Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865 bron



Yüklə 3,07 Mb.
Pdf görüntüsü
səhifə164/166
tarix23.11.2017
ölçüsü3,07 Mb.
#12140
1   ...   158   159   160   161   162   163   164   165   166

210

nederzien op den uitslag der 16-28 Julij gevoerde beraadslaging in de Tweede Kamer

over het wetsontwerp tot den aanleg van Spoorwegen voor rekening van den Staat,

met 49 tegen 23 stemmen aldaar31, en (16 Augustus) in de Eerste Kamer met 34

tegen 5 stemmen aangenomen. Als belooning of herinnering aan deze zware

wèlvolbragte taak schonk Z

.M. WILLEM

 III hem, 20 Augustus 1860, het Grootkruis

der orde van den Nederlandschen Leeuw.

Den 6


den

 September door 

VAN HEEMSTRA

 in naam des Konings gesloten, werd de

vergadering der Staten-Generaal voor 1860/61 reeds den 17 September heropend.

De discussie over de begrooting van Binnenlandsche Zaken liep vrij kalm af;

hoofdstuk V werd (6 December) met 59 tegen 12 stemmen aangenomen. Dat van

Koloniën werd echter (12 December) met 48 tegen 21 stemmen verworpen, en

daardoor een bres in het Ministerie geschoten, waardoor de oppositie kans zag binnen

te dringen en de vesting te vermeesteren. De overweging in den Ministerraad, hoe

die bres te vullen, werd voor den Minister van Binnenlandsche Zaken weldra door

anderen arbeid vervangen. Den 4 Januarij en 1 Februarij 1861, hadden doorbraken

van den Waaldijk bij Brakel en Leeuwen plaats; de Bommelerwaard werd

overstroomd; menschenlevens, have en goed gingen verloren, Koning W

ILLEM

 III


toegesneld om met woord en daad hulp te verleenen, waar die noodig was, zendt aan

zijnen Minister van Binnenlandsche Zaken een telegram van dezen inhoud:

‘Ooggetuige van de verschrikkelijke rampen, waardoor een deel mijner beminde

landgenooten geteisterd wordt, zoo verlang ik, dat een beroep op de nationale

weldadigheid gedaan worde, en verzoek ik u eene algemeene kollekte, even als in

1855, daartoe te willen uitschrijven.’

Het besluit daartoe den 6

den


 Februarij genomen werd door 

VAN HEEMSTRA

gecontrasigneerd, die zich den 12

den


 naar de plaatsen der overstroomingen begaf,

vergezeld door een hoofdambtenaar van den Waterstaat, nadat Z.M. den 9

den

 Februarij



naar het Loo was teruggekeerd.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


211

Na Gorkum, 's Hertogenbosch, de Maas, Waal en Rijn en Arnhem bezocht, en de

overstroomingen opgenomen te hebben, kwam hij 18 Februarij in 's Hage terug,

alwaar zeer spoedig hem andere zorgen, zoo niet over-, althans ten deele vielen. Den

23

sten


 Februarij 1861 verleende Z.M. aan Mr. F

.A.


 Baron 

VAN HALL


, Minister van

Finantiën, op zijn daartoe gedaan verzoek, een eervol ontslag uit die betrekking. Van

dit oogenblik dagteekent een strijd in de Tweede Kamer, die zeer verschilde van de

parlementaire worsteling (1838-1848) vóór de Grondwetsherziening. ‘Toen’ zegt de

schrijver van het leven van den edelen L

UZAC


 (bl. 181), ‘was het een edele strijd

zonder bijoogmerken, hemelsbreed verschillende van de noodlottige portefeuille-jagt.’

En het was een jagt met al hare hartstogten; het wild moest bemagtigd worden, si

non honesto tunc quocunque modo! De vesting, om een ander beeld te bezigen, werd

tot overgave op den 27 Februarij 1861 gesommeerd. Het antwoord op die sommatie

gaf 

VAN HEEMSTRA



. Het was ontwijkende, en bevatte geene voldoende ophelderingen.

Mem kon er alleen uit opmaken, dat het rump-Ministerie het nog niet destijds met

zich zelf eens was, welken weg het zoude inslaan. Weldra echter volgde het besluit,

en den 2 Maart 1861 bood het geheele Ministerie zijn ontslag aan, welk aanbod,

gedeeltelijk aangenomen gedeeltelijk afgeslagen, aanleiding tot het Ministerie van

12 Maart gaf. De Kamer gedurende het reces gescheiden kwam 23 April weder

bijeen, en werd eerst 8 September gesloten. Langdurig waren de discussies, 27 Junij

tot 23 Julij, over de Militiewet. De verdediging er van was eene zware taak voor 

VAN

HEEMSTRA


, daar de bestrijding fel was, en de Minister op dit speciaal terrein minder

te huis bleek te zijn als wel op andere. De wet werd eindelijk met 39 tegen 23 stemmen

door de Tweede Kamer aangenomen. Beter werd zij in de Eerste Kamer ontvangen,

waar zij 30 van de 36 stemmen verwierf.

Thans, nu de wet een paar jaren gewerkt heeft, is het oor-

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



212

deel daarover gunstig. - Het nageslacht zal zeker eenmaal meesmuilen over de

middelen, die de oppositie (10/14 Mei 1861) als stormram bezigde om de vesting,

die nu nieuwe wallen had gekregen, te breken.

Den 16

den


 September 1861 werd de zitting der Staten-Generaal, 1861/62, geopend

en het adres van antwoord der Tweede Kamer reeds 24 September, met 57 tegen 2

stemmen, aangenomen. Het was de stilte vóór den storm. Zal ik nu dien storm in zijn

geheel schetsen? Zal ik nu kortelijk mededeelen, hoe de Regering en in het bijzonder

VAN HEEMSTRA

 werd aangevallen in de Voorloopige verslagen; hoe hevig de toon

was, die daarin heerschte; hoe ook 

VAN HEEMSTRA

 in zijn Memorie van beantwoording

op het Voorloopig verslag op Hoofdstuk V, zijne kalmte vergat, ongedachtig aan het

gezegde: qui se fâche a tort? Zal ik een tafereel ophangen van die soms hevige

tooneelen in de zittingen der Tweede Kamer in December 1861, vooral bij de

behandeling van 

VAN HEEMSTRA'S

 begrooting: neen, die lust heeft om te lezen, hoe

een door koorts gefolterd Minister ook te gelijk zonder het minste mededoogen, naar

den geest gemarteld kan worden, leze het toen gesprokene, maar hij zal nog slechts

een flaauwen indruk bekomen van hetgeen de werkelijkheid toen voor oogen stelde,

en waarvan de herinnering bij mij althans nimmer zal uitgewischt worden. Liever

dan mijn oordeel te geven over het toen voorgevallene, geef ik dat van iemand, dien

men niet van partijdigheid kan verdenken, van den schrijver der Donkere dagen vóór

kersmis (Gids, Januarij 1865 bl. 20), Mr. J

.T. BUYS


. ‘Indien de leiding van het bewind

elke partij verslijt, oppositie verslijt haar ook, en misschien nergens meer dan hier,

omdat onze oppositie over het algemeen niet veel blijken geeft van politieke tact.

De grootste vijanden van de meeste onzer ministeries sedert 1848 waren de

antecedenten van eenige hunner individuele leden als leiders van eene vroegere

parlementaire oppositie. Ik maak geene uitzondering voor het tegenwoordig

gouvernement; wanneer het in

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



Yüklə 3,07 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   158   159   160   161   162   163   164   165   166




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə