viel hem gemakkelijk’, zegt W

ILLEM VAN HEEMSTRA

,

‘en weldra zagen wij hem in ons midden.’



Op het door den dood der beminde grootmoeder van S

. VAN HEEMSTRA

 (Januarij

1795) en het wintersaisoen sombere en stille landhuis werd echter de rust van het

vereenigd huisgezin weldra verstoord. In den vroegen morgen hoorde men de klokken

van het nabijgelegen dorpje Giekerk luiden en salvo's geweervuur. Binnen weinige

uren rukt eene gewapende bende aan, onder het aanheffen der Marseillaise. Het zijn

echter geene Fransche soldaten maar Friesche gewapende patriotten onder aanvoering

van een weleer gevonnisd en tot den kogel veroordeeld deserteur, doch die van Prins

W

ILLEM



V pardon had bekomen, en thans ‘vrijheidsboomen ging planten.’ Deze

bende dan naderde de stille nimmer door krijgsmuzijk gestoorde verblijfplaats van

onderlinge tevredenheid. ‘Nimmer, zoo schreef verder W

. VAN HEEMSTRA

, vergeet

ik het oogenblik, dat een officier aan het huis van mijnen vader kwam zeggen, dat

de burgercommandant zijne verwondering te kennen liet geven over het wegblijven

van de burgers en burgeressen van ons huis, dat men toch niet onkundig konde zijn

van hetgeen er in het dorp plaats had, dat wij allen werden gelast om dadelijk te

komen, ten einde te dansen om den vrijheidsboom, hetwelk men met regt konde

verwachten van elken weldenkenden burger en burgeres.’ Het antwoord van mijn

vader was - dat hij wel de klok had hooren luiden, doch dat dit gewoon-

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



184

lijk bij eene begravenis plaats had; dat hij ook had hooren schieten, en dus had moeten

vermoeden, (hoe ongewoon ook in ons dorp), dat het eene militaire begravenis zoude

zijn; dat wat het dansen betrof, waartoe men hem deed noodigen, hij reeds te verre

in jaren gevorderd was om aan dergelijke vermaken deel te nemen; dat wat zijnen

zoon betrof, deze zijnen tijd beter konde besteden en dat hij niet geloofde, dat de

verdere huisgenooten het dansen hadden geleerd. Zeer verwonderd over het antwoord

vertrok de officier, terwijl hij door eenige binnensmondsche vloeken zijn ongenoegen

te kennen gaf. Weinig tijd verliep er, of dezelfde officier kwam terug met zes man

zeggende order te hebben om mijnen vader als ook mij te halen en des noods geweld

te gebruiken. Mijn vader, die zeer wel wist bij al de inwoners van het dorp zeer

bemind te zijn, en derhalve vreesde, dat er een oproer zoude ontstaan, indien men

ons daar met geweld zag aanbrengen, trachtte dit op eene zachte wijze te voorkomen,

en verzocht den officier nogmaals aan den Commandant te zeggen, dat het hem

aangenaam zoude zijn, dat, indien deze er volstrekt op stond, dat wij zouden komen,

het hem dan werd vergund den Commandant zelven te spreken, en dat deze zich dan

de moeite mogt geven in persoon aan ons huis te komen, ten einde hem met de rede

bekend te kunnen maken, welke ons weerhield in het gehoorzamen aan zijne bevelen.

Nogmaals vertrok de officier, en getroostte het zich dit antwoord over te brengen,

waarop men ons naderhand zeide, dat de Commandant zoude hebben geantwoord:

‘Laten die bl(iksem)sche Aristocraten naar den Duivel loopen.’ Welligt had hij reeds

gemerkt, dat de vrijheidsgeest bij de Giekerker boeren niet groot was. Den volgenden

morgen lag dan ook de wortellooze vrijheidsboom met Jacobijnenmuts e tutti quanti

in een sloot, bleef daar lang liggen en verdween eindelijk.

Twee jaren later, in 1797, brak in Friesland het zoogenaamde Kollumer oproer

uit, waardoor ieder, die als Oranje-



Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


185

gezind bekend stond, in de nabuurschap van dat dorp woonde, of aldaar betrekkingen

had, verdacht werd van deelneming en dus vervolgbaar. Ook S

CHELTE VAN HEEMSTRA

,

die zich van niets te beschuldigen had, ‘gelijk zijn zoon getuigt’, werd beschuldigd



tot opstand te hebben aangespoord. Door een vriend gewaarschuwd, dat men hem

den volgenden dag zoude arresteren, gaf hij gehoor aan de bede van zijnen zoon,

verliet met dezen des nachts Heemstra State, en bereikte in nachtelijke voettogten

Oost-Friesland, waar hij lang verbleef. Zijn zoon W

ILLEM HENDRIK

 ging in 1799 in

Engelsche dienst, deed als vrijwilliger den veldtogt in Noord-Holland van 29 Augustus

tot 29 November 1799 mede, nam later deel aan de op het eiland Wight geformeerde

Hollandsche brigade (November 1800) en hare verrigtingen in Ierland en op Jernsey

tot aan den vrede van Amiens (27 Maart 1802). Toen deze brigade ontbonden was,

betrad hij als vaandrig den vaderlandschen bodem weder en ontmoette zijnen vader

in zijne geboorteplaats, alwaar deze echter weldra (16 Maart 1803) overleed.

Op hunne nachtelijke vlugt uit het vaderland in 1797 hadden vader en zoon zich

eenige dagen schuil gehouden bij de familie 

VAN IDSINGA

 te Roderwolde in Drenthe.

W

ILLEM HENDRIK VAN HEEMSTRA



, gereed het vaderland te verlaten en zich naar

Fulda te begeven, besloot eerst nog eens zijne familie te bezoeken benevens velen,

wier vriendschap hij zich nog van zijne eerste jeugd (ook te Groningen van 1793 tot

1795 doorgebragt) herinnerde. Toen ontmoette hij haar, ‘die bleek bestemd te zijn

om mijn geluk te vestigen.’

Het huwelijk tusschen W

.H. VAN HEEMSTRA

 en J


OHANNA BALTHAZARINA

, dochter

van B

ALTHAZAR DANIEL VAN IDSINGA



 burgemeester van Groningen (geb. 2 Julij

1783), werd 7 November 1803 te Hoogkerk voltrokken.

‘Daar ik het’, zegt W

.H. VAN HEEMSTRA

, ‘in mijn vaderland als het ware niet kon

uithouden’, vestigde zich het jeugdige paar (1803-1804) te Leer en later te Groningen.

In 1805

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



Yüklə 3,07 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   151   152   153   154   155   156   157   158   ...   166




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə