Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865 bron



Yüklə 3,07 Mb.
Pdf görüntüsü
səhifə161/166
tarix23.11.2017
ölçüsü3,07 Mb.
#12140
1   ...   158   159   160   161   162   163   164   165   166

201

De eerste helft van het jaar 1848 leverde voor 

VAN HEEMSTRA

 veel lief, maar ook

leed op. Hij zag daarin zijn wensch naar eene geheele Grondwetsherziening bevredigd.

Wel waren in de zitting van 9 Maart een 27tal ontwerpen van wet tot wijziging van

bepalingen der Grondwet ingekomen, maar toen het Koning W

ILLEM


 II duidelijk

bleek, dat de verwachtingen van hetgeen zeer velen, te regt, voor nuttig achtten,

daardoor niet bevredigd waren, benoemde hij 17 Maart eene Commissie om een

volledig ontwerp van Grondwetsherziening voor te dragen. Doch de vreugde, die

VAN HEEMSTRA

 over dit wijs besluit van Koning W

ILLEM

 II gevoelde, werd niet



weinig getemperd door het overlijden van zijnen zoon W

ILLEM HENDRIK

, 28 Maart

1848, te s' Gravenhage, dien hij op Eik en Duinen aan den schoot der aarde moest

toevertrouwen.

Zijn voortdurend verblijf in 's Hage en de veelvuldige werkzaamheden aldaar te

verwachten noopten hem zijn ontslag als Grietman van Oost-Dongeradeel te vragen,

hetgeen hem den 21 Mei 1848 eervol verleend werd. Weldra zag hij zich tot

belangrijker functiën geroepen door zijne benoeming op 30 Junij 1848 tot tijdelijk

Minister voor de zaken der Hervormde en andere Eerediensten. In die hoedanigheid

opende hij, 5 Julij, de 33

ste


Vergadering der Algemeene Synode van de Nederlandsche

Hervormde kerk. Ieder, die 

VAN HEEMSTRA

 persoonlijk van nabij gekend heeft, zal

met ons instemmen, dat hij, om eene triviale uitdrukking te bezigen, voor deze

betrekking als het ware geknipt was. De proeven, die wij van zijne wijze van spreken

in de Tweede Kamer hebben medegedeeld, kunnen welligt eenigen onzer lezers (s'il

y en aura) zich 

VAN HEEMSTRA

 als een driftig man, als een welsprekend en vurig

redenaar voor oogen gesteld hebben; dat was hij geenzins; zijne wijze van spreken

was zeer kalm, overeenkomstig zijn geheel voorkomen, iets bedaards, wij zouden

bijna zeggen, iets dominésachtigs, lag er in zijn voordragt. Dit belette hem evenwel

niet om daar, waar zijn ziel van verontwaardiging gloeide, ook door kracht van



Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


202

stem en gesticulatie dat kenbaar te maken. Miskenning van zijne goede bedoelingen,

de overtuiging, dat het een parti pris was om hem te kwellen en hem zijne taak

moeijelijk te maken, en de overtuiging, dat de waarheid of het regt aan zijne zijde

was, schoon anderen dit miskenden, deden hem ligtelijk zijne natuurlijke kalmte

verliezen.

Als lid van het tijdelijk ministerie nam 

VAN HEEMSTRA

 deel in de Tweede Kamer

aan de verdediging van enkele ontwerpen van wet daarin behandeld, b.v. over den



Raad van State (Ontw. II. Grondwetsherziening), van de Godsdienst (Ontw. VI),

enz., en ook in de Dubbele Kamer deed hij zich als verdediger hooren. Het moet

voor hem, den vurigen voorstander eener Grondwetsherziening, een aangenaam

oogenblik zijn geweest, toen hij, 14 October 1848, door zijne medeonderteekening

de veranderingen in de Grondwet gebragt kon bekrachtigen.

Bij besluit n

o

. 55 van 21 November 1848, werd het tijdelijk Ministerie als zoodanig



eervol ontslagen, en onder anderen 

VAN HEEMSTRA

 definitief tot Minister voor de

zaken der Herv. en andere Eerediensten en tevens tot Commandeur der orde van den

Nederlandschen Leeuw benoemd. Hoe hij zijne functiën waarnam, kan onder anderen

blijken uit het merkwaardig schriftelijk antwoord, door hem in October 1848 op een

adres van de godsdienstige bijeenkomst der Gereformeerden, den 18 Augustus te

Amsterdam gehouden, gegeven17.

In het najaar van 1848 werd in Friesland in meer dan één kiesdistrict 

VAN


HEEMSTRA

 onder de candidaten voor het lidmaatschap der Tweede Kamer genoemd,

doch de Friezen oordeelden te regt, dat de betrekking van Minister en Lid botsingen

konden doen ontstaan. Hevig schokte 

VAN HEEMSTRA

 de onverwachte dood van

W

ILLEM


 II, 17 Maart 1849, waarvan hij de proclamatie aan het volk gerigt (17 Maart)

alsmede die van Koning W

ILLEM

 III (21 Maart) onderteekende. Kort daarop werd



hij door eene hevige ongesteldheid aangetast, die hem tot het einde van April belette

de werkzaam-



Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


203

heden van zijn departement waar te nemen. Aan de plegtige inhuldiging van Koning

W

ILLEM


 III (12 Mei) te Amsterdam kon hij echter nog deel nemen.

Bekende voorvallen gaven hem benevens zijne ambtgenooten (18 September 1849)

aanleiding om den Koning te verzoeken uit hunne respective ministerieele

betrekkingen te mogen worden ontslagen18, waarop (31 October) zijn ontslag en de

opheffing van zijn departement volgde19. - Mr. B

. ALBARDA

 had in die dagen zijn

lidmaatschap der Tweede Kamer nedergelegd, en na eenen zeer hevigen strijd met

Mr. A

.F. JONGSTRA



, den voorstander van meer radicale hervorming, werd 

VAN


HEEMSTRA

 (met 256 tegen 252 stemmen) te Leeuwarden gekozen20, en daardoor

mijn ambtgenoot uit hetzelfde gewest tot 20 Augustus 1850, toen de Kamers door

het invoeren der nieuwe kieswet werden ontbonden. Zijne houding als afgetreden,

of wil men liever, van zijn vernietigden zetel beroofd minister, kan men leeren kennen

uit hetgeen hij (12 December) bij de algemeene beraadslagingen over de

begrootingswetten zeide. Hij verdedigde zich toen tegen de bij zijne verkiezing vooral

geopperde bedenking, als of hij den teruggang zou willen bevorderen21, en uit dien

hoofde als een natuurlijke tegenstander van de nieuwe bewindslieden zoude moeten

worden aangemerkt. ‘Hij zoude uit dien hoofde de begrooting grootendeels aannemen

en beginnen met dat vertrouwen te betoonen, zonder hetwelk geen bewind kan

bestaan. Hij zoude echter de nieuwe bewindslieden scherp nagaan en geenszins een

blind vertrouwen in hen stellen. Hij erkende, dat bezuiniging eene behoefte was,

maar geloofde tevens, dat men zich wachten moest voor overdrevene maatregelen.

Hij wenschte, dat het nieuwe gebouw, hetwelk men wilde optrekken, stevig zij en

bestand tegen storm en onweer, en dat daarbij geenzins de hand wierd geslagen aan

hetgeen Nederland steeds dierbaar geweest was.’

Aan de werkzaamheden der Kamer gedurende zijne tweede parlementaire loopbaan

nam 

VAN HEEMSTRA



 ijverig deel.

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


Yüklə 3,07 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   158   159   160   161   162   163   164   165   166




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə