Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865 bron



Yüklə 3,07 Mb.
Pdf görüntüsü
səhifə165/166
tarix23.11.2017
ölçüsü3,07 Mb.
#12140
1   ...   158   159   160   161   162   163   164   165   166

213

1861 minder sterk optrad dan in 1849, dan was de voorname reden deze, dat het nu

eene achtjarige, vroeger slechts eene éénjarige, oppositie achter zich had, en dat het

als oppositie veel had geeischt, wat het althans niet dadelijk konde leveren, veel had

aangeprezen, wat het als gouvernement niet aanprijzen kon. De discussiën over het

laatste budget van den Minister

VAN HEEMSTRA



beslaan bladzijden in onze

parlementaire geschiedenis

WELKE IK VOOR DE EER VAN DE TEGENWOORDIGE

MINISTERIELE PARTIJ VOOR ALTIJD AAN DE VERGETELHEID ZOU WILLEN PRIJS GEVEN

.’

Het drama eindigde daarmede, dat de begrooting van Binnenlandsche Zaken na



een strijd van negen dagen op den 16

den


 December 1860 met de geringe meerderheid

van 37 tegen 33 stemmen werd verworpen. Dat lot had die begrooting toen niet

verdiend. Al de artikelen er van hadden de vuurproef doorgestaan, en waren door

vriend en vijand van den Minister gelouterd; men had de takken van den boom

besnoeid, dien, dit valt niet te ontkennen, 

VAN HEEMSTRA

 te weelderig had laten

schieten: menige minder noodzakelijke uitgaaf was afgestemd of verhooging

verminderd, en toch viel de begrooting. Hoe kwam dit? - Een gedeelte van het leger

liep plotseling tot den vijand over, waartoe een tegenwoordige Staatsraad het sein

gaf.

Toevallig sprak ik 



VAN HEEMSTRA

 des morgens vóór de eindstemming over zijne

begrooting, waarvan de uitslag voor mij althans onzeker was; ik vroeg hem, hoe hij

zelf er over dacht, en met zijne gewone kalmte zeide hij: ‘Zij valt heden (het was

toen Maandag), Zaturdag stond het nog goed, toen kwam ....... nog bij mij, en zei:

‘wees maar gerust, Mijnheer de Minister, wij blijven u getrouw’, maar gij zult heden

zien, dat de Brabanders tegen stemmen. Dat ik val, grieft mij minder, want als ik

nog lang Minister moest blijven, zooals nu, ging ik er onder dood; maar dat men mij



op deze wijze laat tuimelen, doet mij leed. Één ding hoop ik, dat men zeggen zal, dat

ik mijne zaken kende.’



Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


214

Het Ministerie, reeds door het aftreden van den Minister van Buitenlandsche Zaken,

4 November 1861, geschokt, diende den 9 Januarij 1862 zijn ontslag in, en 

VAN


HEEMSTRA

 ontving 31 Januarij, met ingang op 10 Februarij, zijn eervol ontslag als

Minister van Binnenlandsche Zaken, onder dankbetuiging voor de vele aan Z.M. en

den lande bewezen gewigtige diensten en zijne benoeming tot Minister van Staat.

Hij verliet niet lang daarna 's Gravenhage, en vestigde zich op Beukenrijk bij St.

Maartensdijk, Provincie Utrecht.

De halve vernieuwing van de Tweede Kamer in Junij 1862 gaf 

VAN HEEMSTRA

gelegenheid om het staatkundig tooneel weder te betreeden. In vier kiesdistricten

kwam hij in aanmerking en verwierf te Gouda 154, te Utrecht 242, te Leeuwarden

444, en eindelijk te Middelburg eerst 310, en toen 616 stemmen. In het laatste

kiesdistrict bij herstemming benoemd, ontving hij bij de stemming voor de

kandidatuur als Voorzitter der Kamer, voor het derde kandidaatschap, 25 stemmen,

welke stemmen hij als een bewijs van vertrouwen en achting zich toe konde rekenen.

Het was eenige balsem in de nog bloedende wonde.

De derde parlementaire loopbaan van S

CHELTE VAN HEEMSTRA

 zou echter niet

lang duren. Door velen werd deze niet als het hem meest waardige gedeelte van zijne

loopbaan beschouwd. Men gispte zijne oppositie, vooral zijne zucht tot oppositie,

afdalende in kleinigheden. Wij willen hem daarvan niet trachten geheel vrij te spreken,

maar er is toch veel, althans het een en ander, dat tot verontschuldiging voor deze

houding kan aangevoerd worden. Ook 

VAN HEEMSTRA

 was een mensch; homo sum,

nil humani a me alienum puto, dit gezegde der Ouden was op hem ten volle

toepasselijk. Maar daarbij was hij een man, die een diep gevoel van regt en onregt

had; hem was onregt geschied, men had hem laten vallen, niet omdat hij het verdiende,

maar omdat hij coûte qui coûte vallen moest; hij was nog de Malakoff, zonder welker

inname Sebastopol niet ware gevallen. Dit ge-

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865



215

voel van geleden onregt bleef hem bij: veel bovendien, dat hij met goed gevolg

verrigt, of op touw gezet had, moest nu anders geschieden, niet omdat het zoo veel

beter los liep, neen, in tegendeel, het had den schijn, dat het alleen daarom anders

geregeld werd, omdat de voorganger het zoo gedaan had. Dat griefde hem, en maakte

hem later en dikwijls tot een opposant quand même. Een enkel voorbeeld: Bij het

leggen van den eersten steen van de Spoorwegbrug over den IJssel, 22 October 1861,

de laatste zonnestraal op het ministeriele levenspad van 

VAN HEEMSTRA

, had hij

gezegd: ‘Alom in den lande wordt bijval geschonken aan de nationale zaak, maar

bijzonder mag hier hulde gebragt worden aan den belangloozen ijver der edele

Friezen, die zich als een eenig man vereenigden en alle benoodigde eigendommen

vrijwillig afstonden.’ V

AN HEEMSTRA

 had hier het oog op een maatregel met

uitnemend gevolg door hem beproefd bij het verkrijgen van het terrein tusschen

Harlingen of de zee en de grenzen van Leeuwarderadeel achter Leeuwarden. Van

wederzijden had men een tauxateur benoemd, en de kantonregter der streek benoemde

den derde, bij verschil. Op deze wijze was in zeer weinig tijd de baan gelegd, en kon

reeds in October 1863 bereden worden. Maar zijn opvolger verlaat deze wijze van

handelen, stelt niet alleen andere personen tot de uitvoering aan, maar kiest ook eene

andere aan de Onteigeningswet ontwrongene wijze van handelen, die alleen in

Friesland ruim een vijftigtal processen, met groote kosten ten schade van den lande

gevoerd, ten gevolge hebben en een oponthoud van langen tijd voor deze zoo

gewenschte en spoed vereischende zaak veroorzaken. Ziet, die handelwijze achtte

VAN HEEMSTRA

, en velen met hem, strij dig met wet en staatsbelang, en al was de

zaak eens door stemming beslist, hij stemde op dien grond elke onteigenings-wet af.

- Die koppige Fries!

Onze taak spoedt ten einde. - Het overlijden van eene schoonzuster riep 

VAN


HEEMSTRA

, Maandag 12 December



Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865


Yüklə 3,07 Mb.

Dostları ilə paylaş:
1   ...   158   159   160   161   162   163   164   165   166




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə