186
werd W
.H. VAN HEEMSTRA
commissaris tot de introductie van de verponding in
Friesland, arrondissement Kollum, wonende des zomers te Kollum en des winters
te Groningen, maar later op het vorstelijke Vogelzang-State, toen aan zijne nicht
VAN
HAREN
6 toebehoorende. Een zoon, S
CHELTE
, 13 Maart 1806 geboren, stierf na weinige
uren. In 1807, in eene commissie ter herziening van den aanslag der gebouwen in
de verponding in Maasland benoemd, moest hij zijne gade in hoog zwangeren staat
te Groningen bij hare ouders achterlaten, en, vermits die zending langer duurde, dan
hij gerekend had, ontving hij te Rotterdam de tijding, dat zijne echtgenoote den 14
November 1807 van een zoon was bevallen, die den vroegeren S
CHELTE
verving,
en den 10
den
Januarij 1808 in de St. Martini-kerk te Groningen door D
s
. H
ENDRIKS
gedoopt werd.
S
CHELTE
ontwikkelde zich geestelijk voorspoedig in de gezonde streken van
Oudwoude, waar zijn vader in 1809 Maire en ontvanger van het middel der
verponding was geworden. In een zeer huishoudelijken brief uit Groningen, den
20
sten
Maart 1813, schrijft zijn grootvader
VAN IDSINGA
: ‘Mijn lieve J
ANSJE
, je hebt
drie jongens7, wanneer zij nu maar profiteren van 't onderwijs, dat gij voorhebt aan
haar te besteden en reeds besteedt, daar het mij voorkomt, dat S
CHELTE
in het
bijzonder groote vermogens bezit. Zoo 't wel geleid wordt, kan en zal hij zijnen
ouders tot genoegen en blijdschap verstrekken8’.
Gelukkig en tevreden leefden zijne ouders tot 1813 in hetzelfde huis, vroeger door
zijnen grootvader9 in eigendom bezeten en waarin zijn vader was geboren en
opgevoed, tot dat de tijding, dat de Erfprins van Oranje te 's Hage was aangekomen,
Oudwoude bereikte. Toen ontwaakte plotseling bij W
.H. VAN HEEMSTRA
weder de
krijgsmansgeest; hij spoedde zich naar Harlingen, worstelde met eene vischersschuit
door het ijs naar Enkhuizen, en na eenen moeijelijken togt over het IJ snelde hij naar
's Hage. Hier kon hij in persoon
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
187
den (zoo lezen wij) door het leger der grooten, vooral in zulke oogenblikken, omgeven
vorst, niet naderen en stelde dus eene memorie op, waarin hij de noodzakelijkheid
betoogde, om al de door de Franschen nog bezette sterkten te cerneren, ten einde de
omliggende plaatsen en huizen voor de gedurige uitvallen en strooperijen der
bezettingen te beveiligen. ‘Ik bood,’ zoo zegt hij ‘ter bevordering hiervan Z.H. een
volkomen bataillon aan, dat aan het land niets zoude behoeven te kosten, en dat er
van 's Landswege niets zoude behoeven gegeven te worden dan wapenen en amunitie.’
Hoe dit aanbod aangenomen, het plan volvoerd werd, en wat W
.H. VAN HEEMSTRA
vooral voor Coevorden verrigtte, als commandant van het beleg, is reeds elders uit
zijn Leven overgenomen en gedrukt te lezen10.
Tot Majoor (24 Januarij 1814) bij de Nationale Militie en later tot
Luitenant-Kolonel (8 October 1815) aangesteld verwisselde hij achtereenvolgens in
korte jaren zeven malen van garnizoen tusschen Leeuwarden, 's Gravenhage en
Amsterdam. Eene mindere gewenschte overeenstemming met zijnen Kolonel, en
eene andere reden, die W
.H. VAN HEEMSTRA
tot eere verstrekte, doch die wij
vermeenen onvermeld te moeten laten, deden hem besluiten den militairen dienst te
verlaten, hetgeen hem bij besluit van 1 Januarij 1819 werd toegestaan.
S
CHELTE
schijnt zijne ouders op hunne verschillende woonplaatsen gedurig gevolgd
te zijn met zijnen gouverneur J
.L. JEANNET
uit Neufchatel, en zoo vond hij zich op
het einde van 1819 weder naar Friesland verplaatst door de benoeming van zijnen
vader (7 September 1819) tot Grietman van Kollumerland en Nieuw-Kruisland als
opvolger van zijnen oom F
RANS JULIUS JOHAN VAN SCHELTINGA
. Gedurende 1814
tot 1822 was W
.H. VAN HEEMSTRA
ook lid der Provinciale Staten van Friesland, welke
hem in het laatstgenoemde jaar tot lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal
verkozen, welke betrekking hij tot zijnen dood, 30 December 1826 te Leeuwarden
voorgevallen, bekleedde.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
188
Inmiddels was S
CHELTE
in 1824 als student aan het Athenaeum te Franeker
ingeschreven, en had juist vòòr den dood zijns vader s zijn propaedeutisch examen
afgelegd te Leiden.
De heer J
.A.
Baron
VAN ZUYLEN VAN NIJEVELT
, Gouverneur van Friesland, droeg
hem uithoofde van zijn bij uitstek goed gedrag en groote bekwaamheden voor aan
Z.M. den Koning als opvolger van zijn overleden vader, en S
CHELTE
zoude zonder
den minsten twijfel Grietman van Kollumerland en Nieuw-Kruisland geworden zijn,
ware niet een ander candidaat aan hem voorgetrokken.
Na het overlijden van zijn vader bleef zijne moeder gedurende de eerste jaren met
der woon te Kollum, ook S
CHELTE
bragt er telkens zijne vakantiën door. Dan was
niets hem aangenamer dan dagelijks naar Vogelzang-State te wandelen, en het was
dáár, dat de voortreffelijke zoon van O
NNO ZWIER VAN HAREN
(van wien H
ALBERTSMA
zulk eene hoogst loffelijke getuigenis geeft in de voorrede van het met hem gehouden
‘Gesprek in den Voghelen-Sanck’) S
OCRATES
navolgende, zich bijna uitsluitend met
zijnen jeugdigen vriend onderhield, dien zijne echtgenoote en hij tot hunnen
universeelen erfgenaam hadden bestemd. Sed Deus disponit!
De kamers zijn intusschen nog aanwezig en de lommerrijke plekjes nog aan te
wijzen, waar W
ILLEM ANNE VAN HAREN
, het orakel in de vergaderingen en
gezelschappen, waar hij zich vertoonde (zie
VAN DER AA
, Biogr. Woordenboek op
dezen naam), onzen S
CHELTE
eenen diepen en vèrzienden blik in de staatkunde leerde
slaan en hem de belangen van het vaderland in het algemeen en van Friesland in het
bijzonder onafgebroken deed opmerken.
In 1828 werd hij als student in de regten te Groningen ingeschreven; de Juris
Romani Cand. verdedigde (14 April 1829) een tiental gedrukte theses ‘publice inter
commilitones11, praeside G
ABINO DE WAL
.’ Hij promoveerde publiek summa cum
laude den 26
sten
Junij 1830 na het verdedigen van een Specimen exhibens nonnulla
de alimentis praestandis.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
Dostları ilə paylaş: |